ECLI:NL:RBDHA:2020:10671

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
NL18.20668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van seksuele geaardheid en geloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Guyaanse man geboren in 1991, heeft op 6 november 2017 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelt homoseksueel te zijn en te zijn uitgesloten door zijn familie. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 10 oktober 2018 afgewezen, omdat de gestelde problemen als gevolg van zijn seksuele gerichtheid ongeloofwaardig werden geacht. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 26 augustus 2020 heeft eiser zijn situatie toegelicht, waarbij hij onder andere sprak over bedreigingen door zijn oom en geweldsincidenten. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de eerste twee elementen van het asielrelaas geloofwaardig achtte, maar het derde element, de problemen als gevolg van de seksuele gerichtheid, ongeloofwaardig vond. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de mensenrechtensituatie van LHBT's in Guyana en de noodzaak van een verblijfsvergunning op humanitaire gronden beoordeeld. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met de relevante wetgeving en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.20668

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.M. Pot),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1991 en de Guyaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 6 november 2017 onderhavige asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft, kort samengevat, het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser stelt homoseksueel te zijn en een relatie te hebben met [A] . Hij is als gevolg van zijn seksuele geaardheid uitgesloten door zijn familie en het huis uitgezet. Zijn ouders hebben hem zowel mentaal als fysiek negatief bejegend. Voorts heeft eiser verklaard over de dood van zijn vriend [B] in juli 2015. Verder heeft eiser verklaard dat hij op 3 april 2015 onderweg naar huis is aangevallen door drie mannen, waardoor hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ook wordt hij bedreigd door zijn oom en is hij meerdere keren beroofd, aldus eiser.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31 Vw als ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- seksuele gerichtheid van eiser;
- problemen als gevolg van de seksuele gerichtheid.
Verweerder heeft de eerste twee elementen geloofwaardig, maar het derde element ongeloofwaardig geacht. Er is volgens verweerder geen sprake van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
4. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de door hem ingediende zienswijze. De beschikking is op relevante punten een herhaling van het voornemen, terwijl in de zienswijze in heldere bewoordingen is aangegeven waar het in het voornemen aan schort. Verweerder blijft hangen in een scheefgetrokken beeld over de geloofwaardigheid. Zo heeft eiser bijvoorbeeld in de Correcties & Aanvullingen duidelijk toegelicht wat de gang van zaken is geweest omtrent de dood van zijn vriend, maar heeft verweerder dit kennelijk niet van belang geacht en terzijde geschoven. Dit is in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, equality of arms en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Voorts betoogt eiser dat hij zelf nergens expliciet heeft gezegd dat mensen zijn schreeuwen om hulp tijdens het incident op 3 april niet hebben gehoord. Dat kan hij immers niet weten. Hij heeft alleen kunnen constateren dat op zijn schreeuwen niet is gereageerd. Niemand kwam hem helpen. Het breken van het glas heeft wel tot zichtbare reacties geleid. Verder heeft hij niet wisselend verklaard over de hulp die hij heeft gekregen en heeft hij de tijdsduur die hij in het ziekenhuis heeft doorgebracht nog tijdens het nader gehoor rechtgezet. Voorts is het voor eiser niet duidelijk hoe hij zou moeten onderbouwen dat hij geen contact met zijn oom heeft. Dat hij hem ondersteunde met spullen en geld betekent niet dat eiser dit geheel op vrijwillige basis deed. Ook op deze punten wordt de zienswijze door verweerder terzijde geschoven. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) dat het feit dat een onderdeel van het asielrelaas niet als geloofwaardig kan worden beschouwd, nog niet met zich meebrengt dat daardoor het relaas als geheel ongeloofwaardig moet worden geacht. De meeste feiten in het relaas van eiser zijn voor waar aangenomen.
