ECLI:NL:RBDHA:2020:10393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
16 oktober 2020
Zaaknummer
C/09/578813 / FA RK 19-6056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2020 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen de man (Y) en de vrouw (X). De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. Tevens zijn er nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man is verplicht om aan de vrouw een partneralimentatie van € 1.186,-- per maand te betalen, ingaande op de dag van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, waarbij de activa en passiva van de man en vrouw zijn verdeeld. De man krijgt onder andere de aandelen in [naam BV] en de woning aan [adres en plaatsnaam EW], terwijl de vrouw de woning aan [appartement woonplaats X] krijgt. De rechtbank heeft ook bepaald dat beide partijen de helft van de rekening-courantschuld en de lening in verband met de aanschaf van de obligaties en aandelen [naam ivm aandelen] voor hun rekening nemen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 19-6056 (scheiding) / FA RK 19-9241 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/578813 (scheiding) / C/09/584958 (verdeling)
Datum beschikking: 15 oktober 2020

Scheiding

Beschikking op het op 26 juli 2019 ingekomen echtscheidingsverzoek van:

[Y]

de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.R. van Wieren te ’s-Hertogenbosch,
waarin belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R.J. Haakmeester te Heesch, gemeente Bernheze.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de man;
  • het verweerschrift, tevens verzoekschrift van de vrouw;
- het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek, tevens houdende een wijzigingsverzoek van de man;
- de brief van 7 januari 2020, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 24 januari 2020 van de zijde van de vrouw;
- de brief van 12 maart 2020 van de zijde van de man;
- het nader verweerschrift van de vrouw tegen het verzoek tot echtscheiding en het aanvullend verzoek van de man;
- het F9-formulier van 7 augustus 2020, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
- de brief van 10 augustus 2020, met bijlagen, van de zijde van de man.
Bij beschikking van 10 april 2020 heeft deze rechtbank zich (relatief) bevoegd verklaard van het verzoekschrift van de man kennis te nemen en iedere verdere behandeling van het verzoek tot echtscheiding en de nevenvoorzieningen aangehouden. Voorts heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Op 20 augustus 2020 is de zaak gelijktijdig met de voorlopige voorzieningen (FA RK 20‑3831 / C/09/594525) ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, alsmede de man, bijgestaan door zijn advocaat. Op de verzochte voorlopige voorzieningen is bij afzonderlijke beschikking van 3 september 2020 beslist.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de man, zoals dat thans luidt, strekt tot:
echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
bepaling dat de vrouw aan de man, uitgaande van de wijze van verdeling zoals door hem aangegeven, aan hem een bedrag dient te voldoen van in ieder geval € 65.824,, te vermeerderen met de helft van de meerwaarde van het appartement [woonplaats X] (boven € 975.000,--), althans zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
ingaande 1 januari 2017, althans (niet later dan) ingaande de datum indiening verzoekschrift echtscheiding (ontbinding van de gemeenschap van goederen), althans ingaande zodanige datum als de rechtbank juist acht, bepaling dat de vrouw aan de man de navolgende bedragen dient te vergoeden (onder verwijzing naar de nummering onder punt 21 van het inleidend verzoekschrift echtscheiding), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum indiening van het verzoekschrift:
 Ad a: rente lening ten behoeve van het appartement aan de [appartement woonplaats X] hierna verder te noemen: [appartement woonplaats X] (€ 5.000,--:12) = € 208,33 per maand;
 Ad b (1): rente hypotheek Nationale Nederlanden ten behoeve van de voormalig echtelijke woning aan de [adres en plaatsnaam EW] , hierna verder te noemen: [adres en plaatsnaam EW] (€ 1.120,21 per maand : 2) = € 560,11 per maand over de periode tot 15-2-2020 en € 1.105,17 : 2 = € 552,59 per maand nadien, alsmede
 Ad b (2): rente lening bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam BV] , hierna verder te noemen [naam BV] (€ 392,-- per jaar : 12) : 2 = € 16,33 per maand;
 Ad c: rente lening [naam ivm aandelen] aandelen (€ 4.800,-- : 12) : 2 = € 200,-- per maand;
ofwel: (totaal) € 984,77 per maand over de periode tot 15-2-2020 en vervolgens (totaal) € 977,25 per maand over de periode ingaande 15-2-2020, welk bedrag door de vrouw aan de man dient te worden vergoed tot aan de datum levering van de woningen aan de man, respectievelijk de vrouw, alsmede tot aan de datum levering van de aandelen van [naam BV] aan de man, althans tot zodanige datum als de rechtbank juist acht;
alsmede, een bedrag van € 50,-- per maand ( [appartement woonplaats X] ) + € 75,-- per maand ( [adres en plaatsnaam EW] ) ter zake van overige eigenaarslasten, ofwel een bedrag van € 125,--
per maand;
en voorts een bedrag van € 2.205,-- ter zake van door de man betaalde kosten voor onderhoud van [adres en plaatsnaam EW] , te vermeerderen met een bedrag
van € 2.722,50 ter zake van de (nog te maken) kosten voor onderhoud aan de schoorsteen , althans de helft van de kosten voor onderhoud aan de schoorsteen, althans zodanige bedragen als de rechtbank juist acht;
4. bepaling dat de vrouw aan de man dient te vergoeden – verwijzend naar punt 22 van het verzoekschrift – de helft van de na de peildatum 31-12-2016 – door hem betaalde kosten van de mediator en de door partijen in het kader van mediation ingeschakelde heer [mediator] en de heer [naam 1] (pensioenadviseur), inclusief het aandeel van de vrouw (helft) daarvan, zijnde een door de vrouw aan de man te vergoeden bedrag ter hoogte van € 13.157,67, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum indiening van het verzoekschrift, althans met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht;
5. bepaling dat de vrouw aan de man dient te vergoeden – verwijzend naar punt 23 van het verzoekschrift – de helft van de door de man – na de peildatum 31-12-2016 – verrichte betalingen in verband met de nog niet verdeelde tot de gemeenschap van goederen behorende converteerbare obligaties en aandelen [naam ivm aandelen] , zijnde een door de vrouw aan te man te vergoeden bedrag van € 9.051,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum indiening van het verzoekschrift, althans met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht;
6. bepaling dat – onder verwijzing naar punt 40 van het verzoekschrift – op grond van artikel 1:157 lid 3 BW – de duur van de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw nihil is, ofwel dat sprake is van een limitering met ingang van de datum inschrijving echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, althans met ingang van [datum verjaardag Y] 2021 (pensioengerechtigde leeftijd van de man), althans met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht, maar niet later dan met ingang van [datum AOW] 2022 (AOW-leeftijd van de man), althans met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht;
(aanvullend):
7. in het geval door de rechtbank enig bedrag ter zake partneralimentatie zou worden vastgesteld de wettelijke indexering nadrukkelijk uit te sluiten;
8. bepaling dat voor rekening van de vrouw zijn alle gebruikerslasten voor [appartement woonplaats X] , onder de verplichting om aan de man te vergoeden, alle lasten die na deze datum nog door de man aan de vrouw zijn voldaan, alsmede bepaling dat de vrouw binnen veertien dagen na de in deze zaak te wijzen beschikking alle contracten ter zake gebruikerslasten voor [appartement woonplaats X] dient te hebben overgezet op haar naam, waaronder in ieder geval de energielasten, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per keer voor iedere dag dan wel gedeelte van een dag dat de vrouw daartoe in gebreke blijft, althans zodanig te bepalen als de rechtbank juist acht;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de door de man verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vrouw zelfstandig verzocht om:
