ECLI:NL:RBDHA:2020:10487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis; beoordeling van familierechtelijke relatie en bewijsnood

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit eiser 1, eiseres en eiser 2, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis bij hun referente, de gestelde echtgenote van eiser 1 en moeder van eiser 2 en eiseres. De aanvragen zijn afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de identiteit van eisers was aangetoond, maar dat de feitelijke gezinsband met de referente niet was bewezen met officiële documenten. Eisers hebben aangevoerd dat zij door de onveilige situatie in Syrië niet in staat zijn om de benodigde documenten te verkrijgen en dat zij een begin van bewijs hebben geleverd ter onderbouwing van hun familierechtelijke relatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers hun identiteit met officiële documenten hebben aangetoond, maar dat de familierechtelijke relatie niet met officiële documenten kon worden bewezen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door eisers overgelegde documenten, hoewel niet officieel, wel substantieel bewijs kunnen vormen voor de familierechtelijke relatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de aanvragen van eisers en dat het bestreden besluit om die reden niet voldoende gemotiveerd is.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers en moet het betaalde griffierecht worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 25 september 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4028

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] , eiser 1, V-nummer [V-nummer 1]

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer 2]
[eiser 2], eiser 2, V-nummer [V-nummer 3]
gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. Artan).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis bij [A] (referente) afgewezen.
Bij besluit van 30 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2019.
Verweerder en eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens zijn referente en A.H.H. Alnima als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser 1, eiseres en eiser 2 zijn geboren op respectievelijk [geboortedag 1] 1957, [geboortedag 2] 1993 en [geboortedag 3] 1997 en hebben de Syrische nationaliteit. Eisers beogen verblijf bij referente, de gestelde echtgenote van eiser 1 en de gestelde moeder van eiser 2 en eiseres. Op 9 april 2018 heeft referente ten behoeve van eisers de onderhavige aanvragen ingediend.
Ter onderbouwing van de aanvragen hebben eisers de volgende documenten overgelegd:
- een kopie van het paspoort van eiser 1;
- een kopie van de identiteitskaart van eiser 1 (voorzien van vertaling);
- een kopie van een verlopen paspoort van eiseres;
- een kopie van de identiteitskaart van eiseres (voorzien van vertaling);
- een origineel individueel uittreksel uit het bevolkingsregister van eiseres;
- twee originele individuele uittreksels uit het bevolkingsregister van eiser 2;
- een originele religieuze huwelijksakte van referente en eiser 1;
- twee familiefoto’s;
- een kopie van een medisch document ten aanzien van eiser 2.
In bezwaar hebben eisers de volgende documenten overgelegd:
- een uittreksel uit het familieregister;
- een uittreksel uit het huwelijksregister;
- een kopie van het verlopen paspoort van eiser 2.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen. Verweerder concludeert dat de identiteit van eisers is aangetoond met documenten. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat de feitelijke gezinsband tussen eisers en referente niet is aangetoond met officiële documenten. Volgens verweerder is er geen sprake van bewijsnood en bestaat geen aanleiding aanvullend onderzoek aan te bieden nu geen indicatieve documenten zijn overgelegd die als substantieel bewijs zijn aan te merken.
3.
Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit en hebben hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen bewijsnood heeft aangenomen, nu het voor hen onmogelijk is om naar Aleppo te reizen om de gevraagde documenten te verkrijgen. Verweerder dient alle relevante omstandigheden, waaronder de veiligheidssituatie in Syrië en het feit dat eisers zich in Libanon bevinden, in de beoordeling te betrekken. Hoewel de legalisaties van de overgelegde uittreksels uit het familieregister en het huwelijksregister door Bureau Documenten niet echt dan wel vals zijn bevonden, stellen eisers zich op het standpunt dat hen dat niet kan worden aangerekend. Zij zijn opgelicht door een tussenpersoon en hebben dan ook niet willens en wetens valse documenten ingebracht. Eisers benadrukken dat zij wel een begin van bewijs geleverd hebben van de familierechtelijke relatie. Zij hebben meerdere documenten ingebracht die weliswaar zien op de identiteit maar tevens de familierechtelijke relatie onderbouwen, nu de namen van eiser 1 en referente overeenkomen met de genoemde ouders in de identificerende documenten van eiser 2 en eiseres. Verweerder heeft deze documenten onvoldoende betrokken in de beoordeling en ten onrechte geen DNA-onderzoek aangeboden alsook eisers ten onrechte niet aanvullend gehoord. Eisers beroepen zich verder op artikel 11, tweede lid, van Richtlijn 2003/86/EG (de Gezinsherenigingsrichtlijn) en stellen zich op het standpunt dat verweerder ook andere dan officiële bewijsstukken moet betrekken bij de beoordeling. Zo hebben eisers indicatieve documenten overgelegd en heeft referente eisers genoemd tijdens haar asielprocedure. Hierbij verwijzen eisers naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 13 maart 2019 in de zaak E. tegen de toenmalige staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (ECLI:EU:C:2019:192). Eisers stellen dat verweerder de vereisten te strikt toepast en moet kijken naar de concrete omstandigheden. Eisers beroepen zich hierbij op het arrest van het HvJ van 6 december 2012 in de zaak Chakroun (ECLI:EU:C:2010:117). Eisers stellen tot slot dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 23 van Richtlijn 2011/95/EU (de Definitierichtlijn).