Eiser betoogt verder dat verweerder de mensenrechtensituatie van LHBT’s in Guyana ernstig onderschat. Landeninformatie laat zien dat de conclusie dat de homoseksuele geaardheid onvoldoende zwaarwegend is om gegronde vrees voor vervolging aan te nemen, onterecht is. Eiser stuitte als gevolg van zijn homoseksuele geaardheid op problemen die verband houden met daden van vervolging. In de eerste plaats van zijn familie, wat moet worden gezien als een uiting van een homofobische en gewelddadige samenleving. In het bestreden besluit wordt niet aangegeven wat van eiser wordt verwacht, hoe hij zich dient te gedragen bij terugkeer. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 3 van het EVRM. Verweerder had bovendien eiser een verblijfsvergunning op grond van humanitaire omstandigheden moeten verstrekken dan wel toepassing moeten geven aan artikel 64 van de Vw. Verweerder is hier niet op ingegaan, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende rekening zou hebben gehouden met de door eiser tegen het voornemen ingediende zienswijze. De omstandigheid dat eiser het niet eens is met de uitkomst in het bestreden besluit betekent niet dat verweerder de zienswijze van eiser terzijde heeft geschoven en daar niet op is ingegaan. Van strijd met artikel 6 van het EVRM is de rechtbank dan ook niet gebleken.
5.2
Ten aanzien van de dood van zijn vriend en de bedreigingen van zijn oom heeft verweerder de verklaringen van eiser ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft hier in beroep niet expliciet gronden tegen aangevoerd. Voor zover eiser heeft betwist dat hij veel persoonlijk contact met zijn oom heeft gehad, heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat dit niet rijmt met zijn verklaringen dat hij zijn oom met dingen hielp, hem geld leende en dat ook toen eiser op zichzelf woonde zijn oom hem bleef bellen. Dat hij zijn oom niet op vrijwillige basis ondersteunde met geld en spullen blijkt onvoldoende uit het Nader gehoor. De verklaring dat zijn oom hem daarvoor gebruikte is daartoe ontoereikend. Nu eiser deze onderdelen niet nader heeft betwist, wordt uitgegaan van de juistheid van het bestreden besluit in deze.
5.3
Met betrekking tot het incident op 3 april 2015 heeft verweerder overwogen dat eiser niet eenduidig heeft verklaard of het incident heeft plaatsgevonden in 2015 of in 2016 en dat eiser geen verklaring heeft gegeven voor de reden van deze tegenstrijdige verklaringen. Voorts heeft verweerder het bevreemdend geacht dat mensen zijn geschreeuw en om hulp roepen niet hebben gehoord, maar het breken van het glas tijdens de aanval wel. Voor zover eiser daarop heeft gereageerd dat het gebeurde bij een grote weg, heeft verweerder overwogen dat dit niet rijmt met zijn eerdere verklaring dat het incident plaatsvond in een wijk. Dat mensen hem niet zouden hebben kunnen horen door het verkeerslawaai heeft eiser in het Nader gehoor noch in de Correcties & Aanvullingen aangegeven. Voorts heeft verweerder er op gewezen dat eiser enerzijds heeft verklaard dat het ging om een glazen gebouw, dan wel een grote glaswand en dat eiser anderzijds heeft verklaard dat het ging om een winkelruit. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiser in de zienswijze geen afdoende verklaring of uitleg heeft gegeven over het verschil in verklaringen met betrekking tot zijn val door het glas, of dit kwam door de duw van één man of dat dit kwam door twee mannen. Ook heeft eiser tegenstrijdige verklaringen gegeven met betrekking tot de ziekenhuisopname en de duur daarvan. Zo heeft hij in zijn vrije relaas verklaard dat hij met de ambulance naar het ziekenhuis is gebracht, terwijl hij later heeft verklaard dat hij door een mevrouw naar het ziekenhuis is gebracht en enerzijds heeft hij verklaard dat hij twee weken in het ziekenhuis heeft verbleven, maar anderzijds dat dit vier dagen zijn geweest, waarna hij twee weken heen en weer heeft gereisd tussen zijn huis en het ziekenhuis. Voorts heeft verweerder erop gewezen dat eiser tijdens het Nader gehoor heeft verklaard dat hij na een jaar weer kon werken, terwijl in de zienswijze wordt gesteld dat het herstel acht maanden heeft gekost. Tot slot heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij geen bewijs heeft overgelegd van het feit dat hij twee weken na het incident aangifte heeft gedaan.
