ECLI:NL:RBDHA:2020:1044

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
C/09/568426 / FA RK 19-1193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van huwelijkse goederen, inclusief alimentatie en ouderschapsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2020 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen de man, [Y], en de vrouw, [X]. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en verweerschriften van beide partijen. De man heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind, [voornaam minderjarige], bij de vrouw, en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man, maar heeft ook zelfstandig verzocht om echtscheiding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] 2009 en dat zij samen een minderjarig kind hebben, geboren op [geboortedatum] 2005. De rechtbank heeft geoordeeld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. Tevens zijn er nevenvoorzieningen getroffen, waaronder de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vrouw en de verplichting voor de man om kinderalimentatie van € 427,-- per maand te betalen. Daarnaast is er partneralimentatie vastgesteld van € 220,-- per maand.

Wat betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft de rechtbank geoordeeld dat partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen, aangezien niet is komen vast te staan dat er huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen. De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de echtelijke woning, bedrijfsruimten en andere vermogensbestanddelen zijn betrokken. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om de echtelijke woning over te nemen, anders zal deze verkocht worden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 19-1193 (echtscheiding) / FA RK 19-3903 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/568426 (echtscheiding) / C/09/574179 (verdeling)
Datum beschikking: 7 februari 2020

Scheiding

Beschikking op het op 14 februari 2019 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.J.A. Nijssen te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. de Boorder te ‘s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift van de man;
- de brief van 27 februari 2019, met bijlage, van de zijde van de man;
- de brief van 12 maart 2019, met bijlage, van de zijde van de man;
- het verweerschrift, tevens verzoekschrift, van de vrouw;
- het verweerschrift van de man tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw;
- de twee formulieren verdelen en verrekenen van de zijde van de man;
- het aanvullend verweerschrift, tevens aanvullend verzoekschrift, van de vrouw;
- het F9-formulier van 22 november 2019, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 25 november 2019, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
- het formulier verdelen en verrekenen van 28 november 2019, van de zijde van de vrouw;
- de drie F9-formulieren van 6 december 2019, met bijlage(n), van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 10 december 2019, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
- het verweerschrift van de man tegen de aanvullende verzoeken van de vrouw.
Op 9 juli 2019 heeft vanwege het ontbreken van een ouderschapsplan een regiezitting plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De minderjarige [naam minderjarige] heeft schriftelijk zijn mening kenbaar gemaakt.
Op 20 december 2019 is de behandeling van de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat, de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, alsmede mevrouw [naam medewerkster RvdK] van de Raad voor de Kinderbescherming.

Verzoek en verweer

Het verzoek zoals dat thans luidt strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de vrouw;
- vaststelling van de informatie- en consultatieregeling over [voornaam minderjarige] , in die zin dat de vrouw de man op de hoogte zal stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [voornaam minderjarige] en de man daarover te raadplegen en dat de vrouw iedere drie maanden informatie (over school, gezondheid van [voornaam minderjarige] enzovoort) aan de man per e-mail zal verstrekken;
- veroordeling van partijen over te gaan tot de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van (recreatie)woning en inboedel en vaststelling dat er geen finale verrekening tussen partijen dient plaats te vinden; – indien de rechtbank van oordeel is dat er wel finale verrekening van het vermogen van partijen dient plaats te vinden – vaststelling van de finale verrekening van het vermogen overeenkomstig de huwelijkse voorwaarden van partijen;
- – indien partijen niet in gezamenlijk overleg tot een regeling komen ter zake van de afwikkeling van de tussen hen opgemaakte huwelijkse voorwaarden – benoeming van een deskundige ter zake van het vaststellen van de waardering van de vermogens van zowel de man als de vrouw en meer specifiek van de waardering van de ondernemingen, waaraan partijen gebonden zijn;
- ten aanzien van de echtelijke (recreatie)woning gelegen aan het [adres echtelijke (recreatie) woning] te [postcode 1] [plaats echtelijke (recreatie) woning] bepaling dat de vrouw gehouden is om binnen veertien dagen na betekening van de in deze af te geven beschikking, alle medewerking te verlenen aan een zo spoedig mogelijke verkoop en overdracht van de woning aan een derde, waarbij de vrouw gehouden is akkoord te gaan met de vraagprijs en laatprijs zoals die is vastgesteld door makelaar de heer [naam makelaar 1] van het kantoor [naam kantoor makelaar] , waarbij heeft te gelden dat wanneer de vrouw weigert om aan de, in deze af te geven beschikking, medewerking tot verkoop en levering van de woning gevolg te geven, de beschikking in de plaats treedt van een voor de verkoop en levering benodigde machtiging van de vrouw;
- verklaring voor recht dat de vrouw een bedrag ad € 54.750,-- aan de man verschuldigd is ter zake van de door de man gefinancierde aankoop van de recreatiewoning gelegen aan het [adres echtelijke (recreatie) woning] te [postcode 1] [plaats echtelijke (recreatie) woning] ;