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1508, 1509, 1637, 1638, 1639, 1640) blijkt dat verweerder het beoordelingskader voor nareisaanvragen heeft gewijzigd. De Afdeling begrijpt verweerders nieuwe gedragslijn als volgt. Een vreemdeling moet zowel de gestelde familierelatie met de desbetreffende referent als zijn identiteit aantonen met officiële documenten. Wanneer een vreemdeling stelt dat hij geen officiële documenten over de gestelde identiteit of familierelatie kan overleggen, moet hij dit aannemelijk maken. Als de vreemdeling dit aannemelijk heeft gemaakt, betrekt verweerder onofficiële documenten bij zijn beoordeling en kan hij aanvullend onderzoek aanbieden. Als de vreemdeling dit niet aannemelijk heeft gemaakt maar wel één of meer onofficiële documenten over de gestelde identiteit of familierelatie heeft overgelegd, betrekt verweerder deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is vereist dat de onofficiële documenten die de vreemdeling over de gestelde identiteit of familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. De staatssecretaris biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat eisers hun identiteit met officiële documenten hebben aangetoond. De familierechtelijke relatie van eisers met referente is daarentegen niet met officiële documenten aangetoond, hetgeen tussen partijen niet in geschil is. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 16 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3147) heeft benadrukt, betrekt verweerder volgens de hierboven geschetste nieuwe gedragslijn alle verklaringen en bewijselementen, officieel en onofficieel, in onderlinge samenhang bij zijn beoordeling. De door eisers overgelegde documenten kunnen verweerder aanleiding geven om aanvullend onderzoek aan te bieden, zoals een DNA-onderzoek, indien de documenten als substantieel bewijs zijn aan te merken.
5.3.
Tijdens deze procedure hebben eisers diverse documenten overgelegd die weliswaar op hun identiteit zien maar die eveneens gegevens over hun familierechtelijke relatie met referente bevatten. De rechtbank wijst in dit verband op het echt bevonden individueel uittreksel uit het bevolkingsregister van eiseres, het echt bevonden individueel uittreksel uit het bevolkingsregister van eiser 2, een kopie van het verlopen paspoort van eiseres, een kopie van het verlopen paspoort van eiser 2 en een kopie van de identiteitskaart van eiseres. In deze documenten worden de namen van de ouders van eiseres en eiser 2 genoemd, die overeenkomen met de namen van referente en eiser 1. Bovendien is nog een kerkelijke huwelijksakte van eiser 1 en referente en een aanvullend origineel uittreksel uit het bevolkingsregister van eiser 2 overgelegd die door Bureau Documenten niet te beoordelen zijn vanwege het ontbreken van referentiemateriaal.
5.4.
Met de onder 5.3. genoemde documenten kunnen eisers de familierechtelijke relatie met referente niet aantonen omdat het geen documenten zijn die als officiële familierechtelijke documenten kunnen worden beschouwd. Hierbij kan gedacht worden aan documenten als een huwelijksakte, een familieboekje of een familie-uittreksel. Wel kunnen deze documenten als onofficiële documenten over de familierelatie worden beschouwd, waarbij van belang is dat de documenten als officiële documenten zijn aangemerkt ten aanzien van de onderbouwing van de identiteit van eisers. De rechtbank volgt eisers dan ook in hun standpunt dat zij een begin van bewijs hebben geleverd ter onderbouwing van de familierechtelijke relatie met referente.
5.5.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de onder 5.3. genoemde documenten – in onderlinge samenhang bezien – bovendien als substantieel bewijs van de familierechtelijke relatie moeten worden aangemerkt. Het gaat hierbij immers om een combinatie van originele en door Bureau Documenten echt bevonden (identiteits)documenten en door Bureau Documenten niet te beoordelen documenten, waarmee niet gezegd is dat deze documenten vals dan wel vervalst zouden zijn. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, is het bestreden besluit reeds hierom onvoldoende gemotiveerd.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de kopie van het verlopen paspoort van eiseres, de kopie van het verlopen paspoort van eiser 2 en de kopie van de identiteitskaart van eiseres ten onrechte niet in de beoordeling van de familierelatie heeft betrokken. Deze documenten in combinatie met de originele, echt bevonden individuele uittreksels van eiseres en eiser 2 hadden verweerder, los van de vraag of sprake is van bewijsnood, aanleiding moeten geven om eisers aanvullend onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van een DNA-onderzoek, aan te bieden. Nu verweerder dit heeft nagelaten, acht de rechtbank het onderzoek van verweerder naar de aanvragen van eisers onzorgvuldig en onvolledig. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en – gelet op het hiervoor onder 5.5 overwogene – met de in artikel 7:12 van de Awb neergelegde motiveringsplicht is genomen.
