ECLI:NL:RBDHA:2020:10334

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
09/807268-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door een minderjarige verdachte in het kader van COVID-19 maatregelen

Op 15 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 25 maart 2020, waarbij de verdachte samen met anderen een man mishandelde in 's-Gravenhage. De aangever vroeg de groep om 1,5 meter afstand te houden, conform de COVID-19 maatregelen, maar werd vervolgens door de groep aangevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, aangeduid als verdachte 4, betrokken was bij de mishandeling, waarbij de aangever meerdere keren werd geschopt terwijl hij op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de openlijke geweldpleging, maar sprak hem vrij van het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op het dicht bij de aangever staan, omdat dit geen geweldshandeling was. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op gelijk aan de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht, een leerstraf van 20 uren en een voorwaardelijke werkstraf van 120 uren, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering en een contactverbod met medeverdachten. De vordering van de benadeelde partij werd volledig toegewezen, met een schadevergoeding van €1.782,69, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09/807268-20
Datum uitspraak 15 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2004,
[adres] ,
advocaat: mr. M.J.A. Bakker te Den Haag.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 1 oktober 2020.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 maart 2020 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op/aan de openbare weg bij de onderdoorgang van de brug genaamd " [naam brug] " en/of onder/nabij [straatnaam 1] en/of [straatnaam 2] , in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] , door tezamen en in vereniging met een of meer
medeverdachte(n):
- zeer dicht tegen die [aangever] aan te gaan staan (met het gezicht vlakbij het gezicht van die [aangever] ) terwijl
een afstand van 1,50 meter tussen twee personen verplicht was gesteld ter bestrijding van de
verspreiding van het COVID-19 coronavirus en/of
- te slaan en/of te stompen tegen het hoofd en/of het bovenlichaam van die [aangever]
- ( nadat deze [aangever] tijdens zijn vlucht gevallen was) terwijl die [aangever] op de grond lag, (meermalen) te
slaan en/of te stompen en/of (meermalen) te schoppen tegen het hoofd van die [aangever] en/of tegen de
handen van die [aangever] (die die [aangever] rond zijn hoofd hield ter bescherming) en/of tegen het lichaam
van die [aangever] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. C.A.M. Eijgenraam, heeft geëist dat de rechtbank de openlijke geweldpleging bewezen zal verklaren. Zij heeft hierbij aangegeven dat zij het eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging - het zeer dicht tegen aangever aan gaan staan (met het gezicht vlakbij het gezicht van aangever) terwijl een afstand van 1,50 meter tussen twee personen verplicht was gesteld ter bestrijding van de verspreiding van het COVID-19 coronavirus - niet bewezen acht, omdat dit geen geweldshandeling betreft. De officier van justitie vindt ook dat niet bewezen kan worden dat aangever, terwijl hij op de grond lag, naast geschopt, ook geslagen en/of gestompt werd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte degene is die in de beschrijving van de camerabeelden van de openlijke geweldpleging is aangeduid als verdachte 4. Meerdere verbalisanten hebben de beelden diverse malen bekeken en beschreven hoe de verdachte 4 eruit zag en wat zijn geweldshandelingen zijn geweest.
De herkenningen door de verbalisanten zijn overtuigend.
Volgens de officier van justitie glimt de dikke gewatteerde jas van verdachte 4 aan de voorzijde, achterkant en op de mouwen anders dan de rest van de jas. Ook is er een stiknaad te zien. Verdachte 4 heeft witte schoenen met een donker embleem en zijn haar zit vrij hoog. en is opgeschoren tot boven zijn uitstaande oren. De broek van verdachte 4 zit aan de bovenkant wijder dan onderaan. Verdachte 4 staat bij het hoofd van aangever te trappen en neemt zelfs een aanloopje. Hij verliest daarbij zijn ballon en pakt die later weer op. Op de beelden van de [straatnaam 3] , 7 minuten na het openlijke geweld, is verdachte 4 te zien en dan is een glimp van zijn spitse neus te zien. Ook glanst de stof op de mouwen, achterkant en voorzijde van de jas afwijkend. De jas die bij de verdachte thuis is aangetroffen is de jas die bij verdachte 4 op de beelden te zien is. Ook de witte schoenen die zichtbaar zijn op de beelden, zijn bij de verdachte thuis aangetroffen.
