ECLI:NL:RBDHA:2020:10336

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
09/807266-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door meerderjarige verdachte tegen aangever tijdens coronamaatregelen

Op 15 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een volwassen verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 maart 2020, waarbij de aangever, die samen met zijn vriendin liep, werd mishandeld door een groep jongens. De aangever vroeg de jongens om 1,5 meter afstand te houden, zoals voorgeschreven ter bestrijding van de COVID-19 pandemie. Na een confrontatie waarbij de aangever licht contact maakte met een van de jongens, werd hij door deze jongen en anderen geslagen en geschopt terwijl hij op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die bekend had de aangever te hebben geslagen en geschopt, zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging. De officier van justitie had een jeugddetentie van 42 dagen en een werkstraf geëist, wat de rechtbank grotendeels heeft overgenomen. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een deels voorwaardelijke werkstraf, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met medeverdachten gedurende het eerste jaar van de proeftijd. De vordering van de benadeelde partij werd volledig toegewezen, met wettelijke rente, maar het bedrag werd door vier gedeeld vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09/807266-20
Datum uitspraak 15 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2000,
[adres 1]
advocaat: mr. D.J.G.J. Cornelissen te Den Haag.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 1 oktober 2020.

2.De tenlastelegging

hij op of omstreeks 25 maart 2020 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op/aan de openbare weg bij de onderdoorgang van de brug genaamd " [naam brug] " en/of onder/nabij de [straatnaam 1] en/of [straatnaam 2] , in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] , door tezamen en in vereniging met een of meer
medeverdachte(n):
- zeer dicht tegen die [aangever] aan te gaan staan (met het gezicht vlakbij het gezicht van die [aangever] ) terwijl
een afstand van 1,50 meter tussen twee personen verplicht was gesteld ter bestrijding van de
verspreiding van het COVID-19 coronavirus en/of
- te slaan en/of te stompen tegen het hoofd en/of het bovenlichaam van die [aangever]
- ( nadat deze [aangever] tijdens zijn vlucht gevallen was) terwijl die [aangever] op de grond lag, (meermalen) te
slaan en/of te stompen en/of (meermalen) te schoppen tegen het hoofd van die [aangever] en/of tegen de
handen van die [aangever] (die die [aangever] rond zijn hoofd hield ter bescherming) en/of tegen het lichaam
van die [aangever] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 25 maart 2020 is [aangever] om 15.21 uur bij de onderdoorgang van de brug “ [naam brug] ”, (ook wel “ [bijnaam brug] genoemd” ) bij [straatnaam 2] te Den Haag mishandeld door een grote groep jongens. Aangever liep daar die dag omstreeks 15.00 uur samen met zijn vriendin toen een grote groep jongens hen de doorgang blokkeerde. Omdat op dat moment ter bestrijding van het coronavirus een afstand van 1,5 meter tussen twee personen verplicht was, vroeg aangever aan de jongens om meer afstand te bewaren, zodat hij samen met zijn vriendin langs kon lopen. Zijn vriendin heeft kanker en behoort tot de risicogroep.
Op het moment dat aan aangever en zijn vriendin ruimte werd gegeven en zij de groep wilden passeren, liepen een paar jongens ineens toch weer naar hen toe. Aangever vroeg nogmaals aan de jongens of ze 1,5 meter afstand wilden bewaren en vroeg of hij de politie moest bellen om veilig door te kunnen. Vervolgens kwam een van de jongens naar aangever toe en ging hij expres heel dicht bij aangever staan. Aangever vond dit heel intimiderend en bedreigend, zeker ook omdat hij bang was voor de besmetting met het coronavirus. Toen de jongen helemaal tegen aangever aan kwam staan, strekte aangever zijn arm uit om de jongen op afstand te houden. Aangever raakte de jongen licht met zijn rechterhand. Daarop werd aangever door deze jongen en bijna onmiddellijk hierna ook door een andere jongen geslagen. Aangever voelde klappen op zijn hoofd en bovenlichaam. Hij kon zich omdraaien en wegrennen richting de onderdoorgang.