de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
bepaling dat de man nadere stukken in het geding brengt, te weten:
 bevestiging terugbetalingsverplichting [naam BV] aan de maatschap, door overlegging formele besluitvorming daarover in de maatschap;
 verklaring over de waarde van de OLMA polis onder nummer [nr. 10] ;
 verklaring over de hoogte van de lening (2011) door [naam BV] in verband met de aanschaf [appartement woonplaats X] ;
3. bepaling dat de wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen plaatsvindt met inachtneming van het gevoerde verweer van de vrouw en de nader door de vrouw te overleggen verdelingswijze, waar mogelijk aansluitend op de nader door de man te overleggen justificatoire stukken;
4. bepaling dat een onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw wordt vastgesteld op € 4.368,-- per maand over een periode van 12 jaar per datum inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, althans tot een hoogte en duur als de rechtbank juist acht;
(aanvullend):
5. bepaling dat de man de achterstallige bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw alsnog zal dienen te voldoen;
6. bepaling dat de man niet in [plaatsnaam EW 1] maar in [zelfde woonplaats X] woont; in verband daarmee te bepalen dat de man ten onrechte de gemeenschap heeft belast met de kosten van [adres en plaatsnaam EW] , waaronder ook de nader vast te stellen kosten van energie en water; bepaling dat de man inzage zal geven in de genoemde kosten;
7. bepaling dat de man heeft verzuimd [adres en plaatsnaam EW] te verhuren nu hij dit niet meer bewoonde, als gevolg waarvan de gemeenschap is benadeeld tot een bedrag van € 115.500,-- waarvan de vrouw de helft toekomt;
8. bepaling dat de man rekening en verantwoording moet afleggen over zijn omgang met financiële middelen van de gemeenschap, in relatie tot zijn bestuur van [naam BV] en zijn eenmanszaak [eenmanszaak Y] (hierna verder te noemen: [eenmanszaak Y] );
9. bepaling dat de vrouw voor de schenking van haar moeder zoals besteed aan de aankoop van [appartement woonplaats X] (ad € 31.163,--) een vorderingsrecht op de gemeenschap heeft verkregen;
10. bepaling dat het privévermogen van de vrouw € 92.063,-- bedraagt;
11. bepaling dat de verknochte uitgaven van de man aan de gemeenschap dienen te worden vergoed;
12. bepaling dat de man inzicht geeft in zijn bestuur van [naam BV] en eenmanszaak in zake de afkoop pensioen in eigen beheer, de rekening courantschulden; afboeking diverse (belasting)schulden, schuld aan de maatschap, stamrechten en oudedagsvoorzieningen en overige financiële handelingen en omstandigheden welke invloed hebben op de waarde van [naam BV] , [eenmanszaak Y] en de [bedrijfsnaam] waar de man werkzaam is;
13. bepaling dat de man rekening en verantwoording aflegt inzake de nu nog bestaande schuld inzake [naam ivm aandelen] ; en verder bepaling dat een eventuele daarmee samenhangende schuld niet door de vrouw behoeft te worden gedragen;
14. bepaling dat de tweede tranche van de goodwill uitkering van de man met de vrouw bij helfte verdeeld moet worden;
15. bepaling dat de beide huizen NWWI getaxeerd zullen worden;
16. bepaling dat beide partijen een geactualiseerd verzoek tot verdeling zullen voorleggen aan de rechtbank, aansluitend op de thans verzochte inbreng van stukken, zodra deze heeft plaatsgevonden en met inachtneming van de beslissing van de rechtbank op de thans voorliggende punten;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man heeft verweer gevoerd tegen de door de vrouw verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 1992 te [huwelijksplaats] Frankrijk.
- Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
- Deze rechtbank heeft op 3 september 2020 een voorlopige voorziening getroffen, voor zover thans van belang inhoudende dat de man aan de vrouw met ingang van 3 september 2020 voorlopig een partneralimentatie van € 1.186,-- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking van 10 april 2020 is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Echtscheiding
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Alimentatie
De man heeft zich tegen het verzoek van de vrouw verweerd. De man heeft erop gewezen dat hij aan de vooravond van zijn pensioen staat en dat er verschillende perioden zijn te onderscheiden. Kort gezegd komt dat neer op het volgende:
de man ontvangt ingaande februari 2021 de helft van het bij [naam 2] opgebouwde ouderdomspensioen ter hoogte van circa € 20.000,-- bruto en de vrouw ontvangt de andere helft;
over de periode februari 2021 tot september 2022 heeft de man naast de helft van zijn ouderdomspensioen inkomsten uit [eenmanszaak Y] ;
ingaande [maand 1] 2022 ontvangt de man de helft van zijn ouderdomspensioen en een AOW-uitkering (norm alleenstaande);
ingaande [maand 2] 2023 ontvangt de man iets minder dan de helft van het ABP-pensioen van de vrouw in aanvulling op de inkomsten genoemd onder c.
De rechtbank gaat ervan uit dat ingaande februari 2021 veel verandert in de inkomenspositie van partijen. Onduidelijk is echter op dit moment wat dit concreet betekent voor onder meer het netto besteedbaar inkomen van partijen. Voorts benadrukt de rechtbank dat zij bij deze beschikking slechts de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bepaalt. Gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank het waarschijnlijk dat de feitelijke uitvoering van de verdeling nog geruime tijd in beslag zal nemen.
Dit betekent dat de rechtbank er niet vanuit gaat dat de eigendomsverhoudingen en –verplichtingen ter zake van de woningen van partijen op korte termijn zullen wijzigen.
Dit in ogenschouw nemend zal de rechtbank slechts aan de hand van de huidige situatie van partijen bezien of de man partneralimentatie aan de vrouw verschuldigd is.
Indien de situatie van partijen op een later tijdstip daartoe noopt is het aan partijen om met elkaar in gesprek te gaan dan wel een wijzigingsprocedure te starten.
Behoefte vrouw
Niet in geschil is dat partijen sinds medio 2015 gescheiden leven.
De vrouw heeft haar behoefte aan de hand van de Hofnorm gesteld op een bedrag van € 5.279,-- netto per maand (Productie 3, behoefteberekening, paginanummer 5/10, bij verzoekschrift voorlopige voorzieningen). Zij is hierbij uitgegaan van een netto besteedbaar gezinsinkomen (nbgi) in 2019 van (afgerond) € 8.800, netto per maand.
De man heeft de behoefte van de vrouw betwist. De man heeft gesteld dat voor de toepassing van de Hofnorm van genoemd nbgi de kosten van de drie kinderen van partijen in 2015 moeten worden afgetrokken. Daarnaast dient de behoefte van de vrouw te worden verminderd met de (woon-)lasten die de man voor de vrouw voldoet. De man heeft de kosten van de kinderen begroot op ongeveer € 4.800,-- per maand in 2015. De lasten van de vrouw die hij voor zijn rekening neemt heeft hij begroot op ongeveer € 2.000,-- per maand. De man komt voor wat betreft de behoefte van de vrouw uit op een bedrag tussen € 2.000,-- à € 2.500,-- netto per maand. De man heeft voorts gewezen op de verdiencapaciteit van de vrouw en gesteld dat de vrouw zich onvoldoende heeft ingespannen om een fulltime functie te bemachtigen. Volgens de man is de vrouw in staat zich een inkomen te verwerven van rond € 60.000,-- bruto per jaar. Daarnaast kan de vrouw volgens de man interen op haar vermogen.
De rechtbank zal voor wat betreft de bepaling van de behoefte van de vrouw aansluiting zoeken bij de Hofnorm nu de man de toepassing hiervan, zoals door de vrouw bepleit niet, althans onvoldoende heeft bestreden, namelijk niet anders dan met een gemotiveerde betwisting van de behoeftigheid van de vrouw.
Bij de toepassing van de Hofnorm dient in beginsel te worden uit gegaan van het nbgi van partijen ten tijde van hun uiteengaan. Partijen hebben echter niet kenbaar gemaakt wat het nbgi in 2015 was. De rechtbank zal daarom uitgaan van het door de vrouw genoemde en door de man niet betwiste nbgi 2019 van € 8.800,-- per maand. De rechtbank zal uitgaande van de situatie in 2019 slechts de kosten van het jongste kind van partijen ( [naam jongste kind van Y en X] ) in mindering brengen op het nbgi van € 8.800,--. Partijen zijn het erover eens dat de kosten van [naam jongste kind van Y en X] toen rond € 1.800,-- per maand bedroegen. De rechtbank ziet geen aanleiding om tevens rekening te houden met de door de man voor de vrouw betaalde lasten gelet op de strekking van de Hofnorm. Het voorgaande betekent dat de behoefte van de vrouw gesteld kan worden op een bedrag van € 4.200,-- ((€ 8.800,-- minus € 1.800,--) x 60%) netto per maand.
Inkomen vrouw
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende heeft onderbouwd dat zij haar werkzaamheden bij de universiteit niet kan uitbreiden. De rechtbank acht daarnaast voldoende aannemelijk dat het lesrooster van de vrouw - 19 uur - bij de universiteit er voor zorgt dat de vrouw niet meer zaken kan behandelen bij de Stichting Geschillen Commissie of ander werk ernaast kan doen. De rechtbank zal daarom de vrouw volgen in het door haar in haar behoefteberekening opgenomen bedrag van € 27.484,-- (jaaropgave 2019).
De vrouw heeft in haar behoefteberekening daarnaast een bedrag opgenomen van € 2.500,-- per jaar in verband met werkzaamheden voor de Stichting Geschillen Commissie. Ter zitting heeft de vrouw gesteld dat dit bedrag in 2020 lager uitvalt omdat in verband met corona minder zaken ter zitting behandeld worden. De man heeft bij gebrek aan informatie van de zijde van de vrouw betwist dat de vrouw minder inkomsten gegenereerd heeft dan wel zal genereren uit werkzaamheden voor de Stichting Geschillen Commissie.
De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van het aanvankelijk door de vrouw genoemde bedrag van € 2.500,--. De rechtbank gaat er vanuit dat sprake is van een tijdelijke situatie en dat de zaken op korte termijn weer behandeld zullen worden. Op grond van deze inkomensgegevens komt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw uit op € 2.048,-- per maand.
Vermogen vrouw
De rechtbank zal geen rekening houden met inkomen uit vermogen aan de zijde van de vrouw. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verdeling van de gemeenschap nog geen feit is. Voorts geldt dat het vermogen van partijen bij uitstek in niet-liquide onroerend goed vervat is.
Op grond van het vorenstaande is de behoefte van de vrouw aan een bedrag aan partneralimentatie € 2.152,-- netto per maand.
Draagkracht man
Inkomen man
Niet in geschil is dat de man uit [naam BV] loon ontvangt ten bedrage van € 60.021,-- bruto per jaar (loon volgens jaaropgaaf). De rechtbank zal dit bedrag bij de berekening van de draagkracht van de man in aanmerking nemen.
Daarnaast is sprake van winst uit onderneming, te weten uit [eenmanszaak Y] . Op dit punt verschillen partijen van mening.
De vrouw gaat in de door haar overgelegde draagkrachtberekening uit van een winst uit onderneming van € 83.000,-- per jaar.
De man gaat in de door hem overgelegde draagkrachtberekening uit van een winst uit onderneming van € 30.000,-- per jaar. De man heeft gesteld dat de prognoses omtrent de inkomsten uit de (letselschade)expertises met de ontwikkelingen rondom corona fluctueren, en dat in ieder geval duidelijk is dat deze aanmerkelijk minder zijn dan voorheen. Aldus kan het eerste kwartaal niet als maatgevend worden gekwalificeerd.
Nu de vrouw na de gemotiveerde betwisting door de man, los van de stelling dat zij verwacht dat de aanvragen voor medische expertises weer aantrekken, niet nader heeft onderbouwd dat de winst uit onderneming hoger is dan het bedrag waar de man van uitgaat, zal de rechtbank uitgaan van genoemde winst uit onderneming van € 30.000,-- per jaar.
Zoals hiervoor overwogen zal de rechtbank ook bij de man geen rekening houden met draagkracht uit vermogen.
De rechtbank zal, anders dan de man, de zelfstandigenaftrek van € 7.030,-- in aanmerking nemen, nu de man deze ook in zijn concept aangifte IB 2019 heeft verwerkt. De man heeft ter zitting immers niet aangegeven dat dit gewijzigd zal worden. Anders dan van de kant van de man is aangevoerd acht de rechtbank niet op voorhand uitgesloten dat hij, ondanks dat hij voor 50% als medisch specialist in het [naam werkgever Y] Ziekenhuis werkt, aan het urencriterium van minimaal 1.225 uren kan voldoen. Naast de zelfstandigenaftrek zal de rechtbank ook rekening houden met de MKB winstvrijstelling van € 3.216,--. De algemene heffingskorting en de arbeidskorting bedragen respectievelijk € 846,-- en € 515,-- per jaar. De rechtbank zal deze bedragen in aanmerking nemen.
Lasten man
Woonlasten
De man is in [adres en plaatsnaam EW] achtergebleven. Aan de stelling van de vrouw dat de man niet in deze woning verblijft wordt voorbijgegaan, gelet op de hiervoor vermelde tussenbeschikking van deze rechtbank van 10 april 2020.
Deze woning is gezamenlijk eigendom van partijen. Dit betekent dat de door de man betaalde rente (gebruikerslasten) voor dat deel dat correspondeert met het aandeel in de eigendom van de woning aftrekbaar is. In totaal betaalt de man een bedrag van € 10.976,-- per jaar aan rente, zodat een bedrag van € 5.488,-- aftrekbaar is. De rechtbank houdt wel rekening met de totale rentelast nu deze voor de man als gebruikerslasten kunnen worden beschouwd. Ook het eigenwoningforfait dient voor dat deel dat correspondeert met het aandeel in de eigendom van de woning te worden aangegeven. Nu de rechtbank voor wat betreft het eigenwoningforfait uit zal gaan van de situatie dat de woning door de vrouw op grond van een onderhoudsverplichting ter beschikking wordt gesteld aan de man, dient ook de andere helft van het eigenwoningforfait als periodieke uitkering te worden bijgeteld. Per saldo vindt bij de man dan volledige bijtelling van het eigenwoningforfait van € 5.016,-- plaats.
De man heeft aan premie aflossing opgevoerd een bedrag van € 224,-- per maand en aan forfait overige eigenaarslasten een bedrag van € 95,-- per maand. De rechtbank zal deze eigenaarslasten (zakelijke lasten) voor de helft in aanmerking nemen, nu de vrouw geacht wordt de andere helft voor haar rekening te nemen.
De rechtbank zal op de woonlasten de in de bijstandsnorm begrepen “gemiddelde basishuur” van € 230,-- per maand in mindering brengen.
Pensioenpremie
De rechtbank zal de door de man opgevoerde fiscaal aftrekbare pensioenpremie [naam 2] van € 25.710,-- per jaar in aanmerking nemen.
Ziektekosten
De rechtbank zal de door de man opgevoerde premie ziektekosten van € 140,-- per maand in aanmerking nemen, evenals het verplichte eigen risico van € 32,-- per maand.
De rechtbank zal op de ziektekosten het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW van € 33,-- per maand in mindering brengen.
Overige lasten
De rechtbank zal de door de man opgevoerde rente lening van [naam BV] (ten behoeve van [naam ivm aandelen] ) van € 400,-- per maand voor de helft in aanmerking nemen, nu de vrouw geacht wordt de andere helft van deze betalingsverplichting voor haar rekening te nemen.