De verklaring van de verdachte dat hij [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] niet kent, is volgens de officier van justitie niet geloofwaardig, nu de verdachte tweemaal samen met [medeverdachte 1] is gecontroleerd en eenmaal samen met [medeverdachte 2] . Ook de inhoud van de tapgesprekken, waaruit volgt dat de verdachte boos is omdat hij vastzit en iemand zich niet gehouden heeft aan de afspraak om te zwijgen, maakt de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. Dat tapgesprek kan alleen maar gaan over het incident waar de verdachte op dat moment voor vastzat.
Al met al bestaat er, aldus de officier van justitie, bij haar geen twijfel dat de verdachte verdachte 4 is en heeft zij ook geen twijfel over zijn aandeel in het geweld.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft vrijspraak van de openlijke geweldpleging bepleit, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte verdachte 4 zou zijn en dat hij aldus aan het openlijk geweld heeft deelgenomen.
De advocaat heeft betoogd dat de verdachte consequent stellig heeft ontkend zich aan het feit schuldig te hebben gemaakt. Voorts zijn herkenningen door verbalisanten te onderscheiden in twee type herkenningen (ECLI: NL: PHR:2019:1315). De verbalisanten kennen een verdachte ofwel omdat zij al eerder ambtshalve contact met hem hebben gehad ofwel de verbalisanten kennen de verdachte niet ambtshalve, maar baseren hun herkenning op een vergelijking van camerabeelden waarbij van een of meer opnames vaststaat dat verdachte daarop te zien is. Bij de verdachte gaat het om een herkenning van het tweede type, aldus de raadsman.
Verbalisanten beschikken bij een dergelijke herkenning niet over speciale kwaliteiten waardoor hun herkenning meer betrouwbaar is. De advocaat heeft betoogd dat de rechtbank daarom zelf tot een herkenning zou moeten komen. Dit is volgens de raadsman echter op grond van de beelden niet mogelijk, aangezien de kwaliteit te slecht is om gezichtskenmerken te zien. De beelden van de [straatnaam 3] voegen verder niets aan de herkenning van de verdachte toe, nu het gezicht van verdachte 4 slechts zeer beperkt zichtbaar is. Verder zijn het hoog opgeschoren kapsel, de uitstaande oren, de reflecterende band op de jas en de blauwe joggingbroek onvoldoende onderscheidend. Dat de verdachte tijdens het getapte telefoongesprek met [naam 1] en [naam 2] boos was, is te verklaren uit de omstandigheid dat tijdens de verhoren van de verdachte bij de politie allerlei suggestieve vragen werden gesteld.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
Op 25 maart 2020 is [aangever] om 15.21 uur bij de onderdoorgang van de brug “ [naam brug] ”, (ook wel “ [bijnaam brug] genoemd” ) bij [straatnaam 2] te Den Haag mishandeld door een grote groep jongens.
Aangever liep daar die dag omstreeks 15.00 uur samen met zijn vriendin toen een grote groep jongens hen de doorgang blokkeerde. Omdat op dat moment ter bestrijding van het coronavirus een afstand van 1,50 meter tussen twee personen verplicht was, vroeg aangever aan de jongens om meer afstand te bewaren, zodat hij samen met zijn vriendin langs kon lopen. Zijn vriendin heeft kanker en behoort tot de risicogroep.
Op het moment dat aan aangever en zijn vriendin ruimte werd gegeven en zij de groep wilden passeren, liepen een paar jongens ineens toch weer naar hen toe. Aangever vroeg nogmaals aan de jongens of ze 1,50 meter afstand wilden bewaren en vroeg of hij de politie moest bellen om veilig door te kunnen. Vervolgens kwam een van de jongens naar aangever toe en ging hij expres heel dicht bij aangever staan. Aangever vond dit heel intimiderend en bedreigend, zeker ook omdat hij bang was voor de besmetting van het coronavirus. Toen de jongen helemaal tegen aangever aan kwam staan, strekte aangever zijn arm uit om de jongen op afstand te houden. Aangever raakte de jongen licht met zijn rechterhand. Daarop werd aangever door deze jongen en bijna onmiddellijk hierna ook door een andere jongen geslagen. Aangever voelde klappen op zijn hoofd en bovenlichaam. Hij kon zich omdraaien en wegrennen richting de onderdoorgang.
