ECLI:NL:RBDHA:2020:10674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
Nl20.4987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod voor Albanese eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Albanese eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1998, had een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd gekregen. Dit besluit was genomen op basis van het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, zoals vermeld in de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat er bijzondere individuele omstandigheden waren die aanleiding zouden moeten geven om van het inreisverbod af te zien. Hij stelde dat hij volledig had meegewerkt aan zijn terugkeer naar Albanië en dat dit zijn eerste reis naar Europa was. De rechtbank overwoog dat de eiser niet had betwist dat hem een termijn voor vrijwillig vertrek kon worden onthouden en dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om het inreisverbod op te leggen. De rechtbank oordeelde dat de door de eiser aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder waren dat het inreisverbod niet opgelegd had moeten worden of dat de termijn verkort had moeten worden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.4987

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1998 en de Albanese nationaliteit te hebben.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder bepaald dat eiser de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken als bedoeld in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Als gevolg van het terugkeerbesluit heeft verweerder aan eiser op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
3. Eiser betoogt dat verweerder heeft miskend dat er wel degelijk sprake is van bijzondere individuele omstandigheden om van het inreisverbod af te zien. Hij voert daartoe aan dat eiser volledig heeft meegewerkt aan terugkeer naar Albanië en dat dit de eerste keer is dat eiser naar Europa is gekomen. Eiser heeft hiervan geleerd en zal niet nogmaals onrechtmatig naar Europa komen. Het inreisverbod is dan ook van ongeschikt belang en treft eiser onevenredig hard in zijn belangen.
Voorts betoogt eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd. Nu eiser persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd, kon verweerder niet volstaan met een algemene motivering dat die omstandigheden geen reden zijn om af te zien van het opleggen van een inreisverbod, aldus eiser.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Eiser heeft niet betwist dat op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw aan hem een termijn voor vrijwillig vertrek kon worden onthouden. Verweerder heeft het inreisverbod van twee jaar op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, gelezen in samenhang met artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb, als rechtstreeks gevolg van het terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser tijdens het gehoor op de vraag waarom geen inreisverbod zou moeten worden opgelegd geen bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht. Niet valt in te zien in welke mate verweerder het opleggen van het inreisverbod in het bestreden besluit nader had moeten motiveren. Voorts heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in beroep genoemde omstandigheden evenmin leiden tot een ander oordeel. Niet valt in te zien dat de door eiser genoemde omstandigheden zodanig bijzonder zijn dat verweerder van het opleggen van een inreisverbod had moeten afzien, dan wel de termijn van het inreisverbod had moeten verkorten. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat eiser niet heeft aangevoerd waarom het inreisverbod hem onevenredig hard in zijn belangen zou treffen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.