In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit dat aan eiser, een Turkse zelfstandige, was opgelegd. Eiser had op 24 januari 2020 een terugkeerbesluit ontvangen van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat hij onrechtmatig in Nederland verbleef. Eiser stelde dat hij voornemens was een aanvraag voor een verblijfsvergunning te doen onder de beperking 'arbeid als zelfstandige', en dat hij onder de standstillbepaling van artikel 41 van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst viel. De rechtbank oordeelde echter dat eiser zijn voornemen om als zelfstandige in Nederland te werken niet bij de daarvoor geëigende instantie had kenbaar gemaakt. Dit was een vereiste om onder de standstillbepaling te vallen. Eiser had geen aanvraag ingediend en had zich niet gemeld bij de autoriteiten na zijn aankomst in Nederland. De rechtbank concludeerde dat eiser niet onder de standstillbepaling viel, omdat hij geen kenbaar voornemen had geuit om als zelfstandige te werken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.