ECLI:NL:RBDHA:2020:10623
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, ingediend door de officier van justitie. Het verzoek was gebaseerd op artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en betrof een man, geboren in 1981 in Marokko, die op dat moment in Nederland woonde. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek telefonisch gehouden, vanwege de geldende veiligheidsmaatregelen in verband met de COVID-19-pandemie.
Tijdens de zitting heeft betrokkene verklaard dat hij geen zorgmachtiging nodig heeft, omdat het al enkele jaren goed met hem gaat. Hij heeft aangegeven dat hij eerder vrijwillig was aangemeld bij een zorginstelling, maar dit deed hij om vanuit de gevangenis overgeplaatst te worden. De behandelend psychiater heeft verklaard dat er twijfels zijn over het bestaan van een stoornis die een zorgmachtiging rechtvaardigt. Betrokkene vertoonde wel gedragsproblemen, maar de psychiater heeft nooit psychotische symptomen bij hem waargenomen.
De advocaat van betrokkene heeft betoogd dat er geen duidelijke aanwezigheid van een stoornis is en dat er geen ernstig nadeel is geleden. De rechtbank heeft het verzoek van de officier van justitie afgewezen, omdat niet voldaan was aan de wettelijke criteria voor het verlenen van een zorgmachtiging. De beslissing is genomen in het voordeel van betrokkene, die zijn vrijheid en autonomie behoudt.