ECLI:NL:RBDHA:2020:10673
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugkeerbesluit en inreisverbod voor Algerijnse eiser
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Algerijnse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren op [geboortedag] 2001, had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar, opgelegd door de staatssecretaris. Het bestreden besluit, dat op 11 februari 2020 was genomen, verplichtte de eiser om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. De staatssecretaris baseerde dit besluit op het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, zoals bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000.
De eiser voerde aan dat het inreisverbod in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat zijn broer en verloofde in Frankrijk wonen en hij niet in staat was om hen te bezoeken. Hij betoogde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom het inreisverbod voor twee jaar was opgelegd, gezien zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het opleggen van het inreisverbod zouden kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij met zijn verloofde en broer een gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM uitoefende. De enkele stellingen van de eiser waren onvoldoende om het inreisverbod te betwisten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangekondigd, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.