- het gelasten van de vrouw de polis van levensverzekering afgesloten bij [naam verzekeraar 1] te overleggen en verklaring voor recht dat de waarde van deze polis bij helft tussen partijen wordt gedeeld en veroordeling van de vrouw om binnen veertien dagen na betekening van de te wijzen beschikking de helft van het uitgekeerde bedrag aan de man te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de man verschuldigde gerekend vanaf de eerste dag na de hierboven omschreven termijn van twee weken tot aan de dag der algehele voldoening;
- het gelasten van de vrouw inzage te verschaffen in haar bankrekeningen en haar inkomsten;
- verklaring voor recht dat het bedrag ad € 7.935,-- (verschil aanslag inkomstenbelasting 2017 man en vrouw) bij helfte tussen partijen moet worden gedeeld en veroordeling van de vrouw om binnen veertien dagen na betekening van de te wijzen beschikking de helft van dit bedrag te weten een bedrag van € 3.967,50 aan de man te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de man verschuldigde gerekend vanaf de eerste dag na de hierboven omschreven termijn van twee weken tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeling van de vrouw om binnen veertien dagen na betekening van de te wijzen beschikking het bedrag ad € 5.400,-- ter zake van de door de man gedane investering in de (kleding)winkel van de vrouw op grond van artikel 10 van de tussen partijen gemaakte huwelijkse voorwaarden aan de man te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de man verschuldigde gerekend vanaf de eerste dag na de hierboven omschreven termijn van twee weken tot aan de dag der algehele voldoening;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft, behoudens voor wat betreft de echtscheiding, de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] en de informatieregeling, verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vrouw thans nog zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de vrouw;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van € 578, per maand vanaf de datum van de echtscheiding, bij vooruitbetaling te voldoen;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 2.500,-- per maand vanaf de datum van de echtscheiding, bij vooruitbetaling te voldoen;
- veroordeling van de man om over te gaan tot scheiding en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met bepaling dat tussen partijen geen huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man heeft verweer gevoerd tegen de verzochte kinder- en partneralimentatie en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] 2009 te [plaats huwelijk] .
- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .
- [voornaam minderjarige] verblijft thans bij de vrouw.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige] uit.
- Deze rechtbank heeft op 12 april 2019 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang inhoudende dat:
 de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [postcode 1] [plaats echtelijke (recreatie) woning] , [adres echtelijke (recreatie) woning] ;
 de minderjarige [voornaam minderjarige] aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
 de man met ingang van 21 februari 2019 voorlopig tot verzorging en opvoeding van de minderjarige [voornaam minderjarige] € 264,-- per maand zal voldoen.

Beoordeling

Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Tijdens de regiezitting en de behandeling ter zitting van 20 december 2019 is duidelijk geworden dat het voor partijen op dit moment niet mogelijk is een door hen beiden akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. Gelet hierop zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Echtscheiding
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat het daarop steunende over en weer gedane verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
Hoofdverblijfplaats [voornaam minderjarige]
Beide partijen hebben verzocht om de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de vrouw te bepalen.
Het over en weer gedane verzoek is als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar.
Informatie- en consultatieregeling
Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat de vrouw de man om de twee maanden een mail zal sturen waarin zij zal beschrijven hoe het met [voornaam minderjarige] gaat en dat zij de man zal verwittigen als er iets is met de gezondheid van [voornaam minderjarige] . Verder zijn partijen het er over eens geworden dat de vrouw de man zal raadplegen in het geval er belangrijke beslissingen genomen moeten worden over [voornaam minderjarige] .
De rechtbank zal gelet hierop beslissen als na te melden.
Kinderalimentatie
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar een kinderalimentatie ten behoeve van [voornaam minderjarige] dient te betalen € 578,-- per maand. De man heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek.
Behoefte [voornaam minderjarige]
Bij het bepalen van de behoefte aan kinderalimentatie hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen en de daarbij behorende Tabel eigen aandeel kosten kinderen.
Voor het bepalen van die behoefte dient het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen tijdens hun huwelijk te worden bepaald. Partijen zijn het erover eens dat hierbij uitgegaan moet worden van de inkomens van partijen in 2018.
Netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw in 2018
Het inkomen van de vrouw in 2018 is tussen partijen in geschil. De man heeft gesteld dat de vrouw in 2018 inkomsten had uit haar kapsalon, maar dat onduidelijk is hoeveel. Nu uit de door de vrouw overgelegde jaarstukken 2018 van haar kapsalon blijkt dat de winst in 2018 negatief was, zal de rechtbank voorbijgaan aan de stelling van de man en ervan uitgaan dat de vrouw in 2018 geen inkomen had uit de kapsalon.
Netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man in 2018
Het inkomen van de man in 2018 is tussen partijen in geschil. Partijen zijn het erover eens dat het inkomen van de man in 2018 uit verschillende componenten bestond, te weten inkomen uit zijn onderneming, WIA-uitkering, lijfrente uitkering en huurinkomsten.
Partijen zijn het erover eens dat voor wat betreft de WIA-uitkering en de lijfrente uitkering aansluiting gezocht kan worden bij de beschikking voorlopige voorzieningen van [datum beschikking] 2019. Dit betekent dat ervan kan worden uitgegaan dat de man in 2018 in de maanden januari tot en met september 2018 een inkomen had uit een WIA-uitkering ter hoogte van € 1.000,-- netto per maand. Voor wat betreft de lijfrente uitkering kan worden uitgegaan van een bedrag van € 1.053,25 bruto per maand. Blijkens het door de vrouw als productie 7 en het door de man als productie 44 overgelegde uitkeringsoverzicht komt dit neer op een bedrag van € 607,29 netto per maand.
De vrouw heeft gesteld dat de man [naam B.V. 1] op naam van de vrouw heeft gezet en dat de man zelf in ieder geval in de jaren 2016, 2017 en 2018 heeft gewerkt voor [naam B.V. 2] te [plaats 1] als internationaal vrachtwagenchauffeur. De vrouw heeft gesteld dat de man dit via de vrouw moet hebben laten verlonen, voor het behoud van zijn WIA-uitkering. De man heeft als productie 16 overgelegd een salarisspecificatie van september 2018 van [naam B.V. 1] op naam van de vrouw. Echter, voor de bepaling van de behoefte van [voornaam minderjarige] is het niet relevant of het salaris verkregen van [naam B.V. 1] tot het inkomen van de vrouw gerekend moet worden of tot het inkomen van de man, nu het bij de bepaling van de behoefte van [voornaam minderjarige] gaat om het netto besteedbaar
gezinsinkomen. Gemakshalve zal de rechtbank het salaris, gelet op de stelling van de vrouw, toerekenen aan de man. Blijkens de door de man overgelegde salarisspecificatie van [naam B.V. 1] bedroeg het salaris tot en met september 2018 € 16.516,44, derhalve € 1.835,16 netto per maand. Niet in geschil is dat de man als eigenaar van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] voor zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur in de maanden oktober 2018 tot en met december 2018 bedragen heeft gefactureerd aan genoemde [naam B.V. 2] In het kader van de voorlopige voorzieningen is voor de maanden oktober tot en met december 2018 uitgegaan van een winst van genoemde eenmanszaak ter hoogte van € 7.513,--. Dit bedrag is tussen partijen niet in geschil. Per maand komt dit netto ongeveer neer op het netto inkomen dat is gegenereerd bij [naam B.V. 1] Gelet hierop zal de rechtbank bij de bepaling van de behoefte van [voornaam minderjarige] , naast genoemde WIA-uitkering en lijfrente uitkering, uitgaan van een inkomen (uit onderneming) van € 1.835,-- netto per maand gedurende geheel 2018.
Aan huurinkomsten zal de rechtbank gelijk als in de voorlopige voorzieningen een bedrag van € 288,-- netto per maand in aanmerking nemen, nu dit het bedrag is dat de man daadwerkelijk netto per maand aan huurinkomsten heeft ontvangen. De stelling van de vrouw dat de door de man gevraagde huur niet reëel is, is in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende door haar onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
Op grond van het vorenstaande kan het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2018 als volgt worden berekend:
  • € 9.000,-- WIA-uitkering (9 maanden x € 1.000,--)
  • € 7.287,48 lijfrente uitkering (12 maanden x € 607,29)
  • € 22.020,-- [naam B.V. 1] en [naam eenmanszaak] (12 maanden x € 1.835,--)
  • € 3.456,--huurinkomsten (12 maanden x € 288,--)
totaal: € 41.763,48 of wel € 3.480,29 netto per maand.
Dit gegeven, gevoegd bij het ten aanzien van [voornaam minderjarige] toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (0), levert een tabelbedrag op van € 510,-- per maand.
Draagkracht
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding de ouders dienen bij te dragen in de kosten van [voornaam minderjarige] .
De rechtbank volgt ook in dit opzicht ook het Rapport alimentatienormen, waaruit volgt dat het eigen aandeel in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 975,--)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.660,-- zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Huidig NBI en draagkracht vrouw
Het huidige inkomen van de vrouw is tussen partijen in geschil.
Blijkens de door de vrouw overgelegde arbeidsovereenkomst (boekhandel [naam boekhandel] ) is de vrouw een arbeidsovereenkomst aangegaan voor gemiddeld 10 uren per week à € 10,50 bruto per uur. Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat voor wat betreft haar verdiencapaciteit uitgegaan kan worden van de bijstandsnorm.