Op het moment dat aangever wegrende, merkte hij dat de jongens achter hem aan kwamen rennen. Tijdens het wegrennen viel aangever vlak voor de onderdoorgang op de grond. Toen hij op de grond lag kwamen de jongens om hem heen staan en werd aangever meerdere malen geschopt, vooral op zijn hoofd en bovenlichaam. Aangever bedekte zijn gezicht met zijn handen. Aangever is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. [2] [3]
Op de eerste hulp van het [ziekenhuis] is geconstateerd dat aangever een zwelling en een wond op zijn voorhoofd had en dat hij schaafwonden had aan zijn beide handen en rechterknie. Na een CT scan is inwendig letsel uitgesloten. [4]
In de informatie van de huisarts van aangever staat onder 16 april 2020 ‘hersenschudding’ vermeld en onder 1 mei 2020 ‘borstkasklachten’. [5]
De vriendin van aangever heeft de verklaring van aangever bevestigd. Zij heeft gezien dat een aantal trappen tegen het hoofd van aangever kwam. [6]
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte betrokken is geweest bij de mishandeling van aangever, ten laste gelegd als openlijke geweldpleging.
Uit het dossier en het verhandelde op de zitting leidt de rechtbank het volgende af.
Getuigen en camerabeelden
Meerdere getuigen hebben de mishandeling gezien. [getuige 1] heeft verklaard dat hij de mishandeling vanaf zijn balkon aan de [straatnaam 4] heeft gezien en dat hij de mishandeling ook heeft gefilmd. Dit filmpje heeft hij met de politie gedeeld. [7] Hij maakte de beelden tussen 15:04 en 15:20 uur. [8]
[getuige 2] bevond zich op 25 maart 2020 omstreeks 15.30 uur in zijn woning aan de [straatnaam 4] en zag dat er op de bankjes vlakbij de [bijnaam brug] een groep van ongeveer tien jongeren zat en stond en dat de groep verspreid stond over het looppad. Dat pad loopt langs het water tussen een muur en oeverriet, parallel aan de [straatnaam 5] . Hij zag dat een man en een vrouw kwamen aanlopen en dat er niet voldoende ruimte was als ze zich moesten houden aan het 1,5 meter beleid. De man moest zich door de groep wurmen om erdoor te kunnen en hij de man hoorde schreeuwen: ‘ik vroeg alleen om voldoende afstand te houden’ of iets dergelijks en dat hij vervolgens zag dat een aantal jongeren van de groep jongens de man van achteren aan vielen en hem stompten. De man probeerde zich te verdedigen en rende weg richting de onderdoorgang bij [bijnaam brug] . Daar kwam de man ten val en zag de getuige dat er minstens vijf jongens tegen de man aanschopten toen hij op de grond lag. Hij zag dat de jongens met kracht schopten. [9]
[getuige 3] heeft kort voor de mishandeling een foto gemaakt van een aantal jongens op en bij een van de bankjes langs het looppad. [10]
De beelden van de [straatnaam 4] voor en na het incident, die de [getuige 1] heeft aangeleverd, zijn uitgekeken door [verbalisant 1] . Op het eerste deel is te zien dat een groep van elf jongens op een bankje, gelegen aan de [straatnaam 5] te Den Haag, zit of erbij staat. Zij zijn bezig ballonnen op te blazen met lachgas (printscreen p. 240).