De rechtbank zal de door de man opgevoerde rente lening van [naam BV] in verband met [appartement woonplaats X] niet in aanmerking nemen. Nu de vrouw in deze woning woont, betreft het als gebruikerslasten aan te merken lasten die voor rekening van de vrouw dienen te komen. Hetzelfde geldt voor de door de man opgevoerde post erfpacht Amsterdam van € 33,-- per maand.
De man heeft voor hun meerderjarige kind [naam jongste kind van Y en X] een bedrag voor haar levensonderhoud opgevoerd van € 750,-- per maand. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag niet in mindering gebracht mag worden op de draagkracht van de man bij de berekening van de aan haar verschuldigde bijdrage. Gelet op het bepaalde in artikel 1:395a BW en het feit dat [naam jongste kind van Y en X] inmiddels 26 jaar oud is, zal de rechtbank dit bedrag niet in aanmerking nemen bij de berekening van de draagkracht van de man.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande.
Uitgaande van bovenstaande gegevens bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man € 5.945,-- per maand, zijn draagkrachtloos inkomen € 4.384,-- per maand en daarmee de draagkrachtruimte € 1.561,-- per maand. Uitgaande van een draagkrachtpercentage van 60 is er een bedrag van € 937,-- per maand beschikbaar voor partneralimentatie. Rekening houdend met het fiscaal voordeel is de man in staat een bedrag van € 1.495,-- per maand aan partneralimentatie te voldoen.
Jusvergelijking
Teneinde te bepalen of de man door voldoening van een partnerbijdrage conform de behoefte van de vrouw niet in een nadeligere financiële positie komt te verkeren dan de vrouw, dient een jusvergelijking te worden gemaakt.
Draagkracht vrouw
Inkomen vrouw
De rechtbank zal bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw uitgaan van de inkomensgegevens zoals besproken bij de behoeftebepaling van de vrouw, derhalve van € 27.484,-- per jaar uit loondienst en € 2.500,-- per jaar in verband met werkzaamheden voor de Stichting Geschillen Commissie.
De algemene heffingskorting en de arbeidskorting bedragen respectievelijk € 2.327,-- per jaar en € 3.737,-- per jaar. De rechtbank zal deze bedragen in aanmerking nemen.
Lasten vrouw
De rechtbank zal voor de vrouw de volgende maandelijkse lasten in aanmerking nemen:
  • € 417,-- niet aftrekbare rente lening [naam BV] in verband met [appartement woonplaats X] ;
  • € 33,-- erfpacht Amsterdam;
  • € 112,-- helft premie aflossing [adres en plaatsnaam EW] ;
  • € 48,-- helft forfait overige eigenaarslasten [adres en plaatsnaam EW] ;
  • € 135,-- premie ziektekosten verzekering;
  • € 32,-- eigen risico;
  • € 200,-- helft rente lening [naam BV] ( [naam ivm aandelen] ).
De rechtbank zal woonlasten verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen “gemiddelde basishuur” van € 230,-- per maand en de premie ziektekosten verminderen met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 33,-- per maand.
De rechtbank zal aan eigenwoningforfait in aanmerking nemen dat deel dat correspondeert met het aandeel van de vrouw in de eigendom van [adres en plaatsnaam EW] , te weten een bedrag van € 2.508,--. De rechtbank zal dit deel tevens als fiscale aftrekpost in aanmerking, nu de man het woongenot heeft van [adres en plaatsnaam EW] .
Voor de vrouw geldt de bijstandsnorm van een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
Uitgaande van bovenstaande gegevens bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 2.138,-- per maand, haar draagkrachtloos inkomen € 1.773,-- per maand en daarmee de draagkrachtruimte € 365,-- per maand.
Conclusie
Gelet op de uitkomst van de jusvergelijking en op de resterende behoefte van de vrouw van € 2.152,-- netto per maand is de rechtbank van oordeel dat een door de man te betalen partneralimentatie van € 1.186,-- per maand, met ingang van de dag dat de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is. De rechtbank zal aldus beslissen.
Limitering en wettelijke indexering
Gezien de duur van het huwelijk en de behoeftigheid van de vrouw ziet de rechtbank geen aanleiding om thans de partneralimentatie na verloop van tijd op nihil te stellen dan wel te limiteren zoals door de man is verzocht. Om de zelfde reden ziet de rechtbank geen reden de wettelijke indexering uit te sluiten zoals door de man is verzocht.
Achterstallige bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man achterstallige bijdragen in haar levensonderhoud moet voldoen afwijzen. De vrouw heeft haar verzoek niet geconcretiseerd en ook niet aangegeven in hoeverre de man niet voldoende heeft bijgedragen in haar levensonderhoud, gezien ook de betalingen die de man wel heeft gedaan.
Aanhechten berekeningen
De rechtbank hecht de berekeningen van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw en de draagkracht van de vrouw, alsmede de draagkracht van de man en de jusvergelijking aan deze beschikking.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
Nu partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet worden aangenomen dat tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Als uitgangspunt geldt dat de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap bij helfte tussen hen wordt verdeeld.
Peildatum
De rechtbank overweegt dat voor de omvang/samenstelling van de gemeenschap als peildatum 25 juli 2019, de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, geldt. Voor de waardering geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen dan wel hiervoor aanleiding is op grond van de redelijkheid en billijkheid – de datum van de feitelijke verdeling als peildatum.
Omvang huwelijksgoederengemeenschap
De man heeft als productie 59 een geactualiseerde vermogensopstelling overgelegd.
Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat voor wat betreft de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap aansluiting gezocht kan worden bij deze vermogensopstelling, met uitzondering van de Lening [naam BV] in verband met [naam ivm aandelen] ad € 240.000,--.
De door de man overgelegde geactualiseerde vermogensopstelling omvat de volgende vermogensbestanddelen:
[naam BV] ;
Rekening-courantschuld privé bij [naam BV] ;
[eenmanszaak Y] ;
[adres en plaatsnaam EW] ;
De hypotheken bij Nationale Nederlanden en [naam BV]
[appartement woonplaats X] ;
Lening bij [naam BV] (in verband met [appartement woonplaats X] )
Vordering ten laste van ‘pot’ VVE ( [appartement woonplaats X] )
Bankrekeningen:
- ABN AMRO nrs. eindigend op [nr. 1] + [nr. 2] + [nr. 3] ten name van de man
- ING nrs. eindigend op [nr. 4] + [nr. 5] + [nr. 6] + [nr. 7] ten name van de vrouw
10. Beleggingsrekeningen:
- effectenrekening ABN AMRO nr. eindigend op [nr. 8] ten name van de man
- effectenrekening ING nr. eindigend op [nr. 9] ten name van de vrouw
11. Waardepapieren:
- converteerbare obligaties [naam ivm aandelen]
- Aandelen [naam ivm aandelen]
12. Schulden:
- Lening [naam BV] in verband met [naam ivm aandelen]
- Schuld in verband met aandelen [naam ivm aandelen]
- ABN AMRO Gold card ten name van de man
13. Verzekeringen:
- Fiscale waarde stamrecht [naam BV]
- Olma Polis OL- [nr. 10]
- Olma polis lijfrente OL- [nr. 11]
De man heeft voorts gesteld dat – zo lang de vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding niet zijn afgewikkeld – de vrouw als mede-eigenaar van [adres en plaatsnaam EW] en [appartement woonplaats X] voor de helft dient bij te dragen in de uitgaven die feitelijk nog steeds door de man worden voldaan ten behoeve van de onverdeelde gemeenschap (14). De man heeft gesteld dat hij daarom een vergoedingsrecht heeft.
