ECLI:NL:RBDHA:2020:10543

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.11097
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 augustus 2020 is eiser niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de Staatssecretaris het verzoek om uitstel voor het indienen van een zienswijze heeft toegewezen tot 13 mei 2020, en dat de communicatie bemoeilijkt werd door de coronamaatregelen. De rechtbank oordeelt dat de gemachtigde van eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om contact te hebben met eiser en dat er geen inhoudelijke argumenten zijn aangevoerd die de beslissing van de Staatssecretaris zouden kunnen ondermijnen. Eiser heeft ook geen bewijs geleverd dat hij in Frankrijk niet aan zijn internationale verplichtingen kan voldoen.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De uitspraak is bekendgemaakt op 6 augustus 2020.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.11097
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. de Heuvel), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.11098, plaatsgevonden op 4 augustus 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1986] .
3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
4. Eiser heeft in beroep de zienswijze herhaald en ingelast. Verweerder heeft onterecht geoordeeld dat de zienswijze niet leidt tot een ander oordeel dan in het voornemen. Er zijn volgens eiser gegronde redenen naar voren gebracht waarom verweerder het asielverzoek van eiser inhoudelijk had moeten beoordelen. Immers, eiser heeft bij terugkeer in Frankrijk nergens meer recht op. Verder heeft verweerder geen rekening gehouden met het feit dat het AZC waar eiser verbleef in lockdown was, zodat een gesprek met zijn advocaat over de in te dienen zienswijze niet mogelijk was.
5. De rechtbank overweegt dat uit de stukken blijkt dat verweerder het verzoek om uitstel om een zienswijze te mogen indienen heeft toegewezen tot 13 mei 2020. Hierdoor heeft verweerder zich er rekenschap van gegeven dat de communicatie werd bemoeilijkt door de ingestelde corona-maatregelen. Het is niet aannemelijk geworden dat de gemachtigde van 22 april tot 13 mei 2020 niet op een voor de indiening van een zienswijze toereikende manier contact en overleg heeft kunnen hebben met eiser. Ook nadien zijn geen inhoudelijke argumenten aangevoerd op grond waarvan zulks moet worden aangenomen. Met het verlenen van het uitstel heeft verweerder dus afdoende rekening gehouden met de belangen van eiser en niet onzorgvuldig gehandeld.
6. Over de grond dat eiser in Frankrijk is uitgeprocedeerd en nergens meer recht op heeft, overweegt de rechtbank dat eiser heeft verklaard tijdens zijn asielprocedure in Frankrijk financiële middelen te hebben gekregen om zelf opvang te regelen. Eiser heeft niet gesteld en ook is niet gebleken, dat dit niet toereikend was. Eiser heeft verder ook geen andere redenen aangevoerd waaruit blijkt dat Frankrijk niet aan de internationale verplichtingen voldoet of gaat voldoen. Er is niet gebleken van individuele omstandigheden op grond waarvan onevenredige hardheid zou moeten worden aangenomen. Verweerder heeft gelet op het voorgaande geen toepassing hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
06 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.