De man heeft aangegeven dat hij ervan uitgaat dat de vrouw ongeveer 20 uur per week werkt en dat zij een inkomen genereert van ongeveer € 1.200,-- bruto per maand. Daarnaast zou de vrouw volgens de man naast de inkomsten uit haar dienstbetrekking bij boekhandel [naam boekhandel] ook maandelijks ten minste een netto bedrag van € 200,-- aan overige inkomsten hebben, te weten uit verkoop van kleding via internet en het stylen van nagels en dergelijke.
De rechtbank zal de vrouw volgen en uitgaan van een verdiencapaciteit van de vrouw ter hoogte van de bijstandsnorm, nu de man zijn stelling niet nader heeft onderbouwd. De bijstandsnorm voor een alleenstaande is 70% van het minimumloon. De vrouw wordt dan ook in staat geacht om minimaal 28 uur per week tegen het minimumloon werkzaamheden te verrichten.
Rekening houdend dat de vrouw daarnaast nog recht zal hebben op kindgebonden budget van rond € 400,-- per maand kan de draagkracht van de vrouw volgens de draagkrachttabel gesteld worden op € 87,-- per maand.
Huidig NBI en draagkracht man
De man heeft aangevoerd dat hij op dit moment geen draagkracht heeft voor het betalen van kinderalimentatie. Hij is met ingang van 20 mei 2019 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [naam B.V. 3] De man is in de vijfde week van dit dienstverband uitgevallen in verband met (toename van zijn) schouderklachten wegens het afscheuren van een (tweede) pees. Als gevolg hiervan is het dienstverband niet verlengd en is het dienstverband van rechtswege geëindigd op 19 december 2019. De man stelt dat hij gezien zijn lichamelijke beperkingen, die voor een deel blijvend zullen zijn, op dit moment niet in staat is om fysieke werkzaamheden te verrichten en dat zijn enige inkomsten op dit moment de lijfrente uitkering en de huurinkomsten zijn.
De rechtbank heeft ten aanzien van de (toekomstige) inkomsten van de man ter zitting vragen gesteld. Immer, indien de man op dit moment ziek is heeft hij recht op WIA (bij toegenomen oude klachten) of een ZW-uitkering (als vangnet voor mensen die ziek zijn en geen loondoorbetaling van hun werkgever (meer) krijgen). Hierover verschaft het UWV voor de afloop van het dienstverband duidelijkheid. Mede door het tonen van een brief van het UWV door de vrouw, is ter zitting duidelijk geworden dat de man met zijn werkgever is overeengekomen dat hij niet ziek uit dienst is gegaan. De man is door zijn werkgever dan ook bij het UWV beter gemeld. Hoewel hij voor het bedrijf geen chauffeurswerkzaamheden meer kan verrichten, zal hij samen met zijn werkgever op zoek gaan naar ander werk binnen de onderneming. Over de aard en de omvang van deze werkzaamheden bestaat echter nog geen duidelijkheid.
Gezien de onduidelijkheid omtrent het inkomen van de man acht de rechtbank het redelijk uit te gaan van een verdiencapaciteit van de man gelijk aan hetgeen de man in 2019 heeft verdiend, hetgeen is opgenomen onder de punten 19 en 20 van het verweerschrift van de man tegen de aanvullende verzoeken van de vrouw. Partijen verschillen te dien aanzien slechts van mening over het weekloon dat de man verdiende met zijn eenmanszaak [naam eenmanszaak] . De rechtbank zal daarbij uitgaan van het door de man genoemde bedrag van
€ 827,07 bruto per week, nu de vrouw haar stelling dat dit bedrag € 1.300,-- moet zijn niet nader heeft onderbouwd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de MKB-winstvrijstelling van € 1.737,--, de algemene heffingskorting van € 2.017,-- en de arbeidskorting van € 3.815,--. Bij het inkomen van de man uit dienstbetrekking zal de rechtbank nog rekening houden met 8% vakantietoeslag.
Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag van € 2.303,-- per maand.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule op € 445,-- per maand.
Derhalve bedraagt de gezamenlijke draagkracht van partijen in totaal € 532,-- per maand.
Draagkrachtvergelijking
Nu de totale draagkracht van partijen de behoefte van [voornaam minderjarige] overschrijdt, dient een draagkrachtvergelijking te worden gemaakt. De verdeling van de kosten over beide partijen wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 445 / 532 x 510 = € 427,--
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 87 / 532 x 510 =
€ 83,--
samen € 510,--
Derhalve komt van de totale behoefte van [voornaam minderjarige] een gedeelte van € 427,-- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 83,-- per maand voor rekening van de vrouw. Nu er geen zorgregeling is tussen de man en [voornaam minderjarige] hoeft er geen zorgkorting in aanmerking te worden genomen.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de kinderalimentatie vaststellen op genoemd van € 427,-- per maand.
Aanhechten berekening
De rechtbank hecht de berekening van het huidige NBI van de man aan deze beschikking.
Partneralimentatie
Behoefte vrouw
De vrouw heeft voor wat betreft haar behoefte aangeknoopt bij de Hofnorm. Nu de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd zal de rechtbank de vrouw hierin volgen. De Hofnorm sluit aan bij het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen voor het uiteengaan, verminderd met het eigen aandeel kosten [voornaam minderjarige] . Dit bedrag wordt geacht beschikbaar te zijn geweest voor het levensonderhoud van beide partijen. De behoefte van de vrouw kan gesteld worden op 60% van dit bedrag. Zoals reeds onder de kinderalimentatie is overwogen bedroeg het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen voor het uiteengaan uitgaan in 2018 € 3.480,29 per maand. Het eigen aandeel kosten [voornaam minderjarige] bedroeg € 510,-- per maand. Dit betekent dat de behoefte van de vrouw vastgesteld kan worden op 60% van € 2.970,--, hetgeen neerkomt op € 1.782,-- netto per maand. Ervan uitgaande dat de vrouw zich een inkomen kan verwerven op bijstandsniveau bedraagt de aanvullende behoefte van de vrouw € 1782,-- -/- € 1.052,-- = € 730,-- netto per maand.
Draagkracht man
De rechtbank zal voor wat betreft de berekening van de man draagkracht van de man uitgaan van hetzelfde inkomen als waarvan de rechtbank is uitgegaan bij de bepaling van de kinderalimentatie.
Ter zitting heeft de man aan woonlasten een bedrag van € 844,-- per maand opgevoerd en aan premie ziektekostenverzekering een bedrag van € 150,-- per maand. Daarnaast heeft de man nog opgevoerd Budgetenergie € 100,-- per maand en Ziggo € 60,-- per maand.
De vrouw heeft het bedrag aan woonlasten betwist, nu de man bij zijn vriendin is ingetrokken. Voor zover er al rekening mee gehouden moet worden, dient dit volgens de vrouw slechts voor de helft te zijn.
De rechtbank zal de woonlasten van de man voor de helft in aanmerking nemen. De man heeft weliswaar gesteld dat zijn vriendin slechts € 260,-- per maand verdient maar de man heeft dit verder niet onderbouwd. De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat de vriendin van de man, die al geruime tijd in die woning woont en dus kennelijk in staat is (geweest) zelfstandig deze lasten te dragen de andere helft van de woonlasten voor haar rekening zal nemen.
De rechtbank zal de premie ziektekostenverzekering als niet weersproken in aanmerking nemen.
De rechtbank zal de woonlasten verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen “gemiddelde basishuur” van € 230,-- per maand en de premie ziektekosten verminderen met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 33,-- per maand.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
De door de man opgevoerde lasten Budgetenergie en Ziggo zal de rechtbank niet in aanmerking nemen, nu deze in de bijstandsnorm zijn inbegrepen.
De rechtbank houdt rekening met de kinderalimentatie van € 427,-- per maand.
Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw van € 220,-- per maand, naast de vast te stellen kinderalimentatie, redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is. De rechtbank zal aldus beslissen.
Aanhechten berekening
De rechtbank hecht de berekening van de draagkracht van de man in het kader van de partneralimentatie aan deze beschikking.
Vermogensrechtelijke afwikkeling huwelijk
Tussen partijen is in geschil of zij zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van huwelijkse voorwaarden. De vrouw heeft gewezen op de brief van de notaris van 28 juni 2006, waarin hij aan de rechtbank mededeelt dat de huwelijkse voorwaarden zijn ingeschreven in het huwelijksgoederenregister, maar dat het voorgenomen huwelijk tussen partijen op [datum voorgenomen huwelijk] 2006 te [plaats voorgenomen huwelijk] geen doorgang heeft gevonden. De vrouw heeft gesteld dat de door de man overgelegde (kopie) akte huwelijkse voorwaarden anders dan de notaris aangeeft niet door haar is ondertekend. De vrouw heeft verder gesteld dat zij op geen enkele manier heeft ingestemd met deze huwelijkse voorwaarden, dat er ook geen gesprek bij de notaris heeft plaatsgevonden over deze voorwaarden en dat zij ook geen rekening of iets dergelijks heeft ontvangen van de notaris. Er waren überhaupt geen concrete plannen voor een huwelijk in 2006. Volgens de vrouw blijkt niet dat er huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt voor het huwelijk op [datum huwelijk] 2009 te [plaats huwelijk] en zijn partijen gehuwd in gemeenschap van goederen.
De man heeft naar voren gebracht dat hij er altijd op heeft vertrouwd en dat hij er ook altijd van uitgegaan is dat de notariële opgestelde huwelijkse voorwaarden geldig zijn, ook al zijn partijen op een latere datum met elkaar in het huwelijk getreden dan in eerste instantie gepland was. De man heeft gesteld dat hij twee keer eerder gehuwd is geweest en dat om die reden en om het feit dat partijen verschillende ondernemingen hebben/hadden er juist voor gekozen is om huwelijkse voorwaarden voor het huwelijk te laten opstellen.