Op het moment dat aangever wegrende, merkte hij dat de jongens achter hem aan kwamen rennen. Tijdens het wegrennen viel aangever vlak voor de onderdoorgang op de grond. Toen hij op de grond lag kwamen de jongens om hem heen staan en werd aangever meerdere malen geschopt, vooral op zijn hoofd en bovenlichaam. Aangever bedekte zijn gezicht met zijn handen. Aangever is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.
Op de eerste hulp van het [ziekenhuis] is geconstateerd dat aangever een zwelling en een wond op zijn voorhoofd had en dat hij schaafwonden had aan zijn beide handen en rechterknie. Na een CT scan is inwendig letsel uitgesloten. In de informatie van de huisarts van aangever staat onder 16 april 2020 ‘hersenschudding’ vermeld en onder 1 mei 2020 ‘borstkasklachten’.
De verdachte heeft bekend de jongen te zijn die naar aangever is toegelopen en hem, nadat aangever hem eerst een klap in zijn gezicht heeft gegeven, te hebben geslagen. Hij heeft verder verklaard dat hij achter de aangever aan is gerend, toen die wegliep en dat hij de aangever 2 á 3 keer tegen zijn benen heeft geschopt toen die op de grond lag. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet kan begrijpen waarom hij zo heeft gereageerd.
Hij vond het geen normale reactie van zichzelf. De verdachte heeft ook spijt betuigd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. C.A.M. Eijgenraam, heeft geëist dat de rechtbank de openlijke geweldpleging bewezen zal verklaren. De officier van justitie heeft hierbij aangegeven dat zij het eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging (het zeer dicht tegen aangever aan gaan staan (met het gezicht vlakbij het gezicht van aangever) terwijl een afstand van 1,50 meter tussen twee personen verplicht was gesteld ter bestrijding van de verspreiding van het COVID-19 coronavirus,) niet bewezen acht, omdat dit geen geweldshandeling betreft.
De officier van justitie vindt dat ook niet bewezen kan worden dat aangever, terwijl hij op de grond lag, naast het schoppen, ook geslagen en/of gestompt werd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte degene is die in de beschrijving van de camerabeelden van de openlijke geweldpleging is aangeduid als verdachte 6.
Zij heeft aangegeven dat er volgens aangever niet genoeg ruimte was om te passeren met inachtneming van de 1,5 meter regel en dat de verdachte, die degene was die naar aangever toekwam, op een gegeven moment kennelijk heel dicht bij aangever stond, waardoor aangever zijn arm strekte en de verdachte raakte. De verdachte had naar achteren kunnen lopen toen de aangever hem aanraakte. Het was volstrekt niet nodig om aangever te slaan. Er was geen sprake van een noodweersituatie.
Toen aangever na de klap van de verdachte wegrende, rende de verdachte samen met andere jongens uit de groep achter aangever aan. Toen aangever was gevallen, stonden er vier jongens om hem heen, waaronder de verdachte, en werd hij geschopt tegen zijn hoofd en lichaam.
Dat aangever ook tegen zijn hoofd is geschopt, blijkt volgens de officier van justitie uit de beelden, maar ook uit het letsel van aangever.
De verdachte heeft aangever driemaal geschopt. Dit is op te maken uit de herkenningen van de verbalisanten en de beschikbare camerabeelden.
Al met al bestaat er, aldus de officier van justitie, bij haar geen twijfel dat de verdachte verdachte 6 is en heeft zij ook geen twijfel over zijn aandeel in het geweld.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft aangegeven dat de verdachte vrijwel meteen zijn rol in de openlijke geweldpleging heeft bekend en ook heeft verklaard dat hij spijt heeft. De verdachte had graag aan een mediation traject meegewerkt, maar dit is door aangever afgehouden.
De advocaat heeft betoogd dat de eerste klap die de verdachte heeft gegeven, als een los staande situatie van de latere openlijke geweldpleging moet worden gezien.
De verdachte heeft aangever een klap gegeven, omdat die hem eerst heeft geslagen, waardoor de zonnebril van de verdachte is afgevallen. Twee getuigen hebben dit ook bevestigd. Aangever zelf heeft ook verklaard dat hij de verdachte eerst een duw te heeft gegeven en dat hij daarna is geslagen. Het slaan van de verdachte volgde op een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf en valt binnen de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit waardoor de verdachte een beroep op noodweer toekomt.
Dat de verdachte vervolgens achter aangever is aangerend, is fout geweest, aldus de advocaat. Waarschijnlijk is dit gebeurd in de emotie van dat moment en hoogst waarschijnlijk ook omdat de verdachte onder invloed van lachgas verkeerde.