5.7.
In bezwaar hebben eisers uittreksels uit het familieregister en het huwelijksregister overgelegd. Ten aanzien van deze documenten heeft Bureau Documenten in de verklaring van onderzoek van 27 maart 2019 geconcludeerd dat de legalisaties van het Ministerie van Binnenlandse Zaken met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt en de legalisaties van het Ministry of Foreign Affairs vals zijn en dat niet kan worden vastgesteld of de documenten inhoudelijk juist zijn. Overeenkomstig de onder 5.1. geschetste gedragslijn biedt verweerder geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is. In paragraaf C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is neergelegd dat van een contra-indicatie onder meer sprake kan zijn als de verklaringen van de vreemdeling over (het ontbreken van) documenten tegenstrijdig zijn en als valse of vervalste documenten zijn overgelegd.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat contra-indicaties aan eisers worden tegengeworpen en dat, hoewel dit standpunt eerst expliciet ingenomen is in het verweerschrift, dit impliciet valt op te maken uit het bestreden besluit, zodat verweerder hoe dan ook niet gehouden is aanvullend onderzoek te verrichten. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat als de rechtbank hierin desalniettemin een gebrek ziet, in ieder geval de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand moeten worden gelaten.
5.8.
De rechtbank ziet in de gestelde contra-indicaties geen aanleiding voor een ander oordeel dan hiervoor onder 5.6. is gegeven en ziet evenmin aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank verwijst hiertoe allereerst naar de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1903) waarin in rechtsoverweging 5 het integrale en individuele karakter van de onderhavige beoordeling wordt bevestigd. Hierbij overweegt de Afdeling dat een contra-indicatie, hoewel relevant en mogelijk zwaarwegend, op zichzelf niet leidt tot afwijzing van de aanvraag, tenzij een contra-indicatie inhoudt dat de vreemdeling de samenwerkingsplicht overduidelijk niet is nagekomen of dat sprake is van een frauduleuze aanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de laatstgenoemde omstandigheden niet aan de orde in dit geval, waardoor de contra-indicaties niet op zichzelf al tot afwijzing van de aanvraag leiden. Hierbij is van belang dat de legalisatie van de onder 5.7 genoemde documenten niet echt dan wel vals is bevonden, hetgeen een andere situatie is dan die waarbij de inhoud of de opmaak van de documenten zelf vals of niet echt wordt bevonden. Daarbij hebben eisers hiervoor de – bij gebrek aan een gemotiveerde betwisting door verweerder – plausibele verklaring gegeven dat zij ter verkrijging van deze documenten vanwege de gevaarlijke situatie in Syrië, gebruik hebben gemaakt van tussenpersonen die hen kennelijk hebben opgelicht. Voorts maakt het feit dat eiser 2 eerst heeft verklaard geen paspoort te hebben, terwijl in bezwaar alsnog een kopie van een paspoort, geldig tot 15 november 2014, is overgelegd, niet zonder meer dat opzettelijk in strijd met de waarheid dan wel tegenstrijdig is verklaard. Als gevolg hiervan kan op dit punt evenmin geoordeeld worden dat eisers zich overduidelijk niet aan de samenwerkingsplicht hebben gehouden, laat staan dat sprake is van fraude. Daarbij komt dat het gaat om een verklaring over een identiteitsdocument en verweerder het standpunt heeft ingenomen dat de identiteit van eisers is aangetoond. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de aangevoerde contra-indicaties niet dermate zwaarwegend van aard zijn dat verweerder in weerwil van het door eisers geleverde substantiële bewijs, in redelijkheid geen aanvullend onderzoek naar de familierelatie tussen eisers en referente hoefde aan te bieden.
6. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is het beroep gegrond. Reeds hierom hoeven de overige door eisers aangevoerde beroepsgronden geen nadere bespreking.
7. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Aangezien verweerder nog nader onderzoek dient te verrichten naar de familierechtelijke relatie tussen eisers en referente, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit naar het zich laat aanzien geen efficiëntere geschilafdoening zal opleveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
-
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden;
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van J.F.A. Bleichrodt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2020.
de griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.