De man heeft gesteld dat de notaris heeft aangegeven dat het aan de beoordeling van de rechter is of de huwelijkse voorwaarden op het latere huwelijk van toepassing zijn. De stelling van de vrouw dat zij op geen enkele manier zou hebben ingestemd met deze huwelijkse voorwaarden en dat er geen gesprek met de notaris zou hebben plaatsgevonden over deze voorwaarden is volgens de man niet juist. Het feit dat de notaris geen afschrift van de ondertekende huwelijks voorwaarden heeft verstrekt komt door het feit dat de notaris alleen een afschrift van een notariële akte mag afgeven indien er daadwerkelijk een notariële akte is gepasseerd. De man heeft erop gewezen dat op dezelfde dag door de vrouw een testament is opgesteld, welk testament door de vrouw is ondertekend.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 1:117, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek vóór het huwelijk gemaakte huwelijkse voorwaarden beginnen te werken van het tijdstip der voltrekking van het huwelijk. Geen ander tijdstip kan daarvoor worden aangewezen.
De rechtbank is van oordeel dat zij in het midden kan laten of bij gebreke van de ondertekening door de vrouw van de akte houdende huwelijkse voorwaarden aan deze voorwaarden rechtsgeldigheid moet worden ontzegd. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
Indien veronderstellender wijze ervanuit wordt gegaan dat de akte door de vrouw zou zijn ondertekend, dan komt de rechtbank vervolgens voor de vraag te staan of de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden in werking zijn getreden bij het huwelijk van partijen op [datum huwelijk] 2009. Meer specifiek, op welke wijze de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden moet worden uitgelegd. Hierbij gaat het erom vast te stellen wat de zin is die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en om hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Niet in geschil is dat niet specifiek over deze bepalingen (bij de notaris) tussen partijen is gesproken, zodat voor wat betreft de inhoud van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden de rechtbank uit gaat van hetgeen de notaris in de akte heeft opgenomen; de taalkundige uitleg van de overeenkomst.
Volgens de tekst van de door de man overgelegde (kopie) akte huwelijkse voorwaarden zijn partijen op [datum huwelijkse voorwaarden] 2005 huwelijkse voorwaarden aangegaan met het oog op een huwelijk op [datum voorgenomen huwelijk] 2006 te [plaats voorgenomen huwelijk] . Ter zitting is duidelijk geworden dat partijen vóór hun huwelijk op [datum huwelijk] 2009 niet, danwel niet meer, over de toepasselijkheid van huwelijkse voorwaarden hebben gesproken. Tevens is gebleken dat in 2007 en 2008 de vermogenspositie van partijen aanzienlijk is gewijzigd, de man heeft de sportschool verkocht en heeft dit geld (onder meer) aangewend voor de aankoop van de echtelijke woning en de storting van een bedrag van € 200.000,-- in een lijfrenteplan bij [naam verzekeraar 2] .
Nu blijkens de bewoordingen van de huwelijkse voorwaarden deze zijn opgemaakt met het oog op het huwelijk op 2 juni 2006 en de daarmee verband houdende vermogensrechtelijke situatie op [datum voorgenomen huwelijk] 2006, de vermogensrechtelijke uitgangspunten daarna aanzienlijk zijn gewijzigd en voorts vast staat dat tussen partijen na deze datum op geen enkele wijze over huwelijkse voorwaarden is gecommuniceerd, is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat partijen met de overeenkomst van de huwelijkse voorwaarden uit 2006 ook bedoeld (kunnen) hebben om deze van toepassing te laten zijn op hun huwelijk op [datum huwelijk] 2009.
Bij deze stand van zaken behoeft de vraag of de huwelijkse voorwaarden, alsdan niet rechtsgeldig zijn overeengekomen geen verdere bespreking meer. Het voorgaande betekent dat partijen zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
Verdeling huwelijksgemeenschap
Niet in geschil is dat de peildatum voor de samenstelling van de huwelijksgemeenschap de datum van indiening van het onderhavige verzoekschrift is, te weten 14 februari 2019.
Partijen hebben de volgende vermogensbestanddelen opgevoerd die in de verdeling dienen te worden betrokken:
de echtelijke woning te [postcode 1] [plaats echtelijke (recreatie) woning] , [adres echtelijke (recreatie) woning] ;
de op de echtelijke woning rustende hypotheek bij Aegon nummer [hypotheeknummer 1] ;
de schuld parklasten [naam park] ;
de bedrijfsruimte te [postcode 2] [plaats 2] , [adres bedrijfsruimte] ;
de op de bedrijfsruimte rustende hypotheken bij ABN AMRO nummer [hypotheeknummer 2] en nummer [hypotheeknummer 3] ;
de onderneming [naam B.V. 1] ;
de onderneming [naam B.V. 4] . inclusief [naam B.V.] .;
de eenmanszaak [naam eenmanszaak] ;
de eenmanszaak kapsalon [naam kapsalon] te [plaats 3] ;
de kledingwinkel te [plaats 4] ;
de vorderingen van partijen op elkaar;
de auto’s;
de bankrekeningen;
de inboedel;
de aanslag en teruggave inkomstenbelasting 2017;
de levensverzekering polis [naam verzekeraar 1] ;
de lijfrenteverzekering bij [naam verzekeraar 2] .