De verdachte heeft, zoals op de beelden te zien, aangever tweemaal geschopt en niet driemaal zoals door de verbalisanten is gerelateerd. Alleen het schoppen tegen hoofd kan, aldus de advocaat, bewezen worden verklaard. Niet blijkt dat één van de verdachten tegen het hoofd of de handen van aangever heeft geschopt. Voorts kan het onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde niet als geweld worden aangemerkt.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Er kan met de hieronder vermelde opgave van bewijsmiddelen [1] worden volstaan, omdat de verdachte het feit heeft bekend. De verdachte heeft na die verklaring geen andere verklaringen afgelegd die daarmee strijdig zijn. Ook heeft de advocaat geen vrijspraak bepleit.
De bewijsmiddelen houden in:
- de bekennende verklaring door de verdachte, afgelegd op de zitting van
1 oktober 2020;
- de aangifte van [aangever] , d.d. 25 maart 2020, opgenomen in het proces-verbaal
PL1500-2020083324-1, met bijlagen (p. 146-157);
- het verhoor van aangever [aangever] , d.d. 9 juni 2020, opgenomen in het proces-
verbaal PL1500-2020083324-140 (p. 506-508);
- het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 april 2020, opgenomen in het
proces-verbaal PL1500-2020083324-28, met bijlagen (p. 236-244);
- het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 april 2020, opgenomen in het
proces-verbaal PL1500-2020083324-55, met bijlagen (p. 291-298);
- het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 april 2020, opgenomen in
het proces-verbaal PL1500-2020083324-66, met bijlagen (p. 334-342);
- het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 juni 2020, opgenomen in het proces-verbaal PL1500-2020083324-143 (p. 546-547).
Bewijsoverweging
Anders dan de advocaat heeft bepleit acht de rechtbank het tegen het hoofd en de handen van aangever schoppen bewezen, gelet op alle in het dossier voorhanden zijnde stukken, in onderling verband en samenhang bezien, en ondersteund door de camerabeelden van de [straatnaam 3] , die ook ter zitting zijn getoond. De rechtbank wordt gesterkt in haar oordeel door het bij geconstateerde letsel op zijn hoofd en handen.
De rechtbank acht, gelet op de in het dossier voorhanden zijnde processen-verbaal betreffende de handelingen van de verdachte, in onderling verband en samenhang bezien, en ondersteund door de camerabeelden van de [straatnaam 3] , wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangever heeft geslagen op het moment dat aangever en zijn vriendin de bankjes passeerden en dat hij aangever, toen deze op de grond lag, driemaal heeft geschopt.
De verdachte heeft zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan de openlijke geweldpleging van aangever [aangever] op 25 maart 2020 te Den Haag.
Bij openlijke geweldpleging zijn alle verdachten samen verantwoordelijk voor het gepleegde geweld.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd van het eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging, te weten, het zeer dicht tegen aangever aan gaan staan (met het gezicht vlakbij het gezicht van aangever) terwijl een afstand van 1,50 meter tussen twee personen verplicht was gesteld ter bestrijding van de verspreiding van het COVID-19 coronavirus, omdat dit geen geweldshandeling betreft. De rechtbank volgt de officier van justitie en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
Wettig en overtuigend bewezen is dat de aangever terwijl hij op de grond lag, is geschopt. Niet is komen vast te staan dat hij toen ook is geslagen en/of gestompt. Ook van dit deel van de tenlastelegging wordt de verdachte vrijgesproken.
4. De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
op 25 maart 2020 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op/aan de openbare weg bij de onderdoorgang van de brug genaamd " [naam brug] " en/of onder/nabij [straatnaam 2] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] , door tezamen en in vereniging met medeverdachten:
- te slaan en/of te stompen tegen het hoofd en/of het bovenlichaam van die [aangever] ;
- nadat deze [aangever] tijdens zijn vlucht gevallen was terwijl die [aangever] op de grond lag, meermalen te
schoppen tegen het hoofd van die [aangever] en/of tegen de handen van die [aangever] (die die [aangever] rond zijn
hoofd hield ter bescherming) en/of tegen het lichaam van die [aangever] .