De vrouw heeft nog naar voren gebracht dat de man van de gemeenschapsgelden een Rolexhorloge (15) voor zijn nieuwe vriendin heeft gekocht en dat de man de piano (16) heeft verkocht. De vrouw heeft gesteld dat zij daarom een vergoedingsrecht heeft.
De vrouw heeft verder gesteld dat zij heeft geërfd van haar vader onder uitsluiting en dat ook een tweetal schenkingen door haar moeder onder uitsluiting aan haar zijn gedaan en dat derhalve sprake is van privévermogen (17) aan de zijde van de vrouw.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de vrouw in het lichaam van haar nader verweerschrift (randnummer 10) heeft verzocht om te beslissen dat sprake is van een gemeenschapsschuld ten bedrage van € 14.950,-, volgens de vrouw bestaande uit een lening van wijlen haar moeder mevrouw [moe X] aan haar en de man ten behoeve van de aankoop van [appartement woonplaats X] van € 13.000,- vermeerderd met rente ad € 1.950,-. De vrouw heeft echter verzuimd om ter zake een verzoek in het petitum op te nemen, zodat hierop geen beslissing kan volgen.
Van de kant van de vrouw is nog verzocht te bepalen dat de man inzicht dient te geven in zijn bestuur van [naam BV] , zijn eenmanszaak en de bestaande schuld inzake de aankoop van de waardepapieren [naam ivm aandelen] . De rechtbank begrijpt dat dit ziet op de periode van tientallen jaren. De vrouw miskent echter dat het bepaalde in artikel 1:83 van het Burgerlijk Wetboek, waar dit verzoek kennelijk op is gebaseerd, geen verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording inhoudt. Dit zou mogelijk anders zijn indien door haar gesteld zou zijn dat sprake is van benadeling maar dat is gesteld noch gebleken. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen.
Ad 1. [naam BV]
In de vermogensopstelling die de man als productie 59 heeft overgelegd, heeft de man de waarde van de aandelen [naam BV] begroot op € 1.047.327,-. De man heeft hierbij aangegeven dat dit bedrag inclusief de 1e goodwill uitkering is en na afkoop van het pensioen in eigen beheer. Rekening houdend met de AB-latentie van 26.25% bedraagt de netto waarde van de aandelen [naam BV] volgens de man € 772.404,--.
De vrouw heeft in die zin verweer gevoerd dat zij zich op het standpunt stelt dat de man de vrouw te weinig informatie heeft verschaft om zelfstandig de waarde van de aandelen [naam BV] te kunnen bepalen. De vrouw heeft verder gesteld dat de ‘tweede tranche’ van de goodwillafwikkeling eveneens behoort tot de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap.
De rechtbank ziet aanleiding te man te volgen in de door hem gestelde netto waarde van de aandelen [naam BV] en overweegt daartoe als volgt.
Blijkens de niet weersproken stelling van de man heeft de heer [naam 4] als onafhankelijk financieel adviseur, op verzoek van partijen een vermogensopstelling gemaakt met als peildatum 31 december 2016. In deze vermogensopstelling, die als productie 3 bij het verzoekschrift van de man is overgelegd, is [naam BV] opgenomen. Hierbij is aangeven hoe met de AB-latentie rekening gehouden moet worden. In productie 59 heeft de man de waarde van de aandelen [naam BV] geactualiseerd. Hij is hierbij uitgegaan van de laatst bekende balansdatum, te weten 31 december 2019. Uitgegaan wordt van de meest recente AB-latentie en er is rekening gehouden met de in 2018 ontvangen goodwill uitkering en de afkoop van het pensioen in eigen beheer. Dat de man de waarde van de aandelen [naam BV] heeft geactualiseerd naar de balansdatum 31 december 2019 acht de rechtbank begrijpelijk. Het ligt immers voor de hand uit te gaan van het einde van het boekjaar.
Bovendien ligt deze datum in dit verband niet te ver van de peildatum. De rechtbank zal voorbij gaan aan de stelling van de vrouw dat de man de vrouw te weinig informatie heeft verschaft om zelfstandig de waarde van de aandelen [naam BV] te kunnen bepalen, nu de vrouw zelf heeft meegewerkt aan de eerdere waardering door de heer [naam 4] . Daar komt bij dat het hier een besloten vennootschap betreft waarin geen onderneming wordt uitgeoefend, maar waarmee slechts wordt deelgenomen aan de maatschap bij het ziekenhuis. De bezittingen bestaan slechts uit vorderingen (voornamelijk op partijen) en liquide middelen, zodat de rechtbank niet inziet dat nadere informatie nodig is. De rechtbank is van oordeel dat de man de waarde van de aandelen [naam BV] middels de door hem overgelegde pré-concept geconsolideerde jaarrekening 2019 voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal voorbij gaan aan de stelling van de vrouw dat de ‘tweede tranche’ van de goodwillafwikkeling eveneens behoort tot de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap, nu de man de stelling van de vrouw gemotiveerd heeft betwist onder meer door te stellen dat geen sprake is van belichaamde goodwill. De vrouw heeft haar stelling na het verweer van de man niet nader onderbouwd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de aandelen [naam BV] toedelen aan de man onder verrekening van de helft van genoemde netto waarde met de vrouw.
Ad 2. Rekening-courantschuld privé bij [naam BV]
Niet in geschil is dat de rekening-courantschuld € 45.929,-- bedraagt.
Schulden komen niet voor verdeling in aanmerking omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.
In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van artikel 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Als één van de (ex)echtgenoten wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex)echtgenoot.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de rekening-courantschuld tot de gemeenschap behoort. Nu zij geen andere afspraken hebben gemaakt, gelden in hun onderlinge verhouding de hiervoor genoemde uitgangspunten. De rechtbank zal vastleggen dat in hun onderlinge verhouding de man en de vrouw beiden de helft van de rekening-courantschuld voor zijn/haar rekening dienen te nemen.
Ad 3. [eenmanszaak Y]
De rechtbank zal de activa en passiva van [eenmanszaak Y] onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw toedelen aan de man tegen de door de man gestelde en door de vrouw niet weersproken waarde van € 24.750,--.
Ad 4. en 5. [adres en plaatsnaam EW] en de hypotheken bij Nationale Nederlanden en [naam BV]
Partijen zijn het er over eens dat [adres en plaatsnaam EW] en de daarop rustende hypothecaire geldlening dienen te worden toegedeeld aan de man.
Partijen verschillen van mening over de waarde van [adres en plaatsnaam EW] . De man heeft de waarde van de woning gesteld op een bedrag van € 1.000.000, en de vrouw op een bedrag van € 1.055.000,--. De rechtbank zal de waarde vaststellen op het gemiddelde van deze twee bedragen, derhalve op een bedrag van € 1.027.500,--.
De hoogte van de hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden bedraagt volgens de vermogensopstelling van de man (productie 59) € 443.814,-- en bij [naam BV] € 19.612,--, bij elkaar € 463.426,--.
De rechtbank zal [adres en plaatsnaam EW] toedelen aan de man onder de voorwaarde dat de man de op die woning rustende hypothecaire geldleningen geheel als eigen schuld voor zijn rekening neemt en de vrouw zal laten ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid een en ander onder verrekening van de helft van de overwaarde (waarde woning minus hypothecaire geldleningen, dat is € 1.027.500,-- - € 463.426 = € 564.074 / 2) met de vrouw, dat wil zeggen onder voldoening van € 282.037,-- aan de vrouw.
Ad 6. en 7. [appartement woonplaats X] en de lening bij [naam BV]
Partijen zijn het er over eens dat [appartement woonplaats X] aan de vrouw dient te worden toegedeeld, en de vrouw de aan de woning verbonden lening bij [naam BV] ad € 250.000,-- voor haar rekening zal nemen.
Partijen verschillen van mening over de waarde van [appartement woonplaats X] . De man heeft de waarde van de woning gesteld op een bedrag tussen € 950.000,-- en € 975.000,-- en de vrouw op een bedrag van € 950.000,--. De rechtbank zal de waarde daarom vaststellen op een bedrag van € 950.000,--.
Nu partijen het er over eens zijn dat de vrouw de lening ten behoeve van de woning in Amsterdam voor haar rekening en risico zal nemen, en ook overigens geen derde betrokken is, anders dan de onderneming die aan de man wordt toegedeeld, zal de rechtbank conform deze overeenstemming vastleggen dat in hun onderlinge verhouding de vrouw de gehele lening bij [naam BV] voor haar rekening dient te nemen.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de woning te Amsterdam aan de vrouw zal toedelen onder de voorwaarde dat zij de lening ad € 250.000,-- voor haar rekening zal nemen onder voldoening van de helft van de ‘overwaarde’ aan de man, dat wil zeggen onder voldoening van € 350.000,-- aan de man.
Ad 8. Vordering ten laste van ‘pot’ VVE ( [appartement woonplaats X] )
De vrouw heeft de vordering op de VVE betwist. De vrouw heeft gesteld dat het VVE budget bij een taxatie als waardebepalend wordt meegenomen. Volgens de vrouw is het budget ook niet vrij opneembaar en vertegenwoordigt het geen zelfstandige economische waarde.
Nu de man zich ten aanzien van de stelling van de vrouw heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en in de vermogensopstelling (productie 59) zelf heeft aangegeven dat de vordering ten laste van ‘pot’ VVE € 0,-- bedraagt, zal de rechtbank dit bestanddeel niet in de verdeling betrekken.
Ad 9. Bankrekeningen
De rechtbank zal als peildatum voor de verdeling hanteren de datum indiening van het verzoekschrift, te weten 25 juli 2019, nu de partijen kennelijk zeker vanaf deze datum de op hun eigen naam staande bankrekeningen alleen hebben gebruikt.
De rechtbank zal de saldi op de bankrekeningen ABN AMRO nrs. eindigend op [nr. 1] , [nr. 2] en [nr. 3] ten name van de man toedelen aan de man, onder verrekening van de helft van de saldi op genoemde peildatum met de vrouw.
De rechtbank zal de saldi op de bankrekeningen ING nrs. eindigend op [nr. 4] , [nr. 5] [nr. 6] [nr. 7] ten name van de vrouw toedelen aan de vrouw, onder verrekening van de helft van de saldi op genoemde peildatum met de man.
Partijen dienen elkaar over en weer inzage te verschaffen van de saldi op deze peildatum.
Ad 10. Beleggingsrekeningen
De rechtbank zal voor de beleggingsrekeningen, evenals bij de bankrekeningen, de peildatum 25 juli 2019 hanteren.
De rechtbank zal het saldo op de effectenrekening ABN AMRO nr. eindigend op [nr. 8] ten name van de man toedelen aan de man, onder verrekening van de helft van het saldo op genoemde peildatum met de vrouw.
De rechtbank zal het saldo op de effectenrekening ING nr. eindigend op [nr. 9] ten name van de vrouw toedelen aan de vrouw, onder verrekening van de helft van het saldo op genoemde peildatum met de man.
Partijen dienen elkaar over een weer inzage te verschaffen van de saldi op deze peildatum.
Ad 11. Waardepapieren
De rechtbank zal overeenkomstig het voorstel van de man ieder van partijen de helft van de converteerbare obligaties [naam ivm aandelen] en de helft van de aandelen [naam ivm aandelen] toedelen, nu de vrouw niet heeft aangegeven dat zij hiervan afziet.
Ad 12. Schulden
-
Lening [naam BV] in verband met [naam ivm aandelen]
In de vermogensopstelling (productie 59) heeft de man de lening [naam BV] in verband met de aanschaf van genoemde obligaties en aandelen [naam ivm aandelen] opgenomen ter hoogte van een bedrag van € 240.000,--.
De vrouw heeft zich ten aanzien van deze lening op het standpunt gesteld dat afgeweken moet worden van de hoofdregel tot verdeling bij helfte op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. De vrouw heeft gesteld dat het hier gaat om een niet met de vrouw overlegde speculatie door de man met gelden uit de gemeenschap. De vrouw heeft gesteld dat het hier oorspronkelijk zelfs ging om een bedrag van € 400.000,. De vrouw heeft er onder meer op gewezen dat het hier om een investering gaat in een startup – [naam ivm aandelen] – met een hoog risicoprofiel. Volgens de vrouw beschikt de man over geen enkele expertise op het terrein waarop [naam ivm aandelen] zich begeeft. Zij zou, als de man had overlegd, nimmer hiervoor toestemming hebben gegeven.
De man heeft betwist dat de vrouw onwetend was van de aankoop, middels het afsluiten van een lening, van de genoemde obligaties en aandelen [naam ivm aandelen] . De man heeft er op gewezen dat de vrouw ook heeft geprofiteerd van de begin jaren waarin (12%) rendement werd behaald.
De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de hoofdregel dat beide partijen in gelijke mate draagplichtig zijn voor de lening. De rechtbank acht hier het tijdsverloop en de onweersproken stelling van de man dat de vrouw in goede tijden ook heeft meegeprofiteerd bepalend. De rechtbank zal daarom in het midden laten of de vrouw afwist van de aanschaf van de obligaties en aandelen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank vastleggen dat in hun onderlinge verhouding de man en de vrouw beiden de helft van de lening in verband met de aanschaf van de obligaties en aandelen [naam ivm aandelen] voor zijn/haar rekening dienen te nemen.
-
Andere schulden in verband met aandelen [naam ivm aandelen]
De door de man opgevoerde schuld in verband met aandelen [naam ivm aandelen] ter hoogte van € 1.682,-- en € 9.051,- bestonden niet (meer) op de peildatum. Hierover behoeft derhalve geen beslissing te worden genomen.
Hetzelfde heeft te gelden voor de hiervoor genoemde rekeningen van de mediator en geraadpleegde deskundigen.
-
ABN AMRO Gold card ten name van de man
Het saldo van ABN AMRO Gold card ten name van de man op de peildatum (25 juli 2019) dient bij helfte te worden gedeeld. Voor zover het saldo negatief is dienen de man en de vrouw in hun onderlinge verhouding beide de helft hiervan voor zijn/haar rekening te nemen. De rechtbank zal het saldo van de card toedelen aan de man. De man zal de vrouw inzage dienen te verschaffen van dit saldo op de peildatum.
Ad 13. Verzekeringen
-
Fiscale waarde stamrecht [naam BV]
In de vermogensopstelling van de man (productie 59) is een stamrechtvoorziening ten laste van [naam BV] opgenomen. De waarde bedraagt volgens de man op 31 december 2019, rekening houdend met een belastinglatentie van 37%, € 72.840,--. De vrouw heeft deze waarde niet betwist.
De rechtbank zal, nu de aandelen van [naam BV] aan de man zullen worden toegedeeld, ook het stamrecht toedelen aan de man onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw.
-
Olma Polis OL- [nr. 10] en Olma polis lijfrente OL- [nr. 11]
De man wil dat de eerste polis aan hem wordt toegedeeld en de lijfrentepolis aan de vrouw. De vrouw wil dat de polissen worden gesplitst. Nu partijen het niet eens zijn geworden zal de rechtbank bepalen dat voor zover dit mogelijk is de polissen dienen te worden gesplitst, opdat deze door ieder van hen afzonderlijk zullen kunnen worden voorgezet. In het geval dit splitsen niet mogelijk is en de polissen afgekocht moeten worden, komt ieder van partijen de helft van de afkoopwaarde toe.