Ad 1. en 2. de echtelijke woning en de daarop rustende hypotheek
De echtelijke woning is per 20 december 2018 door de heer [naam makelaar 1] van [naam kantoor makelaar] te [plaats 5] getaxeerd op een waarde van € 145.000,--. Niet in geschil is dat de op de echtelijke woning een aflossingsvrije hypotheek is gevestigd van € 43.000,--. Nu de vrouw te kennen heeft gegeven dat zij in de echtelijke woning wil blijven wonen, zal de rechtbank de vrouw drie maanden na heden de tijd geven om te onderzoeken of zij de echtelijke woning tegen deze waarde kan overnemen en de man kan uitkopen. Indien de vrouw dit niet kan of niet wenst, zal de echtelijke woning verkocht moeten worden en komt ieder van partijen de helft toe van de overwaarde.
Ad 3. de schuld parklasten [naam park]
Partijen zijn het erover eens dat de schuld op de peildatum € 1.400,-- bedroeg. Ieder van partijen zal, nu zij beiden draagplichtig zijn, hiervan de helft moeten dragen.
Ad 4. en 5 de bedrijfsruimte en de daarop rustende hypotheken
De bedrijfsruimte wordt volgens de man thans verhuurd aan [naam huurder] voor € 535,36 per maand exclusief 21% BTW. De man wil de bedrijfsruimte houden en (naar de rechtbank begrijpt) tegen de waarde in verhuurde staat ad € 80.000,-- in de verdeling betrekken. Door de heer [naam makelaar 2] van [naam kantoor bedrijfsmakelaar] is de bedrijfsruimte leeg en ontruimd getaxeerd op een waarde van € 95.000,-- en in verhuurde staat getaxeerd op een waarde van € 80.000,--. Per 1 februari 2019 was de hoogte van de hypotheken bij elkaar € 83.775,--.
De vrouw heeft de door de man opgevoerde waarde in verhuurde staat betwist. De vrouw heeft gesteld dat de waarde veel te laag is en waarschijnlijk is gebaseerd op de door de man opgevoerde onjuiste huurinkomsten. De vrouw heeft gesteld dat de man voor deze ruimte € 800,-- netto per maand ontvangt. De vrouw heeft naar voren gebracht dat van de reële waarde in het economisch verkeer dient te worden uitgegaan.
De rechtbank zal uitgaan van de in verhuurde staat getaxeerde waarde van de bedrijfsruimte van € 80.000,--. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat de man een hoger bedrag per maand aan huur ontvangt dan door de man is opgegeven, maar de vrouw heeft haar stelling niet nader onderbouwd. Nu de hypotheek ongeveer gelijk is aan de getaxeerde waarde van
€ 80.000,-- zal de rechtbank de bedrijfsruimte met de daarop rustende hypotheken zonder nadere verrekening toedelen aan de man.
Ad 6. en 7. de ondernemingen [naam B.V. 1] en [naam B.V. 4] . inclusief [naam B.V.] .
Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat de aandelen van de onderneming [naam B.V. 1] zonder nadere verrekening aan de vrouw zullen worden toegedeeld en dat de aandelen van de onderneming [naam B.V. 4] . inclusief [naam B.V.] . zonder nadere verrekening aan de man zullen worden toegedeeld.
Hoewel in de ondernemingen geen activiteiten meer worden ontplooid staan op de balans van de ondernemingen RC-schulden, waarover bij opheffing met de belastingdienst moet worden afgerekend. De rechtbank stelt vast dat partijen zijn overeengekomen dat de aan de onderneming verbonden latente belastingclaim door degene aan wie de onderneming wordt toegedeeld dient te worden gedragen.
Ad 8., 9. en 10. de eenmanszaak [naam eenmanszaak] , de eenmanszaak kapsalon [naam kapsalon] en de kledingwinkel
Niet gebleken is dat er in de eenmanszaken nog enige activa of passiva zit, zodat er niets ter zake in de verdeling behoeft te worden betrokken.
Ad 11. de vorderingen van partijen op elkaar
De man heeft gesteld dat hij een vordering heeft op de vrouw van € 5.400,--. De man heeft dit bedrag aangewend voor de verbouwing, borgstelling en de kledingvoorraad van de kledingwinkel van de vrouw. Nu partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen ziet de rechtbank voor het gestelde vergoedingsrecht geen rechtsgrond.