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit en dat verdachte derhalve strafbaar is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft zich op het standpunt gesteld dat de eerste klap die de verdachte heeft gegeven, als een los staande situatie van de latere openlijke geweldpleging moet worden gezien. De verdachte heeft aangever een klap gegeven, omdat die hem eerst heeft geslagen, waardoor de zonnebril van de verdachte is afgevallen. Twee getuigen hebben dit ook bevestigd. Ook aangever heeft verklaard de verdachte eerst een duw te hebben gegeven, waarna hij is geslagen. Het slaan van de verdachte volgde, aldus de advocaat, op een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf en valt binnen de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit waardoor de verdachte een beroep op noodweer toekomt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de advocaat. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat de verdachte het feit heeft gepleegd ter noodzakelijke verdediging van zichzelf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding direct voorafgaand aan het feit. Immers de verdachte heeft zelf de confrontatie met aangever gezocht, nadat de groep in eerste instantie opzij was gegaan om aangever en zijn vriendin te laten passeren. Voorts stond de verdachte niets in de weg om gedurende de hele confrontatie zich afzijdig te houden of weg te gaan.
De verdachte is dan ook strafbaar.

7.De straf en/of maatregel

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 42 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en tot een werkstraf voor de duur van
140 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en als bijzondere voorwaarde een contactverbod voor de duur van 1 jaar met de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de strafoplegging heeft de advocaat het volgende bepleit.
Met de officier van justitie is de advocaat van mening dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. De persoon van de verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit is bepalend. De verdachte heeft geen strafblad, heeft bekend en spijt betuigd en heeft zijn leven op orde. Hij heeft inmiddels een betaalde baan en is gemotiveerd om op zichzelf te gaan wonen, ondernemer te worden en zo mogelijk weer verder te studeren. Interventies zijn volgens de reclassering niet nodig om het recidivegevaar te beperken en een gevangenisstraf zou de positieve ontwikkeling van de verdachte negatief beïnvloeden.
De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht heeft een behoorlijke impact op hem gehad evenals het elektronische toezicht.
De rechtbank zou aan de verdachte geen onvoorwaardelijk jeugddetentie moeten opleggen, maar een (deels)onvoorwaardelijke taakstraf, zoals ook in de LOVS- oriëntatiepunten is opgenomen, zonder bijzondere voorwaarden. Het coronavirus is niet als bedreiging gebruikt en dient, aldus de advocaat, niet tot strafverhoging te leiden.
De advocaat verzoekt de rechtbank expliciet te overwegen dat een schuldigverklaring in deze zaak geen reden mag zijn om in de toekomst de afgifte van een Verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) aan de verdachte te weigeren.
Verzocht is voorts de voorlopige hechtenis van de verdachte met onmiddellijke ingang op te heffen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met andere jongens schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Zij hebben het slachtoffer eerst geslagen en later, toen hij weerloos op de grond lag, hebben ze hem hard tegen zijn hoofd, handen en lichaam geschopt. Dit deden ze terwijl het slachtoffer alleen maar vroeg of hij er samen met zijn vriendin langs mocht en of ze vanwege het coronavirus afstand wilden houden. Dat het letsel van het slachtoffer relatief beperkt is gebleven, is niet de verdachten te danken. Ze hebben geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een dergelijk geweldsdelict zich vaak nog lange tijd angstig en onveilig voelen en/of psychische gevolgen van het gebeurde ondervinden. Uit de slachtofferverklaring blijkt ook in dit geval dat de openlijke geweldpleging veel impact heeft gehad. Naast de lichamelijke klachten, zoals pijn in zijn borstkas door de kneuzingen en de wonden aan zijn hoofd, handen en rechterbeen, heeft het slachtoffer ook psychisch een trauma opgelopen.
Het zal nog geruime tijd duren voordat hij zich in zijn eigen buurt weer helemaal veilig zal voelen. Dit geldt niet alleen voor het slachtoffer. Het geweld is door meerdere buurtbewoners gezien. Daarnaast hebben zowel lokale als landelijke pers melding gemaakt van de mishandeling. De rechtbank maakt daaruit op dat het feit alom veel beroering heeft gewekt en het algemene gevoel van veiligheid heeft aangetast.
De rechtbank rekent dit alles de verdachten zwaar aan.
7.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte is nog niet eerder veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van de diverse voorlichtingsrapporten van de
Reclassering Nederland betreffende de persoon van de verdachte.