Ad 14. (Eigenaars)lasten [adres en plaatsnaam EW] en [appartement woonplaats X] ; rente [naam ivm aandelen]
De man stelt een vergoedingsrecht te hebben met betrekking tot de volgende lasten (waarbij de nummering wordt gevolgd van het inleidende verzoekschrift, randnummer 21): (a) de helft van de rente van de lening bij [naam BV] in verband met [appartement woonplaats X] , (b) de helft van de rente van de (hypothecaire) lening bij NN en [naam BV] in verband met [adres en plaatsnaam EW] , (c) de helft van de rente van de lening bij [naam BV] in verband met de aankoop obligaties [naam ivm aandelen] , en (d) de helft van de eigenaarslasten van [adres en plaatsnaam EW] . De man stelt dat deze kosten voor rekening van de vrouw dienen te komen vanaf 31 december 2016, althans de datum indiening van het verzoekschrift, tot de datum van de juridische levering van de (desbetreffende aandelen in de) woningen aan respectievelijk de man en de vrouw.
De vrouw heeft expliciet verweer gevoerd tegen de onder (b) genoemde last, zich op het standpunt stellende dat deze kosten voor rekening van de man dienen te blijven omdat hij niet in [adres en plaatsnaam EW] woont en daardoor ten onrechte huurinkomsten heeft gederfd. Voorts heeft de vrouw betwist dat zij financiële verplichtingen voorvloeiend uit de investering in [naam ivm aandelen] mede voor haar rekening zou moeten nemen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Wat betreft de eigenaarslasten ter zake van de woning in Oegstgeest concludeert de rechtbank dat de vrouw de stelling van de man niet betwist dat deze kosten in beginsel voor rekening van beide partijen komen. Zij meent echter dat nu de man een kans om inkomen te genereren heeft laten liggen, van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. Zoals hierboven overwogen volgt de rechtbank de vrouw niet in haar stelling dat de man niet in Oegstgeest woonde, zodat de gevolgtrekkingen die de vrouw hieruit verder maakt evenmin door de rechtbank worden gevolgd. De rechtbank zal het verzoek van de man derhalve toewijzen, met dien verstande dat dit vanaf de datum van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap zal zijn, dat wil zeggen de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek.
Ten aanzien van de rentelasten voortvloeiend uit de lening ten behoeve van de aankoop van de aandelen [naam ivm aandelen] oordeelt de rechtbank, in lijn met het hiervoor overwogene, dat niet ter zake doet of de vrouw al dan niet op de hoogte was van de aankoop van de betreffende aandelen. De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen, waarbij deze kosten eerst vanaf datum indiening echtscheidingsverzoek voor vergoeding door de vrouw in aanmerking komen.
Ten aanzien van de rentelasten voortvloeiend uit de lening en hypotheeklening ter zake van de woning in [woonplaats X] , respectievelijk de woning in [plaatsnaam EW 2] , constateert de rechtbank dat de vrouw in het geheel geen verweer heeft gevoerd. De rechtbank merkt hierbij op dat, de vrouw weliswaar in haar nader verweerschrift (nr 23) heeft gerefereerd aan een afspraak tussen partijen in oktober 2017 met betrekking tot de door de man betaalde vaste lasten van de vrouw van de woning in [woonplaats X] , maar dat de rechtbank daaruit geen verweer ten aanzien van het concrete verzoek van de man kan destilleren. De rechtbank zal het verzoek van de man derhalve als niet bestreden toewijzen, met dien verstande dat de kosten eerst vanaf datum indiening van het echtscheidingsverzoek voor vergoeding door de vrouw in aanmerking komen.
Nu overigens de hoogte van deze kosten niet door de vrouw is bestreden zal de rechtbank de hoogte zoals door de man gesteld aanhouden. Dit betekent dat de man een vergoeding toekomt over een periode van 26 juli 2019 tot 15 februari 2020 van € 984,77 per maand en vanaf 15 februari 2020 tot aan de levering van de woningen € 977,25 per maand. Dit bedrag dient nog te worden vermeerderd met een bedrag van € 125,- per maand vanaf 26 juli 2019 tot aan de levering van de woningen ter zake van overige eigenaarslasten van deze woningen, nu deze lasten ook niet weersproken zijn door de vrouw.
Tevens dient de vrouw aan de man te betalen een bedrag van € 2.205,- ter zake van onderhoud van van [adres en plaatsnaam EW] .
Aangezien de kosten voor de schoorsteen van laatstgenoemde woning niet zijn gemaakt zal de rechtbank het verzochte bedrag daarvoor afwijzen.
Ad 15. Rolexhorloge
De vrouw heeft gesteld dat de man ruim vóór de peildatum (25 juli 2019) een Rolexhorloge voor zijn nieuwe vriendin heeft gekocht naast andere uitgaven. Nu niet duidelijk is wanneer dit zou zijn geweest kan niet worden vastgesteld dat de man gemeenschapsgelden heeft verspild of anderszins heeft weggemaakt in de zin van artikel 1:64 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal daarom voorbij gaan aan de stelling van de vrouw dat zij ten aanzien van deze uitgaven een vergoedingsrecht heeft.
Ad 16. Piano
Niet in geschil is dat de piano ruim voor de peildatum (25 juli 2019) is verkocht, te weten op 19 december 2017. Op de peildatum was de piano derhalve geen bestanddeel meer van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank gaat er van uit dat de opbrengst van de piano op een bankrekening is gestort. Nu de saldi van de bankrekeningen per peildatum bij helfte zullen worden gedeeld, gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van de vrouw dat zij een vergoedingsrecht heeft.
Ad 17. Erfenis en schenkingen (privévermogen vrouw; reprise)
De vrouw stelt dat zij over privévermogen beschikt, bestaande uit vier geldbedragen die zij heeft ontvangen uit de erfenis van wijlen haar vader de heer [va X] respectievelijk uit schenkingen van wijlen haar moeder mevrouw [moe X] – in beide gevallen onder een uitsluitingsclausule – en dat een deel van dat privévermogen is aangewend voor de aankoop van [appartement woonplaats X] , zodat zij in zoverre een vordering tot terugneming (een zogenoemde reprise) op de gemeenschap heeft. Het gaat volgens de vrouw om de volgende bedragen:
( i) uit de erfenis van haar vader; de legitieme portie ten bedrage van € 28.725,-- vermeerderd met een bedrag van € 29.400,- aan enkelvoudige rente, verminderd met een vordering van de erven van de moeder van de vrouw ten bedrage van € 7.475,-- ; en
(ii) uit schenkingen van haar moeder twee bedragen van € 10.000,-- en € 31.163,--.
Volgens de vrouw is de omvang van haar privévermogen derhalve € 92.063,-. De rechtbank gaat ervan uit dat dit een verschrijving betreft, aangezien € 28.725 + € 29.400 - € 7.475 + € 10.000 + € 31.163 = € 91.813,- oplevert.
De man betwist niet dat de vrouw in het kader van de nalatenschap van haar vader een bedrag van € 28.725,-- aan privévermogen heeft ontvangen op haar privérekening, maar betwist wel dat de vrouw andere bedragen onder uitsluiting heeft ontvangen, alsmede dat zij ten aanzien van alle genoemde bedragen een reprise jegens de gemeenschap heeft. Gelet op dit standpunt van de man gaat de rechtbank ervan uit dat de man n
De rechtbank overweegt als volgt.
Ad (i) Nu niet is weersproken dat de vrouw uit hoofde van de nalatenschap van haar vader een bedrag van € 28.725,-- onder uitsluiting heeft ontvangen op haar privérekening en evenmin is betwist dat dit privévermogen als zodanig thans niet meer aanwezig is, gaat de rechtbank er in beginsel vanuit dat dit saldo ten goede is gekomen aan de gemeenschap. De summiere stelling van de man dat niet inzichtelijk is geworden wat met dit privévermogen is gebeurd, is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. De vergoedingsvordering van de vrouw ten aanzien van de gemeenschap zal op dit punt worden toegewezen.
