ECLI:NL:RBDHA:2020:10529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
09/852210-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht door feitelijk overwicht en dwang; niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie in vervolging computervredebreuk

Op 22 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 25-jarige man, die werd beschuldigd van ontucht jegens een 18-jarige vrouw in 2017. De rechtbank heeft de man vrijgesproken van de tenlastegelegde ontucht, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de vrouw had gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de man, die verminderd toerekeningsvatbaar was, niet voldoende kon begrijpen dat de vrouw niet wilde dat hij seksuele handelingen bij haar verrichtte. De verklaringen van de aangeefster werden als betrouwbaar beschouwd, maar de rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld.

Daarnaast was er een tweede zaak aanhangig, waarin de verdachte werd beschuldigd van computervredebreuk. De rechtbank oordeelde dat, nu de verdachte was vrijgesproken van de ontucht, het recht op vervolging van het openbaar ministerie in deze zaak was komen te vervallen. Dit was mede te wijten aan het enorme tijdsverloop sinds de feiten en de voorwaardelijke seponering van de eerdere zaak in 2016. De rechtbank verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de computervredebreuk.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffiers waren aanwezig. De zaak is behandeld in tegenspraak, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw hun standpunten naar voren hebben gebracht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852210-17
Datum uitspraak: 22 oktober 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 24 oktober 2018 (regie) en van 8 oktober 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.C.C van Roessel en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.P.M. Kocken naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 20 februari 2017 te Noordwijk, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het aanraken van en/of betasten van en/of voelen aan de borsten en/of billen en/of vagina van die [slachtoffer] en/of het kijken tussen de billen van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid uit het feitelijke overwicht van hem, verdachte, op die [slachtoffer] (door zijn postuur en/of leeftijdsverschil en/of zijn dwingende en/of drammende en/of overheersende persoonlijkheid) en/of het (onverhoeds) in een hoek van de keuken, althans kantine, duwen van die [slachtoffer] en/of het dreigen dat hij, verdachte, die [slachtoffer] zou knijpen en/of (vervolgens) het aanraken van en/of betasten van en/of voelen aan de borsten en/of billen en/of vagina van die [slachtoffer] en/of het kijken tussen de billen van die [slachtoffer] ;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2017 te Noordwijk, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het aanraken van en/of betasten van en/of voelen aan de borsten en/of billen en/of vagina van die [slachtoffer] en/of het kijken tussen de billen van die [slachtoffer] .
2. Ter berechting gevoegd parketnummer 09/036160-16:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 1 januari 2014, te Noordwijk opzettelijk en wederrechtelijk in een (gedeelte van een) geautomatiseerd werk, te weten een laptop, is binnengedrongen door het doorbreken van een beveiliging en/of door een technische ingreep en/of met behulp van valse signalen of een valse sleutel en/of door het aannemen van een valse hoedanigheid, door zich via het/een wifinetwerk toegang te verschaffen tot die laptop en/of door toen verdachte die laptop in gebruik had, zich de toegang te verschaffen tot fotobestanden op die laptop, en hij vervolgens de gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of worden overgedragen door middel van voornoemd
geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevond voor zichzelf en/of een ander heeft overgenomen, afgetapt en/of opgenomen, door zijn, verdachtes, telefoon aan te sluiten op die laptop en/of (vervolgens) een of meer foto’s te kopiëren naar zijn, verdachtes, telefoon en/of vervolgens naar zijn, verdachtes, laptop.

3.Inleiding

De verdachte en de aangeefster woonden ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde feit in dezelfde instelling voor begeleid wonen. Aangeefster was ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde feit 18 jaar en verdachte 22 jaar. De verdachte zou in de keuken bij [naam winkel] (een kringloopwinkel) van de instelling de borsten, billen en vagina van aangeefster hebben aangeraakt en tussen haar billen hebben gekeken. De verdachte ontkent dit feit.
Verder heeft de verdachte in 2013 privéfoto’s van zijn toenmalige begeleidster gekopieerd vanaf de laptop van zijn begeleidster naar zijn eigen laptop. De verdachte bekent dit (onder 2 tenlastegelegde) feit.

