6.5.De voorzieningenrechter heeft zoals gezegd niet de bevoegdheid om tevens over het bezwaar te beslissen voor zover het ziet op het inreisverbod. Echter, nu in paragraaf A4/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 is bepaald dat wordt afgezien van het opleggen van een inreisverbod in gevallen waarin dat in strijd is met artikel 8 van het EVRM en in deze uitspraak is vastgesteld dat verzoekster recht heeft op een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM, gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat verweerder het bezwaar ten aanzien van het inreisverbod gegrond zal verklaren en het inreisverbod zal intrekken. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen toewijzen door het inreisverbod te schorsen en verweerder te verbieden verzoekster uit te zetten. Hierbij zal de voorzieningenrechter
geengebruik maken van de mogelijkheid om te bepalen wanneer de voorlopige voorziening vervalt. Dat betekent dat de voorlopige voorziening ten aanzien van het inreisverbod van rechtswege vervalt zodra zich een van de volgende situaties voordoet:
- de termijn voor het instellen van beroep bij de bestuursrechter tegen het besluit dat op bezwaar is genomen, is ongebruikt verstreken, of
- het bezwaar of het beroep is ingetrokken, of
- de bestuursrechter heeft uitspraak gedaan.
Conclusie en proceskosten
7. De voorzieningenrechter verklaart het bezwaar van verzoekster gegrond voor zover dat ziet op de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning. De afwijzing wordt herroepen voor zover daarbij de aanvraag om een verblijfsvergunning is afgewezen en verweerder wordt opgedragen om binnen zes weken de aangevraagde verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen en het bijbehorende verblijfsdocument te verstrekken.
8. Over het bezwaar tegen het inreisverbod neemt de rechtbank geen beslissing op bezwaar nu hem die bevoegdheid niet toekomt. Gelet op de verwachte uitkomst van het bezwaar, schorst de voorzieningenrechter echter het inreisverbod en verbiedt hij verweerder om verzoekster uit te zetten.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten in deze procedure en in de bezwaarprocedure. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting en 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1). Indien aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
10. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt.
Beslissing
ten aanzien van het besluit om een inreisverbod aan verzoekster op te leggen
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen toe;
- schorst het besluit van 24 februari 2020 voor zover daarin een inreisverbod aan verzoekster is opgelegd;
- verbiedt verweerder om verzoekster uit te zetten tot aan het moment dat de voorlopige voorziening van rechtswege vervalt grond van artikel 8:85, tweede lid, van de Awb;
ten aanzien van het besluit om de aanvraag om een verblijfsvergunning af te wijzen
- verklaart het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 24 februari 2020 gegrond voor zover dat ziet op de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning;
- herroept het besluit van 24 februari 2020 voor zover dat ziet op de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de datum van deze uitspraak aan verzoekster de aangevraagde verblijfsvergunning te verlenen en het bijbehorende verblijfsdocument te verstrekken;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af;
ten aanzien van beide besluiten:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.575,00;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 178,00 aan verzoekster te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. T. Dohmen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.M.L. Kousen, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 oktober 2020.
de griffier is verhinderd te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op 21 oktober 2020.