De enkele stelling van eiser dat hij geen wisselende verklaringen heeft afgelegd over de hulp die hij heeft ondervonden, is onvoldoende om op dat punt verweerder niet te volgen. Zo blijkt uit het rapport Nader gehoor dat eiser tijdens zijn vrije relaas heeft verklaard dat hij met de ambulance naar het ziekenhuis is gebracht, terwijl hij op p. 24 van het rapport heeft verklaard dat hij door een vrouw naar het ziekenhuis is gebracht. Voor zover eiser heeft betoogd dat hij reeds tijdens het Nader gehoor heeft hersteld dat hij niet twee weken, maar vier dagen in het ziekenhuis heeft gelegen, wordt overwogen dat eiser met betrekking tot die vier dagen eveneens tegenstrijdige verklaringen heeft gegeven. Zo staat op p. 25 en 26 van het rapport Nader gehoor dat eiser vier dagen in het ziekenhuis moest blijven voor medicijnen, dat hij daarna moest uitrusten, dat hij bang was om naar huis te gaan en dat hij wel telkens op controle moest komen. Hieruit blijkt niet, zoals eiser in de Correcties & Aanvullingen naar voren heeft gebracht, dat hij tegen de wens van de artsen naar huis wilde, omdat de omstandigheden in het ziekenhuis onhygiënisch waren.
De overige punten heeft eiser niet expliciet betwist, zodat ook met betrekking tot dit onderdeel wordt uitgegaan van de juistheid van het bestreden besluit. Een enkele verwijzing naar de zienswijze is onvoldoende, nu verweerder daar reeds in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser niet heeft aangevoerd waarom het bestreden besluit op die punten niet zou kloppen.
5.4
Gelet op voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte de door eiser gestelde problemen als gevolg van zijn homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig geacht.
5.5
Eiser heeft bij schrijven van 12 augustus 2020 te kennen gegeven nadere stukken te overleggen. Deze stukken zouden screenshots van 31 juli 2019 van de Facebookpagina van Jabari McQueen, een vriend van eiser, en landeninformatie over Guyana van Vluchtelingenwerk Nederland van 27 juli 2020 bevatten. De stukken zelf zijn evenwel, ook niet na meerdere telefonische verzoeken van de rechtbank aan het kantoor van de gemachtigde van eiser daartoe, niet toegevoegd aan het digitale dossier. Ook na een bericht van 18 augustus 2020 van verweerder dat de stukken missen in het dossier, zijn deze stukken niet geüpload in het digitale dossier. De omstandigheid dat deze stukken geen onderdeel uitmaken van het digitale dossier en verweerder daardoor ter zitting daar niet adequaat op heeft kunnen reageren, dient voor rekening en risico te komen van eiser.
Eiser heeft ter zitting de screenshots van Facebook laten zien en de relevante elementen uit de landeninformatie samengevat. Op de screenshots zijn drie foto’s van eiser te zien, die ook in het digitale dossier zitten, waarop hij onder meer is verkleed als vrouw. Daarbij is een bedreiging jegens eiser geplaatst. Verweerder heeft zich ter zitting niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat op basis van de screenshots niet is na te gaan op welke pagina en door wie dit bericht is geplaatst en met welke intentie. Voorts heeft verweerder er op kunnen wijzen dat de informatie afkomstig is van een vriend van eiser en dat deze niet kan worden aangemerkt als een objectief verifieerbare bron. Met betrekking tot de landeninformatie heeft eiser zich ter zitting gericht op de strafbaarheid van homoseksualiteit, veroordelingen en intimidatie door de politie in Guyana. Verweerder heeft daarop gereageerd dat uit de bij hem bekende landeninformatie het enkel zijn van LHBT geen systematische vervolging oplevert. Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser naar voren komt dat hij in Guyana blijkbaar een homoseksuele relatie heeft kunnen onderhouden, dat hij werk kan krijgen, dat hij een dak boven zijn hoofd heeft gehad, aan het sociale leven heeft deelgenomen en dat hij medische behandeling heeft gehad vanwege zijn HIV-infectie. Eiser heeft dan ook niet met hem persoonlijk aangaande feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser geen specifieke omstandigheden, die niet reeds bij de beoordeling zijn betrokken, naar voren heeft gebracht die aanleiding zouden moeten geven voor het verlenen van een verblijfsvergunning op tijdelijk humanitaire gronden. Eiser heeft voorts geen gronden aangevoerd waarom hem uitstel van vertrek zou moeten worden verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.