Wat betreft de gestelde rente van € 29.400,-- heeft de vrouw - in het licht van de betwisting door de man – haar stelling dat zij dit bedrag daadwerkelijk (op haar privérekening) heeft ontvangen niet nader onderbouwd. Het verzoek van de vrouw zal op dit punt worden afgewezen.
Ad (ii). Wat betreft de gestelde schenkingen constateert de rechtbank dat het door de vrouw bij productie 3 overgelegde document weliswaar de titel “schenking” draagt en een bedrag van € 31.163,-- en een uitsluitingsclausule vermeldt, maar dat dit document niet is gedateerd, hetgeen voor toepassing van de uitsluiting op grond van artikel 1:94, tweede lid onder a, (oud) BW vereist is. Dat de vrouw in dit verband een verklaring van haar broer heeft overgelegd maakt dit niet anders. Dit geldt evenzeer voor het door de vrouw bij dezelfde productie overgelegde afschrift van een whatsappbericht van de man. De rechtbank is van oordeel dat zonder nadere toelichting over de datum en context van dit laatste bericht niet kan worden uitgesloten dat hier sprake is van een tijdelijke/strategische positie in het kader van de onderhandelingen die partijen hebben gevoerd over de verdeling van de gemeenschap en de vermogensrechtelijke afwikkeling, zodat de rechtbank hier niet de waarde aan toekent die de vrouw daaraan hecht. Voorts is van een daadwerkelijke ontvangst van dit bedrag niet gebleken. Het verzoek zal op dit punt worden afgewezen.
Ten aanzien van de gestelde schenking van € 10.000,-- ontbreekt iedere documentatie. Het overgelegde document vermeldt dit bedrag niet. De ontvangst van dit bedrag is evenmin gebleken. Ook ter zitting is hierover geen duidelijkheid geboden. De rechtbank zal het verzoek op dit punt afwijzen.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vaststellen als na te melden.
Benadeling gemeenschap door derving huurinkomsten
Gezien voormelde uitspraak van deze rechtbank van 10 april 2020 wijst de rechtbank dit verzoek van de vrouw dat de man de huwelijksgoederengemeenschap vanwege gemiste huurinkomsten ten bedrage van € 115.500,-. heeft benadeeld af.
Gebruikerslasten [appartement woonplaats X] met dwangsom
De rechtbank zal dit verzoek van de man afwijzen nu er van uitgegaan kan worden dat de vrouw deze lasten zal betalen na de toewijzing van haar verzoek tot een (voorlopige) bijdrage in haar levensonderhoud.
Wettelijke rente
De verzoeken voor verschuldigde wettelijke rente worden afgewezen. Immers wettelijke rente is pas verschuldigd als sprake is van een opeisbare vordering en verzuim hetgeen hier niet aan de orde is.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [huwelijksplaats] Frankrijk, op [huwelijksdatum] 1992;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 1.186,-- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw een vergoedingsvordering heeft op de gemeenschap ten bedrage van
€ 28.725,-;
stelt de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. aan de man worden toebedeeld:
1.1
de aandelen [naam BV] , onder de verplichting de helft van de (netto) waarde van € 772.404,-- aan de vrouw te betalen;
1.2
de activa en passiva van [eenmanszaak Y] , onder de verplichting de helft van de waarde van € 24.750,-- te betalen aan de vrouw;
1.3
de woning aan de [adres en plaatsnaam EW] onder de voorwaarde dat de man de op die woning rustende hypothecaire geldleningen geheel als eigen schuld voor zijn rekening neemt en de vrouw zal laten ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid een en ander onder de verplichting de helft van de overwaarde te weten een bedrag van € 282.037,- aan de vrouw te betalen;
1.4
de saldi van de bankrekeningen ABN AMRO nrs. eindigend op [nr. 1] , [nr. 2] en [nr. 3] ten name van de man, onder verrekening van de helft van de saldi op de peildatum (25 juli 2019) met de vrouw;
1.5
Het saldo op de effectenrekening ABN AMRO nr. eindigend op [nr. 8] ten name van de man, onder verrekening van de helft van het saldo op de peildatum (25 juli 2019) met de vrouw;
1.6
de helft van de converteerbare obligaties [naam ivm aandelen] en de helft van de aandelen [naam ivm aandelen] ;
1.7
het saldo van de ABN AMRO Gold card ten name van de man, onder verrekening van de helft van het saldo op de peildatum (25 juli 2019) met de vrouw indien dit saldo positief is;
1.8
de stamrechtvoorziening ten laste van [naam BV] , onder verrekening van de helft van de netto waarde van € 72.840,-- met de vrouw;
2. aan de vrouw worden toebedeeld:
2.1
de woning aan de [appartement woonplaats X] , onder de voorwaarde dat de vrouw de schuld van € 250.000,-- verschuldigd aan [naam BV] geheel als eigen schuld voor haar rekening neemt met de verplichting de helft van de overwaarde te weten € 350.000,-- aan de man te betalen;
2.2
De saldi op de bankrekeningen ING nrs. eindigend op [nr. 4] , [nr. 5] , [nr. 6] en [nr. 7] ten name van de vrouw, onder verrekening van de helft van de saldi op de peildatum (25 juli 2019) met de man;
2.3
Het saldo op de effectenrekening ING nr. eindigend op [nr. 9] ten name van de vrouw, onder verrekening van de helft van het saldo op de peildatum (25 juli 2019) met de man;
2.4
de helft van de converteerbare obligaties [naam ivm aandelen] en de helft van de aandelen [naam ivm aandelen] ;
3. bepaalt dat in de onderlinge verhouding tussen partijen elk van hen de helft van de rekening-courantschuld van € 45.929,-- voor zijn/haar rekening dient te nemen;
4. bepaalt dat in de onderlinge verhouding tussen partijen elk van hen de helft van de lening in verband met de aanschaf van de obligaties en aandelen [naam ivm aandelen] van € 240.000,-- voor zijn/haar rekening dient te nemen;
5. bepaalt dat, indien op de peildatum (25 juli 2019) sprake is van een negatief saldo, in de onderlinge verhouding tussen partijen elk van hen de helft van dit negatieve saldo van de ABN AMRO Gold card ten name van de man voor zijn/haar rekening dient te nemen;
6. bepaalt dat partijen de Olma Polis OL- [nr. 10] en Olma polis lijfrente OL- [nr. 11] dienen te splitsen en bepaalt dat, indien splitsing niet mogelijk is, partijen de polissen dienen af te kopen waarbij ieder van partijen de helft van de afkoopwaarde toekomt;
7. bepaalt dat de helft van de zakelijke lasten die verbonden zijn aan de hypothecaire geldlening die rust op de woning aan [adres en plaatsnaam EW] en aan de leningen bij [naam BV] , alsmede de helft van de eigenaarslasten in verband met de voornoemde woning te [plaatsnaam EW 2] , voor rekening van de vrouw komen en dat, voor zover de man deze voor rekening van de vrouw komende lasten heeft voldaan, hem een vergoedingsrecht toekomt, ter hoogte van € 984,77 per maand vanaf 26 juli 2019 tot 15 februari 2020 en € 977,25 per maand vanaf 15 februari 2020 tot aan de datum van de levering van de woningen, alsmede € 125 per maand vanaf 26 juli 2019 tot aan de levering van de woningen en een bedrag van € 2.205,- ter zake van gemaakte onderhoudskosten;
en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, C.G. Meeder en C.S. Avendaño Canto, rechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2020.