ECLI:NL:RBDHA:2020:10443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
09/837109-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak door gebrek aan bewijs

Op 20 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De tenlastelegging betrof een incident op 4 november 2018, waarbij de voordeur van een woning in ’s-Gravenhage in brand zou zijn gestoken. De officier van justitie, mr. M.C. Stolk, had gevorderd tot bewezenverklaring van de brandstichting en een taakstraf van 240 uren, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. W.S. Korteling, pleitte voor vrijspraak.

Tijdens de zitting op 6 oktober 2020 werd het bewijs besproken. De rechtbank constateerde dat er geen concreet direct bewijs was dat de verdachte de brand had aangestoken. Hoewel er aanwijzingen waren, zoals getuigenverklaringen en tapgesprekken, ontbrak het aan sluitend bewijs. Camerabeelden toonden de brandstichting niet en er waren geen getuigen die de verdachte bij de brand hadden gezien. De verdachte ontkende betrokkenheid.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde brandstichting en werd het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Deze uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/837109-19
Datum uitspraak: 20 oktober 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte die is gedagvaard als:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1959 in [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .
maar ter terechtzitting heeft verklaard te zijn genaamd
[naam verdachte].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.C. Stolk, en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman, mr. W.S. Korteling, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 04 november 2018 te ’s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan de [adres 2] , door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof en/of met de voordeur van voornoemde woning tegen gevolge waarvan de voordeur en/of onderdorpel/kozijn van voornoemde woning, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor één of meer belendende woning(en) en/of zich in die woning(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichameljke letsel voor één of meer perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichameljkl letsel voor een ander of andere te duchten was.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 4 november 2018 heeft de voordeur van de woning gelegen aan de [adres 2] in brand gestaan.
[naam aangever] heeft verklaard dat zij vermoedt dat de verdachte de brand heeft aangestoken. Er zitten diverse getuigenverklaringen en tapgesprekken in het dossier. Op camerabeelden is de brandstichting niet te zien. De verdachte heeft ontkend iets met de brand te maken te hebben.
De rechtbank dient te beoordelen of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat het de verdachte is geweest die de voordeur van de woning van aangeefster in brand heeft gestoken.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Voorts heeft hij gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Tevens heeft hij de directe uitvoerbaarverklaring van deze voorwaarden gevorderd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig zijn pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de ten laste gelegde brandstichting heeft gepleegd. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Hoewel het dossier zeker aanwijzingen bevat voor de betrokkenheid van de verdachte bij de haar ten laste gelegde brandstichting – zoals ook door de officier van justitie ter terechtzitting is toegelicht – ontbreekt daarvoor in het dossier concreet direct bewijs. De verdachte ontkent de brandstichting, de camerabeelden zijn onduidelijk en er zijn geen getuigen die de verdachte bij het ontstaan van de brand hebben gezien.
Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs zal de verdachte daarom van het haar ten laste gelegde feit moeten worden vrijgesproken.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. M.F.J.M. de Werd, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Schuttevaer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 oktober 2020.