4.De beoordeling van de tenlastelegging

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zal worden verklaard.
Gelet op de persoon van de verdachte heeft de officier van justitie gevorderd dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren wordt opgelegd met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht;
  • ambulante behandeling;
  • bereikbaarheid voor de reclassering, behandelaren en begeleiders;
  • het verschaffen van inzicht in de voortgang van de behandeling en begeleiding;
  • het verlenen van toestemming aan de reclassering om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van verdachtes netwerk.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van het onder 2 tenlastegelegde feit, indien de rechtbank beslist tot vrijspraak van feit 1.
4.3
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1
Feit 1, primair
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De aangeefster heeft, herhaaldelijk, consistent en gedetailleerd verklaard als het gaat om welke seksuele handelingen en op welke manier deze volgens haar op 20 februari 2017 hebben plaatsgevonden. Haar verklaringen zijn ook in lijn met wat zij heeft verteld aan haar begeleidster [naam] die als getuige is gehoord. De rechtbank acht de verklaring van de aangeefster over het incident dan ook betrouwbaar. De rechtbank ziet zich gesterkt in haar oordeel door de conclusie van de deskundige [naam 2] die de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht, nu haar verklaring over de aard en mate van de seksuele handelingen in de loop der tijd ongewijzigd is gebleven.
Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of er ook voldoende steunbewijs is voor de verklaringen van aangeefster, overweegt zij als volgt.
Kenbaar maken wil
Uit de verklaringen van de aangeefster blijkt dat zij in eerste instantie bij de verdachte heeft aangegeven dat zij niet wilde dat de verdachte seksuele handelingen bij haar verrichtte, maar dat zij de seksuele handelingen, na aandringen van de verdachte vervolgens toch heeft toegestaan. De aangeefster heeft ook verklaard dat zij moeilijk haar grenzen kan aangeven, omdat zij geen ‘nee’ kan zeggen. Dit wordt bevestigd door de deskundige [naam 2] die heeft verklaard dat de aangeefster, vanwege een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, niet in staat is haar wil te bepalen en weerstand te bieden aan de druk van de verdachte om seksuele handelingen te ondergaan.
Opzet op de dwang?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte moest en kon begrijpen dat aangeefster de seksuele handelingen niet wilde.
Psycholoog Bullens heeft in zijn rapport d.d. 23 maart 2018 geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de vorm van zwakbegaafdheid, een autismespectrumstoornis, ADHD en hyperseksualiteit. De verdachte functioneert volgens hem gemiddeld genomen als een tienjarige. Vanuit zijn beperkte cognitieve capaciteiten en zijn autismespectrumstoornis kan de verdachte gedragingen en gevoelens van anderen moeilijk interpreteren, kan hij moeite hebben om de consequenties van zijn gedragingen te overzien en kan hij zeer impulsief zijn. De deskundige adviseert dan ook om de verdachte ten tijde van het delict als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Gelet op de geestvermogens van de verdachte in combinatie met de gebrekkige uiting van de wil van de aangeefster, is de rechtbank van oordeel dat het voor de verdachte niet voldoende duidelijk is geweest dat de aangeefster niet wilde dat hij seksuele handelingen bij haar verrichte. Dit brengt mee dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de aangeefster opzettelijk heeft aangerand. De rechtbank zal reeds daarom de verdachte vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
Feit 1, subsidiair
Wetenschap wilsonbekwaamheid?
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen kan evenmin worden vastgesteld dat de verdachte wist dat de aangeefster niet in staat was om haar wil kenbaar te maken. Dit brengt mee dat ook het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zodat de verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank zal de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.

5.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 2

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van het onder 2 tenlastegelegde feit, indien de rechtbank beslist tot vrijspraak van feit 1. De strafzaak met parketnummer 09/036160-16 is op 11 april 2016 voorwaardelijk geseponeerd met een proeftijd van 1 jaar, onder de voorwaarde dat de verdachte zich niet aan enig strafbaar feit schuldig zal maken dan wel op andere wijze zich zal misdragen. Als de verdachte wordt vrijgesproken van feit 1, dan heeft hij zich gedurende de proeftijd niet schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Hiermee is het voorwaardelijk sepot onherroepelijk geworden en is het recht op vervolging van de officier van justitie komen te vervallen.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging, omdat de officier van justitie van oordeel is dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van feit 2, nu de verdachte van feit 1 wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2, is de zaak op 11 april 2016 voorwaardelijk geseponeerd onder de voorwaarde dat de verdachte zich niet aan enig strafbaar feit schuldig zal maken dan wel op andere wijze zich zal misdragen. Niet is gebleken dat de verdachte die voorwaarde heeft overtreden door het plegen van een nieuw strafbaar feit. Gelet hierop en mede gelet op het enorme tijdsverloop in deze zaak, is het recht op vervolging van het openbaar ministerie komen te vervallen.

6.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van het bij dagvaarding onder 2 tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Martinez-Hammer, voorzitter,
mr. E.J. van As, rechter,
mr. J. Holleman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Badji en mr. L.S. Kalkman, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2020.
Mr. F. Badji is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.