De verdachte is een bekennende verdachte, die sinds zijn vrijlating vijf dagen per week werkt. Hij probeert geld te sparen en heeft zichzelf onder andere als doel gesteld om op termijn zelfstandig te gaan wonen en een ondernemer te worden. De motivatie hiervoor ziet de reclassering als beschermende factor en deze doelen zijn passend bij zijn leeftijd, op weg naar een jongvolwassen, steeds zelfstandiger bestaan. Hij wordt hierbij ondersteund door het gezinssysteem.
Tijdens het schorsingstoezicht heeft betrokkene wel enige moeite gehad met de elektronische controle. Hij overtrad niet zozeer zijn bijzondere voorwaarden, maar duidelijk werd wel dat de enkelband een beroep deed op zijn eigen verantwoordelijkheid (adequaat opladen, bereikbaar zijn voor de reclassering, enzovoorts). Op 1 september 2020 is de enkelband afgekoppeld en sindsdien heeft de wijkagent geen bijzonderheden waargenomen. Het onderzoek van de reclassering geeft geen aanwijzingen voor agressieregulatie- problematiek of andere (psychosociale) problematiek opgeleverd.
Er is geen sprake van structureel middelengebruik dan wel misbruik en het blijft het gissen of het lachgasgebruik van die dag van invloed is geweest op het delictgedrag van de verdachte. De reclassering heeft geen goed zicht gekregen op het sociale netwerk van betrokkene. Daar het onderhavige delict is gepleegd in vereniging, kan niet worden uitgesloten dat er sprake is van een (deels) negatief sociaal netwerk.
De verdachte verleent zijn medewerking aan het schorsingstoezicht, maar ervaart geen problemen en heeft geen hulpvraag voor de reclassering. Reclasseringsinterventies lijken niet van waarde om de kans op recidive in te perken. Wel zou het voortzetten van het contactverbod met de medeverdachten overwogen kunnen worden, hetgeen gemonitord kan worden door de politie.
De kans op recidive en letselschade wordt als laag ingeschat.
De kans op onttrekking aan voorwaarden wordt op basis van de beschikbare informatie door de reclassering ingeschat als laag-gemiddeld.
De reclassering ziet, hoewel er enige indicaties zijn die pleiten voor toepassing van het jeugdstrafrecht (thuiswonend, geen uitgebreide justitiële voorgeschiedenis, enigszins pedagogisch beïnvloedbaar) anderzijds geen directe noodzaak meer voor een pedagogische aanpak. Betrokkene is een relatief zelfstandige jongeman die gemiddeld 40 uur per week werkt en daarnaast bezig is om zijn eigen (online) bedrijfje op te richten. Ook maakt betrokkene op de reclassering geen leeftijdsinadequate indruk. De reclassering ziet daarom geen noodzaak voor toepassing van het jeugdstrafrecht
.
Geadviseerd wordt aan de verdachte een (voorwaardelijke) straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Een gevangenisstraf zal de positieve ontwikkeling die betrokkene is gestart negatief beïnvloeden. Er zijn geen contra-indicaties die de uitvoering van een taakstraf in de weg staan.
7.3.3
Toepasselijk recht
De vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden is of de verdachte volgens het jeugdstrafrecht of het gewone strafrecht bestraft moet worden. De verdachte was tijdens het plegen van de openlijke geweldpleging 19 jaar oud. Hieruit volgt dat het gewone strafrecht, het strafrecht voor volwassenen aan de orde is. Maar de rechtbank heeft bij jongvolwassen van 18 tot 23 jaar de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat kan de rechtbank doen wanneer de persoon van de verdachte zelf of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan daar aanleiding voor geven.
Anders dan de reclassering is de rechtbank met de officier van justitie en de advocaat van oordeel dat de verdachte bestraft kan worden met toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank weegt daarbij mee dat het feit is gepleegd door verdachten die allen, op een na, minderjarig waren, buiten op een bankje rondhingen, lachgas gebruikten en zich buitengemeen stoer opstelden naar elkaar en de buitenwereld. De verdachte woonde ten tijde van het feit bij zijn moeder, had geen zelfstandig inkomen en was al twee keer voortijdig met een opleiding was gestopt wegens gebrek aan interesse of motivatie.
De ontwikkeling van de verdachte naar volwassenheid lijkt zich pas ná het plegen van het feit te hebben voorgedaan. Gelet daarop ziet de rechtbank aanleiding om de verdachte te bestraffen op grond van het jeugdstrafrecht.
7.3.4
De straf / maatregel
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter zitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd acht de rechtbank allereerst het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, een passende straf.
Hoewel de aanleiding van het geweld met het coronavirus verband hield, is de rechtbank van oordeel dat dit in de onderhavige zaak niet als strafverzwarend element moet worden aangemerkt. Anders dan in de jurisprudentie tot nu toe tot uitdrukking komt, is in dit geval niet daadwerkelijk met het coronavirus gedreigd.
De rechtbank ziet wel aanleiding om ook nog een deels onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen, maar zal deze werkstraf matigen. De proeftijd is twee jaar. Aan het eerste jaar van de proeftijd zal een contactverbod met de medeverdachten worden verbonden.
De rechtbank zal zich niet uitlaten over het in de toekomst al dan niet afgeven van een VOG. Het onderzoek en de afgifte van een VOG is een bevoegdheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en niet van de rechtbank.