Ad 12. de auto’s
Ter zitting is gebleken dat de Jaguar nagenoeg geen waarde meer heeft. De rechtbank zal deze auto zonder nadere verrekening toedelen aan de man.
De Peugeot is eigendom van de onderneming [naam B.V. 1] ., zodat die niet separaat in de verdeling wordt betrokken.
Ad 13. de bankrekeningen
Ter zitting zijn partijen het er over eens geworden dat de bankrekeningen feitelijk buiten de verdeling gehouden kunnen worden omdat er geen saldo op staat. De rechtbank zal de bankrekeningen op naam van de vrouw zonder nadere verrekening aan haar toedelen en de bankrekeningen op naam van de man zonder nadere verrekening aan hem toedelen.
Ad 14. de inboedel
Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat de man het gereedschap uit de schuur toekomt en de vrouw de overige inboedel.
Ad 15. de aanslag en teruggave inkomstenbelasting 2017
De aanslag en teruggave inkomstenbelasting 2017 zijn reeds verwerkt in de bankrekeningen, zodat hierover geen beslissing meer hoeft te worden genomen.
Ad 16. de levensverzekering polis [naam verzekeraar 1]
Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat de levensverzekering [naam verzekeraar 1] op naam van haar meerderjarige dochter van de vrouw niet in de verdeling wordt betrokken.
Ad 17. de lijfrenteverzekering bij [naam verzekeraar 2]
De man heeft een bedrag van € 200.000,-- gestort in een lijfrenteplan bij [naam verzekeraar 2] . De man ontvangt hieruit een bedrag van € 607,29 netto per maand. Voor zover dit mogelijk is zal de polis worden door ieder afzonderlijk worden voorgezet. In het geval dit niet kan zal de lijfrenteverzekering afgekocht moeten worden en komt ieder van partijen de helft van de afkoopwaarde toe.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap vaststellen als na te melden.
Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats huwelijk] op [datum huwelijk] 2009;
*
bepaalt dat de minderjarige:
- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de vrouw met ingang van heden de man om de twee maanden een mail zal sturen waarin zij zal beschrijven hoe het met [voornaam minderjarige] gaat en de man zal verwittigen als er iets is met de gezondheid van [voornaam minderjarige] en verklaart deze informatieregeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw de man zal raadplegen over te nemen beslissingen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen [voornaam minderjarige] en verklaart deze consultatieregeling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de man aan de man, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een kinderalimentatie ten behoeve van [voornaam minderjarige] van € 427,-- per maand, zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een partneralimentatie van € 220,-- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
*
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. aan de man worden toebedeeld:
  • de bedrijfsruimte te [postcode 2] [plaats 2] , [adres bedrijfsruimte] en de op de bedrijfsruimte rustende hypotheken bij ABN AMRO nummer [hypotheeknummer 2] en nummer [hypotheeknummer 3] ;
  • de aandelen in de onderneming [naam B.V. 4] . inclusief [naam B.V.] ., waarbij in de onderlinge verhouding de RC-schuld en de fiscale gevolgen daarvan voor rekening van de man blijft;
  • de Jaguar;
  • de bankrekeningen op naam van de man;
  • het gereedschap in de schuur;
een en ander zonder nadere verrekening met de vrouw;
2. aan de vrouw worden toebedeeld:
  • de aandelen in de onderneming [naam B.V. 1] , waarbij in de onderlinge verhouding de RC-schuld en de fiscale gevolgen daarvan voor rekening van de vrouw blijft;
  • de bankrekeningen op naam van de vrouw;
  • de (overige) inboedel;
een en ander zonder nadere verrekening met de man;
3. stelt de vrouw in de gelegenheid binnen drie maanden na heden te bezien of zij de echtelijke woning te [postcode 1] [plaats echtelijke (recreatie) woning] [adres echtelijke (recreatie) woning] tegen een waarde van € 145.000,-- kan overnemen en de man kan uitkopen alsmede doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypothecaire geldlening, en bepaalt dat, indien de vrouw dit niet kan of niet wenst, partijen over zullen gaan tot verkoop van de echtelijke woning waarbij ieder van partijen de helft toekomt van de overwaarde, dat wil zeggen de verkoopwaarde minus de aflossing van de hypotheek en de verkoopkosten;
4. bepaalt dat in de onderlinge verhouding tussen partijen elk van hen de helft van de schuld parklasten [naam park] voor zijn/haar rekening dient te nemen;
5. bepaalt dat partijen de lijfrenteverzekering bij [naam verzekeraar 2] splitsen en bepaalt dat, indien splitsing niet mogelijk is, de lijfrenteverzekering afgekocht zal worden waarbij ieder van partijen de helft van de afkoopwaarde toekomt;
en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Meeder, H.M. Boone en L. Koper, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2020.