Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2020 in de zaak tussen
[eiser 1] , eiser 1, V-nummer [V-nummer 1]
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen. Verweerder concludeert dat de identiteit van eisers is aangetoond met documenten. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat de feitelijke gezinsband tussen eisers en referente niet is aangetoond met officiële documenten. Volgens verweerder is er geen sprake van bewijsnood en bestaat geen aanleiding aanvullend onderzoek aan te bieden nu geen indicatieve documenten zijn overgelegd die als substantieel bewijs zijn aan te merken.
Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit en hebben hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen bewijsnood heeft aangenomen, nu het voor hen onmogelijk is om naar Aleppo te reizen om de gevraagde documenten te verkrijgen. Verweerder dient alle relevante omstandigheden, waaronder de veiligheidssituatie in Syrië en het feit dat eisers zich in Libanon bevinden, in de beoordeling te betrekken. Hoewel de legalisaties van de overgelegde uittreksels uit het familieregister en het huwelijksregister door Bureau Documenten niet echt dan wel vals zijn bevonden, stellen eisers zich op het standpunt dat hen dat niet kan worden aangerekend. Zij zijn opgelicht door een tussenpersoon en hebben dan ook niet willens en wetens valse documenten ingebracht. Eisers benadrukken dat zij wel een begin van bewijs geleverd hebben van de familierechtelijke relatie. Zij hebben meerdere documenten ingebracht die weliswaar zien op de identiteit maar tevens de familierechtelijke relatie onderbouwen, nu de namen van eiser 1 en referente overeenkomen met de genoemde ouders in de identificerende documenten van eiser 2 en eiseres. Verweerder heeft deze documenten onvoldoende betrokken in de beoordeling en ten onrechte geen DNA-onderzoek aangeboden alsook eisers ten onrechte niet aanvullend gehoord. Eisers beroepen zich verder op artikel 11, tweede lid, van Richtlijn 2003/86/EG (de Gezinsherenigingsrichtlijn) en stellen zich op het standpunt dat verweerder ook andere dan officiële bewijsstukken moet betrekken bij de beoordeling. Zo hebben eisers indicatieve documenten overgelegd en heeft referente eisers genoemd tijdens haar asielprocedure. Hierbij verwijzen eisers naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 13 maart 2019 in de zaak E. tegen de toenmalige staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (ECLI:EU:C:2019:192). Eisers stellen dat verweerder de vereisten te strikt toepast en moet kijken naar de concrete omstandigheden. Eisers beroepen zich hierbij op het arrest van het HvJ van 6 december 2012 in de zaak Chakroun (ECLI:EU:C:2010:117). Eisers stellen tot slot dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 23 van Richtlijn 2011/95/EU (de Definitierichtlijn).
Beslissing
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1050,-.