8.De vordering van de benadeelde partij

[aangever]heeft een vordering ingediend voor het bedrag van
€ 1.782,69,bestaande uit
€ 982,69 aan materiële schade en een bedrag van € 800,00 aan immateriële schade, kort gezegd smartengeld, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, zonder bepaling van vervangende jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft geen verweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Hoewel ten aanzien van de posten bril en broek geen aankoopbonnen konden worden overgelegd, zijn de bedragen die worden gevraagd reëel en voor vergoeding toewijsbaar. Ook het verbruikte eigen risico door de het vervoer met de ambulance en het onderzoek in het ziekenhuis zijn voor vergoeding toewijsbaar. Daarnaast is uit het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van de immateriële schade zal de rechtbank het gevorderde bedrag van
€ 800,00 toewijzen. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de aard en ernst van het gepleegde feit, de medische informatie en de voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring genoegzaam volgt dat lichamelijke en psychische schade is ontstaan.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van de verdachte toewijzen tot het bedrag van
€ 1.782,69. De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toekennen.
De rechtbank zal de vordering voorts ook hoofdelijk toewijzen, omdat het uitgangspunt van de wetgever is dat het slachtoffer een volledige tegemoetkoming van de geleden schade zal krijgen.
Dit brengt mee dat de verdachte ook hoofdelijk moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat. Gelet op de toepassing van het jeugdstrafrecht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel niet hoofdelijk opleggen, maar het bedrag door vieren delen.
Dit betekent dat elke verdachte verplicht is een bedrag groot
€ 445,67, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangever].
De rechtbank zal de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van het strafbare feit.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN PERSONEN;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 42 dagen;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit:
een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van

60 UREN;

beveelt, voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
30 DAGEN;
bepaalt dat
een gedeelte van deze werkstraf, te weten 30 UREN subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentieniet ten uitvoer zal worden gelegd als de verdachte zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jaaris, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij gedurende het eerste jaar van de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect -
contact zal leggen of laten leggen met de medeverdachten [medeverdachte 1] [geboortedatum 2] ),
[medeverdachte 2] ( [geboortedatum 3] en [medeverdachte 3] ( [geboortedatum 4] );
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever]hoofdelijk toe voor het bedrag van
€ 1.782,69, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 25 maart 2020 tot de dag waarop de vordering is betaald en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte de vordering niet in zijn geheel hoeft te betalen als zijn mededaders hun deel hebben betaald;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 445,67aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 25 maart 2020 tot de dag waarop het bedrag is betaald, voor het slachtoffer
[aangever] ;
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
en mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 15 oktober 2020.

Voetnoten

1.Zie: artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering