ECLI:NL:RBDHA:2020:10372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
16 oktober 2020
Zaaknummer
AWB 19/8553
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van niet voldoen aan inburgeringsvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar echtgenoot in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan de inburgeringsvereisten, specifiek omdat zij niet alle onderdelen van het inburgeringsexamen had behaald. Eiseres had vier keer het examen afgelegd, waarbij zij wel slaagde voor het onderdeel kennis van de Nederlandse samenleving, maar niet voor spreekvaardigheid en leesvaardigheid. De staatssecretaris stelde dat eiseres niet voldoende inspanningen had geleverd om zich voor te bereiden op het examen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die haar vrijstelden van deze verplichting.

Tijdens de zitting op 9 juli 2020 heeft eiseres betoogd dat zij zich wel degelijk had ingespannen en dat haar faalangst en zenuwen een rol speelden bij het niet behalen van het examen. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiseres overgelegde bewijsstukken en verklaringen niet voldoende waren om aan te tonen dat zij de nodige inspanningen had verricht. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat zij niet in staat was om aan de inburgeringsvereisten te voldoen en dat er geen reden was om af te wijken van het beleid van de staatssecretaris.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag van eiseres af te wijzen. De rechtbank benadrukte dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de inburgeringsvereisten rechtvaardigden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8553
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’ afgewezen.
Bij besluit van 21 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook is [naam] (referent) verschenen.

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres en referent zijn op 5 april 2010 getrouwd. Referent heeft vanaf 1994 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in Nederland.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij niet alle onderdelen van het inburgeringsexamen heeft behaald. Eiseres heeft vier keer het examen inburgering afgelegd. Zij is geslaagd voor het onderdeel kennis van de Nederlandse samenleving, maar niet voor de onderdelen spreekvaardigheid en leesvaardigheid. Verweerder gaat ervan uit dat zij binnen een redelijke termijn alsnog kan slagen voor deze onderdelen. Verweerder verwacht van eiseres dat zij en referent meer kunnen doen om zich voor te bereiden op het examen. Eiseres heeft dat weliswaar vier keer afgelegd, maar hiermee is niet aangetoond dat zij alles heeft gedaan wat in redelijkheid van haar verwacht kan worden. De behaalde scores van de examens laten nauwelijks progressie zien en zijn zo laag dat hieruit niet kan worden afgeleid dat zij zich voldoende heeft ingespannen. De overgelegde verklaring van de privé-instelling Ecole Pigier El Aioun (hierna: Pigier) van 12 februari 2019 is niet verifieerbaar, daaruit blijkt niet of de cursus geschikt was voor eiseres en daaruit valt niet de mate van inspanning op te maken. Evenmin valt hieruit af te leiden wat referent concreet heeft gedaan om haar te helpen voorbereiden. Niet is gebleken dat eiseres gebruik heeft gemaakt van het gratis zelfstudiepakket dat geschikt is voor verschillende opleidingsniveaus en voor analfabeten. Ook zijn er geen andere bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd die een reden zijn om eiseres te ontheffen van de verplichting om te slagen voor het examen. Voorts zijn geen andere bijzondere omstandigheden gesteld om af te wijken van de beleidsregels en alsnog de aanvraag in te willigen. Ten slotte is volgens verweerder de weigering om een verblijfsvergunning te verlenen niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Eiseres voert aan dat zij zich wel voldoende heeft ingespannen om het examen te behalen omdat zij vrijwillig lessen heeft gevolgd en zij veel tijd, moeite en geld heeft geïnvesteerd in de voorbereidingen op het examen. Tijdens de hoorzitting heeft zij uitgebreid verteld wat zij tijdens de cursussen heeft gedaan en hoe het in zijn werk ging. Zij heeft moeite zich de stof eigen te maken en zij heeft last van zenuwen en faalangst, zodat het niet vreemd is dat zij ondanks herhaalde pogingen het examen niet heeft gehaald. Dat zij niet een aaneengesloten periode van een jaar lessen heeft gevolgd, blijkens de verklaring van de taalschool, neemt niet weg dat zij hier veel tijd in heeft gestoken en geprobeerd heeft zich zo goed mogelijk voor te bereiden. Het is onredelijk om van haar te verwachten dat zij blijft proberen om het examen te behalen. Dit maakt de gezinshereniging feitelijk onmogelijk.
3.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om haar vrij te stellen van het examen. Allereerst blijkt uit de overgelegde verklaring van de directeur van Pigier niet in hoeverre de cursus geschikt is voor eiseres en evenmin blijkt daaruit wat zij concreet heeft gedaan. Daarbij weegt mee dat verweerder ook een aantal tegenstrijdigheden heeft geconstateerd ten aanzien van de gevolgde cursus bij Pigier. Zo heeft eiseres verklaard dat zij een aaneengesloten periode van een jaar deze cursus heeft gevolgd. Uit de overgelegde verklaring van de directeur blijkt echter dat eiseres gedurende vier periodes deze cursus heeft gevolgd, te weten van 1 november 2017 tot 20 februari 2018, van 1 april 2018 tot 2 juni 2018, van 1 augustus 2018 tot 2 september 2018 en ten slotte van 1 december 2018 tot 2 januari 2019. Dit is niet een aaneengesloten periode van een jaar. Voorts heeft referent tijdens de hoorzitting verklaard dat eiseres de cursus volgde tijdens zijn laatste bezoek in september 2018, terwijl zij volgens de genoemde verklaring toen niet de cursus volgde. Verder is tijdens de hoorzitting gebleken dat eiseres geen analfabeet is, nu zij heeft verklaard informatie te zoeken met typen op de telefoon en referent heeft aangegeven dat hij informatie naar haar mailt en zij Arabisch kan lezen. De enkele stelling ter zitting dat eiseres wel het Arabische schrift kan lezen, maar niet het westerse schrift en dat zij daarom analfabeet is, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Verweerder heeft terecht de omstandigheid dat eiseres het westerse alfabet moet leren niet een bijzondere omstandigheid geacht omdat eiseres hierin niet verschilt van anderen die hiermee ook niet bekend zijn. Voorts hebben eiseres en referent niet eenduidig verklaard over de hulp die referent haar heeft geboden. Referent verklaart dat hij haar dagelijks gemiddeld 1 tot 2 uur helpt en intensiever tijdens de vakanties. Eiseres verklaart echter dat hij haar niet dagelijks helpt en juist minder tijdens de vakanties. Ook blijkt niet dat referent vaak naar Marokko is gereisd om haar te helpen. Referent heeft immers verklaard in de zomer van 2019 en september 2018 naar Marokko te zijn gereisd terwijl eiseres op 4 september 2018 het examen heeft afgelegd en daarna pas op 3 januari 2019. Ten slotte is gebleken dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van het gratis zelfstudiepakket voor het basisexamen, dat zij ook niet een-op-een lessen heeft gevolgd en dat zij zich niet apart per onderdeel heeft voorbereid dan wel een examen heeft afgelegd per onderdeel. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij de inspanningen heeft verricht die in redelijkheid van haar gevraagd mogen worden. Van een blijvende belemmering om aan het inburgeringsvereiste te voldoen is dan ook niet gebleken. Nu niet is gebleken dat eiseres zich op passende wijze heeft voorbereid op het examen, staat ook niet vast dat zij dat nooit zal kunnen behalen. Van een onmogelijke gezinshereniging is aldus geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel