ECLI:NL:RBDHA:2020:10623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
C/09/594372 / FA RK 20-3763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, ingediend door de officier van justitie. Het verzoek was gebaseerd op artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en betrof een man, geboren in 1981 in Marokko, die op dat moment in Nederland woonde. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek telefonisch gehouden, vanwege de geldende veiligheidsmaatregelen in verband met de COVID-19-pandemie.

Tijdens de zitting heeft betrokkene verklaard dat hij geen zorgmachtiging nodig heeft, omdat het al enkele jaren goed met hem gaat. Hij heeft aangegeven dat hij eerder vrijwillig was aangemeld bij een zorginstelling, maar dit deed hij om vanuit de gevangenis overgeplaatst te worden. De behandelend psychiater heeft verklaard dat er twijfels zijn over het bestaan van een stoornis die een zorgmachtiging rechtvaardigt. Betrokkene vertoonde wel gedragsproblemen, maar de psychiater heeft nooit psychotische symptomen bij hem waargenomen.

De advocaat van betrokkene heeft betoogd dat er geen duidelijke aanwezigheid van een stoornis is en dat er geen ernstig nadeel is geleden. De rechtbank heeft het verzoek van de officier van justitie afgewezen, omdat niet voldaan was aan de wettelijke criteria voor het verlenen van een zorgmachtiging. De beslissing is genomen in het voordeel van betrokkene, die zijn vrijheid en autonomie behoudt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/594372 / FA RK 20-3763
Datum beschikking: 7 oktober 2020

Afwijzing machtiging tot het verlenen van verplichte zorg

Beschikkingnaar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:

[de man] ,

hierna te noemen: betrokkene,
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] Marokko,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.J.W. de Water te Katwijk Zh.

ProcesverloopBij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 12 juni 2020, heeft de officier van justitie verzocht om een zorgmachtiging.

Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een op 3 juni 2020 ondertekende medische verklaring van [psychiater 1] die betrokkene heeft onderzocht maar niet bij zijn behandeling betrokken was;
- een zorgplan van 25 mei 2020;
- een beoordeling van de geneesheer-directeur op het zorgplan van 11 juni 2020;
- een uittreksel uit de justitiële documentatie;
- een afschrift van de politiemutaties.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2020.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen gelijktijdig telefonisch gehoord door de rechtbank omdat het houden van een fysieke zitting vanwege de geldende veiligheidsmaatregelen met betrekking tot het coronavirus niet mogelijk was:
- de advocaat;
- de [psychiater 2] in aanwezigheid van betrokkene.
Allen zijn akkoord met deze wijze van horen.
Omdat een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig werd geacht, is de officier van justitie niet telefonisch gehoord.

Standpunten ter zitting

Betrokkene heeft verklaard dat een zorgmachtiging eigenlijk niet nodig is. Het gaat al een paar jaar goed. Volgens de rechter commissaris kan de zorgmachtiging er af als het goed gaat. Betrokkene heeft nog een half jaar reclassering. Tot januari van dit jaar is er een depot geweest maar nu heeft betrokkene geen medicatie meer. Betrokkene heeft uiteengezet dat hij zich eerder vrijwillig had aangemeld bij Parnassia met het voorwendsel dat hij stemmen hoorde. Hij zei dit bewust, om vanuit de gevangenis te worden overgeplaatst naar Parnassia omdat hij in de gevangenis werd gemarteld. Betrokkene heeft verder nog verklaard dat hij in de gevangenis een depot kreeg, dat alcohol geen probleem meer is omdat hij daarmee is gestopt en dat er mogelijk bij hem sprake is van een gedragsstoornis, maar niet van een psychose.
De behandelend psychiater heeft verklaard dat er een ambivalentie bestaat ten aanzien van het bestaan van een stoornis die een zorgmachtiging rechtvaardigt. Betrokkene is consistent in zijn verhaal van verzonnen hallucinaties. De psychiater zelf heeft betrokkene nooit psychotisch gezien maar voegt daaraan meteen toe, dat hij betrokkene steeds bij opname te zien kreeg nadat deze al depotmedicatie had ontvangen in detentie omdat hij daar veel gedragsproblemen liet zien. Door het depot werd hij meteen rustiger. In januari 2020 is betrokkene gestopt met de medicatie, althans hij weigerde het depot in de PPC. Betrokkene laat zien dat het goed met hem gaat. Hij is nu niet psychotisch maar vertoont wel gedragsproblemen die kenmerkend zijn voor anti sociale persoonlijkheidsstoornissen en desorganisatie. Los van verslaving en antisociale trekken is moeilijk te zeggen of er op dit moment sprake is van een stoornis. Gevraagd naar een nadere specificatie is er volgens de behandelend psychiater geen sprake van een in het kader van de Wvggz geclassificeerde stoornis.
De advocaat heeft afwijzing van het verzoek bepleit en daartoe aangevoerd dat de aanwezigheid van een stoornis niet duidelijk is en dat ernstig nadeel er niet is geweest, behalve de belediging van een verbalisant na aanhouding waar betrokkene spijt van heeft.

Beoordeling

De rechtbank volgt de advocaat in zijn verweer en zal, omdat niet is voldaan aan de criteria die de wet stelt, het verzoek afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.L. Sandberg-Crommelin, rechter, bijgestaan door mr. B.T.E. Groenendijk-Muller als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 oktober 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 15 oktober 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.