Op het tweede deel is te zien dat de groep, op één na, achter een man aanrent en ook is te zien dat de verdachten 4, 6, 8 en 10 deze man, die dan op de grond ligt, meerdere malen op het lichaam en hoofd schoppen (printscreens p.241, 242 en 243). Verdachten 1, 2, 3 en 5 rennen wel met de groep mee, maar gebruiken geen geweld tegen het slachtoffer. Verdachte 7 is op het bankje blijven zitten. Verdachten 1, 2, 3 en 5 rennen na het incident weg richting de [straatnaam 6] en de verdachten 8 en 10 rennen achter hen aan.
Verdachte 6 loopt richting de gasfles en haalt zijn jas en de gasfles op en verdachte 4 doet zijn capuchon op en loopt achter verdachte 6 aan. [11]
De politie deed onderzoek in de buurt. Daarbij zijn er ook camerabeelden van de [straatnaam 3] van 25 maart 2020 om 15.28 uur ontvangen. Op deze beelden is te zien dat de verdachten 2, 4, 12 en nog twee andere jongens voorbij lopen. [12] De afstand vanaf de onderdoorgang van de brug “ [naam brug] ”, (ook wel “ [bijnaam brug] ” genoemd) bij [straatnaam 2] naar de [straatnaam 3] is in een normaal wandeltempo ongeveer
7 minuten. [13]
Het signalement en de kleding van verdachte 4
Verdachte 4 wordt omschreven als een blanke jongen, normaal postuur, zwarte trainingsbroek, donker gewatteerde jas met capuchon en witte schoenen. [14]
Op de beelden van de [straatnaam 3] is te zien dat verdachte 4 een dikke gewatteerde jas aan heeft, dat hij een blauwe capuchon op heeft, dat zijn blauwe joggingbroek van boven wat wijder is en dat hij witte schoenen aanheeft. [15]
Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte zijn op 12 mei 2020 een zwarte gewatteerde jas met een V-vlak aan de voorkant en op de mouwen, een blauwe joggingbroek, met embleem, een donkerblauwe Nike hoody en witte Nike schoenen aangetroffen. [16]
Herkenningen door verbalisanten
[verbalisant 2] heeft op 8 april 2020 de beelden van de [straatnaam 4] bekeken. Op 9 april 2020 was hij met zijn collega [verbalisant 3] op het adres [adres] te Den Haag om een waarschuwingsbrief aan de verdachte uit te reiken. [verbalisant 2] herkende [verdachte] als een van de vier jongens die op 25 maart 2020 de mishandeling pleegde. Wat verbalisant vervolgens opviel was dat [verdachte] zijn hoofdhad kaalgeschoren, maar desondanks herkende hij [verdachte] als verdachte 4 op de camerabeelden. [17]
[verbalisant 4] heeft de identiteit van verdachte 4 onderzocht en daartoe de beelden van de [straatnaam 4] bekeken. Ook heeft de verbalisant de beelden van een controle op 26 maart 2020, naar aanleiding van een overlastmelding, bekeken. Hierbij is [verdachte] gecontroleerd door [verbalisant 5] , die een bodycam droeg. [verbalisant 4] herkende [verdachte] op de beelden van de bodycam aan zijn zwarte gewatteerde jas met capuchon, grijze joggingbroek, zwarte schoenen, bruin haar, licht afstaande oren, spitse neus en een scherpe kaaklijn. [18]
Welke geweldshandelingen zijn waargenomen?
Op verzoek van de officier van justitie heeft [verbalisant 4] uitgebreid beschreven welke handelingen zij de verdachte, die zij had herkend als verdachte 4, ten opzichte van aangever heeft zien verrichten. Zij zag dat hij als een van de laatste rennend bij het slachtoffer arriveerde. Hij stond op een ietwat grotere afstand van het slachtoffer dan de overige verdachten.
Hij pakte de verdachte [medeverdachte 2] vast en probeerde deze weg te trekken om dichter bij het slachtoffer te kunnen komen. Vervolgens schopte hij het slachtoffer driemaal schopte. Daarna liep hij rustig terug naar de bankjes. [19]
Tapgesprekken
De telefoon van [naam 1] is in de periode van 15 mei 2020 tot 21 mei 2020 afgeluisterd. Blijkens een proces-verbaal is daarmee onder meer op 21 mei 2020 een telefoongesprek gevoerd met de verdachte. De verdachte was toen gedetineerd in [naam instelling] .
“ [naam 1] vraagt of [verdachte] op groep B zit. [naam 1] heeft net met [naam 3] gepraat, [naam 3] zegt dat er niemand daar zit die [verdachte] heeft. [verdachte] zegt dat zijn bijnaam daar “ [bijnaam verdachte] ” is. [verdachte] zegt dat ze daar zijn naam verkeerd geschreven hebben: [verdachte] [bijnaam verdachte] [verdachte] , vandaar dat ze hem daar [bijnaam verdachte] noemen. [naam 1] vraagt of [verdachte] op [naam instelling] zit. [verdachte] zegt van wel, [naam groep] .
[verdachte] vraagt naar [naam 2] . [verdachte] praat tegen [naam 2] op de telefoon van [naam 1] .
[verdachte] weet niet of hij vrij komt want sommige mensen zoals die kanker [bijnaam 2] en die
kanker [bijnaam 1] hebben dingen bekend die ze niet horen te bekennen en dat hij dan
misschien langer blijft
[naam 2] zegt dat ze niks over hem hebben gezegd
[verdachte] zegt dat ze hebben bekend van je weet toch van wat er is gebeurd van dat “zij”
hem kennen we hebben allemaal besproken elkaar .. nn persoon zegt Zwijgrecht
[naam 1] zegt dat hij dat kankerdom vindt. (…)
[verdachte] zegt dat die [bijnaam 2] en [bijnaam 1] die dingen hebben bekend die
niet zou moeten.
[naam 2] zegt dat hij zijn kankerbek moet houden en dat [bijnaam 2] niks heeft gezegd.
[naam 1] zegt dat die [bijnaam 2] gezegd heeft dat hij het heeft gedaan.
[naam 2] zegt dat hij zijn kankerbek moet houden.
[verdachte] zegt dat hij heeft gezegd dat hij erbij was.
[naam 2] zegt dat hij alleen heeft gezegd dat hij erbij was en niemand anders en zegt
dat hij niet zo moet kleppen. [naam 2] zegt dat [bijnaam 2] niks verkeerds heeft gezegd maar misschien [bijnaam 3] dat die wat doms heeft gezegd.
[verdachte] zegt dat een van die twee wat heeft gezegd.
[naam 2] vraagt wat die twee dan hebben gezegd en vraagt of ze hebben gezegd of ze “hem”
kennen.
[verdachte] zegt dat “ze” hebben gezegd dat zij die dag daar zogenaamd waren.
[naam 2] zegt dat dat toch niks ergs is.
[verdachte] zegt van wel.
[naam 1] zegt dat je dan toch bekend aan het delict.
[naam 2] zegt dat je dan toch bekend voor jezelf maar toch niks voor hem en dat “hij”
daar niks mee te maken heeft.
[verdachte] zegt dat iemand hem ook bekend heeft een van die twee, hij weet niet wie.
Praten door elkaar
[naam 2] zegt dat als het een van die twee is dat het niet [bijnaam 2] is maar dan [bijnaam 3] .
Praten door elkaar
[naam 2] zegt dat [verdachte] goed moet nadenken want [bijnaam 4] en [bijnaam 5] waren daar ook.
[verdachte] zegt oja die kankerezel zit ook en vraagt waar hij zit.
[naam 2] zegt dat hij nu wel genoeg weet toch.
[naam 2] zegt dat [bijnaam 3] heeft verklaard dat hij daar was en niet heeft geslagen. [bijnaam 5] heeft
precies hetzelfde verklaard en [bijnaam 4] - [bijnaam 5] daar weten ze niet want ze hebben niks
meer van hem gehoord.
(….)
[verdachte] zegt dat er kankerrechercheurs bij hem zijn geweest nadat hij een “takkie” had
met zijn advocaat. [verdachte] verteld dat zij zeiden dat hij niet verplicht was om
antwoord te geven en dat ze toen vroegen of hij [bijnaam 3] kende en dat hij toen had gezegd
van niet. [naam 4] verteld dat ze toen aan hem vroegen of hij het zeker wist omdat ze
bewijs hadden en dat hij zich op zijn zwijgrecht is gaan zitten. [verdachte] verteld dat
ze tegen hem zeiden dat ze hem een kans wilden geven om het te vertellen maar dat hij
had gezegd nee.
[verdachte] zegt die kankerrat heeft…..
[naam 1] zegt dat [bijnaam 5] heeft gezegd dat hij er bij was maar niet heeft geslagen
en dat hij die andere niet jongens kent
[verdachte] zegt oke oke.”
Registraties
Uit de registraties in het politiesysteem in de periode van 1 februari 2020 tot 8 mei 2020 kan worden opgemaakt dat [verdachte] op 26 februari 2020 op [straatnaam 2] samen met [medeverdachte 1] is gecontroleerd, op 17 maart 2020 wederom samen met [medeverdachte 1] en op 2 april 2020 samen met [medeverdachte 2] . [20]
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij niets met de openlijke geweldpleging te maken heeft gehad. De jongens die op de beelden te zien zijn, zijn niet zijn vriendengroep. De verdachte heeft verklaard regelmatig zijn kleding uit te lenen, zo ook de gewatteerde zwarte jas die in zijn kast is aangetroffen. Schoenen leent hij niet uit. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij inderdaad op 26 maart 2020 bij het winkelcentrum [naam winkelcentrum] gecontroleerd is en dat hij zichzelf herkent op de foto die toen is gemaakt, op pagina 445 van het dossier. Hij herkent zichzelf ook op de foto op pagina 446 van het dossier, toen aan hem een waarschuwingsbrief werd uitgereikt. Tenslotte heeft hij verklaard dat hij [medeverdachte 1] niet kent, ook al blijkt uit de politieregistraties dat hij meerdere keren met [medeverdachte 1] is gecontroleerd. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] kent de verdachte evenmin. [21]
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] wel eens eerder heeft gezien, maar dat hij hun namen niet kent.
Dat hij kort voor en na het incident meermalen samen met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] is gecontroleerd, kan de verdachte zich niet herinneren.
Desgevraagd herkent de verdachte de personen op de hem getoond foto’s op pagina 37 ( [medeverdachte 2] ), 99 ( [medeverdachte 1] ) en 203 ( [medeverdachte 3] ) van het dossier, niet.
Dat de tapgesprekken vragen oproepen begrijpt de verdachte, maar hij heeft verklaard geen antwoord te willen geven en er verder niets van te weten. [22]
Eigen waarneming door de rechtbank
Op de zitting zijn de beelden van de [straatnaam 4] bekeken. De beelden van de [straatnaam 4] zijn gemaakt van aanzienlijke afstand. De beelden zijn echter scherp, waardoor goed is te zien welke handelingen de personen op het filmpje verrichten. Tijdens de zitting zijn de beelden ook vertraagd afgespeeld. De rechtbank heeft voorts waargenomen dat op de beelden van het bankje voorafgaand aan het incident, bij verdachte 4 onder meer uitstaande oren zichtbaar zijn. Deze uitstaande oren zijn eveneens te zien op de screenshot van de beelden van de bodycam van [verbalisant 5] die de verdachte heeft gecontroleerd [23] en ook op de screenshot van de bodycam beelden van de verdachte bij de uitreiking van de waarschuwingsbrief. [24]
Conclusie
De rechtbank is op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien van oordeel dat de verdachte een van de daders van de openlijke geweldpleging op 25 maart 2020 is geweest, namelijk verdachte 4.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Anders dan door de raadsman is betoogd, acht de rechtbank de herkenningen van de verbalisanten voldoende specifiek en worden daarbij onderscheidende persoons- en kledingkenmerken genoemd die de rechtbank zelf ook heeft kunnen waarnemen. De beelden zijn voldoende scherp en duidelijk om daarop de genoemde uiterlijke kenmerken te kunnen waarnemen. Dat sommige kenmerken eigenstandig niet voldoende onderscheidend zijn mag zo wezen, maar dergelijke kenmerken worden naar het oordeel van de rechtbank juist wel onderscheidend als zij gecombineerd worden bezien.
De herkenningen zijn bovendien niet alleen gebaseerd op een vergelijking van camerabeelden, maar ook – in het geval van de herkenning door [verbalisant 2] – tot stand gekomen door het bekijken van de beelden van het incident in combinatie met een daadwerkelijke ontmoeting met de verdachte korte tijd na het incident.
Daarnaast dienen de herkenningen in samenhang te worden bezien met het overige beschikbare bewijs. In dat verband acht de rechtbank allereerst redengevend dat bij de verdachte thuis kleding is aangetroffen die overeenkomt met de kleding die de verdachte 4 op de beelden draagt. Verder kan uit de inhoud van het getapte telefoongesprek van 21 mei 2020 worden opgemaakt dat de verdachte boos is omdat een van zijn medeverdachten zich niet aan het afgesproken zwijgrecht heeft gehouden waardoor hij nog langer vastzit. Voor dit gesprek, dat ook daderkennis bevat, is geen andere verklaring mogelijk dan dat dit over de openlijke geweldpleging op 25 maart 2020 gaat. De verdachte geeft geen aannemelijke verklaring voor dit gesprek.
Dat er tenslotte een anonieme melding (pagina 370 van het dossier) is gedaan dat de verdachte een van de schoppers zou zijn, sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat de verdachte verdachte 4 is. Dat betekent dat de verdachte de aangever driemaal hard heeft geschopt.
De rechtbank acht de openlijke geweldpleging door de verdachte van aangever [aangever] op 25 maart 2020 te Den Haag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bij openlijke geweldpleging zijn alle verdachten samen verantwoordelijk voor het gepleegde geweld. De rechtbank acht de verdachte gelet hierop ook verantwoordelijk voor het gepleegde geweld tegen aangever op het moment dat aangever en zijn vriendin de bankjes passeerden.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd van het eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging, te weten het zeer dicht tegen aangever aan gaan staan (met het gezicht vlakbij het gezicht van aangever) terwijl een afstand van 1,50 meter tussen twee personen verplicht was gesteld ter bestrijding van de verspreiding van het COVID-19 coronavirus, omdat dit geen geweldshandeling betreft. De rechtbank volgt de officier van justitie en zal de verdachte daarvan vrijspreken. Wettig en overtuigend bewezen is dat de aangever terwijl hij op de grond lag, is geschopt. Niet is komen vast te staan dat hij toen ook is geslagen en/of gestompt. Ook van dit deel van de tenlastelegging wordt de verdachte vrijgesproken.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
op 25 maart 2020 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op/aan de openbare weg bij de onderdoorgang van de brug genaamd " [naam brug] " en/of nabij [straatnaam 2] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] , door tezamen en in vereniging met medeverdachten:
- te slaan en/of te stompen tegen het hoofd en/of het bovenlichaam van die [aangever] ;
- nadat deze [aangever] tijdens zijn vlucht gevallen was terwijl die [aangever] op de grond lag, meermalen te
schoppen tegen het hoofd van die [aangever] en/of tegen de handen van die [aangever] (die die [aangever] rond zijn
hoofd hield ter bescherming) en/of tegen het lichaam van die [aangever] .

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het feit is strafbaar.
De verdachte is ook strafbaar.

6.De straf en/of maatregel

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 38 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en tot een taakstraf voor de duur van 140 uren, bestaande uit de leerstraf Tools4U van 20 uren en een werkstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering met de meldplicht, het volgen van onderwijs en/of het hebben van een dagbesteding en een contactverbod voor de duur van 1 jaar met de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] .
De officier van justitie verzet zich niet tegen een eventuele wijziging van de schorsingsvoorwaarden, in die zin, dat de avondklok komt te vervallen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de strafoplegging heeft de advocaat het volgende bepleit. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, zou de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke straf moeten opleggen gelijk aan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. Het voorarrest is extra zwaar geweest voor de verdachte omdat hij door het coronavirus geen bezoek mocht ontvangen. De verdachte heeft zich sinds zijn schorsing bovendien goed aan de voorwaarden gehouden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met andere jongens schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Zij hebben het slachtoffer eerst geslagen en later, toen hij weerloos op de grond lag, hebben ze hem hard tegen zijn hoofd, handen en lichaam geschopt. Dit deden ze terwijl het slachtoffer alleen maar vroeg of hij er samen met zijn vriendin langs mocht en of ze vanwege het coronavirus afstand wilden houden. Dat het letsel van het slachtoffer relatief beperkt is gebleven, is niet aan het handelen van de verdachten te danken. Ze hebben geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een dergelijk geweldsdelict zich vaak nog lange tijd angstig en onveilig voelen en/of psychische gevolgen van het gebeurde ondervinden. Uit de slachtofferverklaring blijkt ook in dit geval dat de openlijke geweldpleging veel impact heeft gehad. Naast de lichamelijke klachten, zoals pijn in zijn borstkas door de kneuzingen en de wonden aan zijn hoofd, handen en rechterbeen, heeft het slachtoffer ook psychisch een trauma opgelopen. Het zal nog geruime tijd duren voordat hij zich in zijn eigen buurt weer helemaal veilig zal voelen. Dit geldt niet alleen voor het slachtoffer. Het geweld is door meerdere buurtbewoners gezien. Daarnaast hebben zowel lokale als landelijke pers melding gemaakt van de mishandeling. De rechtbank maakt daaruit op dat het feit alom veel beroering heeft gewekt en het algemene gevoel van veiligheid heeft aangetast.
De rechtbank rekent dit alles de verdachten zwaar aan.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte is nog niet eerder veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van de diverse voorlichtingsrapporten van de
Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) betreffende de persoon van de verdachte.
De verdachte is een ontkennende verdachte, die ook nog wordt verdacht van een eerdere
diefstal met geweld op school. Mocht de verdachte bij twee geweldplegingen betrokken zijn geweest, dan is dit zorgelijk en plaatst dit vraagtekens bij het beheersen van zijn agressie.
Thuis, op school en in de vrije tijd lijkt het goed te gaan. De verdachte is gericht bezig met een MBO niveau 4 opleiding. De ouders en ook stiefvader zijn betrokken bij de opvoeding en ontwikkeling van de verdachte. De begeleiding door de jeugdreclassering verloopt goed. De verdachte komt zijn afspraken na en houdt zich aan de schorsingsvoorwaarden. De verdachte is een jongen die goede bedoelingen heeft, maar dit komt niet altijd zo over. Hij is positief ingesteld en probeert altijd te kijken hoe hij de situatie anders kan bekijken en wat hij er van kan leren. Hij is trots en zelfverzekerd.
Soms komt het voor dat zijn zelfverzekerde houding tegen hem werkt, zoals wanneer hij in een groepje staat en de politie komt controleren.
Geadviseerd wordt aan de verdachte de leerstraf Tools4U (20 uren) op te leggen om in te spelen op de houding van verdachte en het inzicht in zijn handelen te vergroten, met
daarnaast een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf, met als bijzonder voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering en de meldplicht en ook het blijven volgen van onderwijs.
Van de zijde van de Raad is het strafadvies gehandhaafd. Dat mediation niet mogelijk is, wordt betreurd omdat dit altijd een pedagogische werking heeft. Desgevraagd is aangegeven dat het hebben van een dagbesteding belangrijk is om recidive te voorkomen.
Ter zitting is van de zijde van de jeugdreclassering opgemerkt dat de verdachte zich inderdaad goed aan de afspraken en voorwaarden heeft gehouden. Bij bewezenverklaring zullen agressieregulatie, de vriendengroep, de houding van de verdachte, en ook de omstandigheid dat hij geen openheid van zaken geeft, aandachtspunten zijn bij de leerstraf en de begeleiding door de jeugdreclassering. Een contactverbod met de medeverdachten is nuttig om recidive te voorkomen, ook al zegt de verdachte hen niet te kennen.
Aangegeven is voorts dat herstelbemiddeling op termijn misschien wel mogelijk is.
6.3.3
De straf / maatregel
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter zitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd acht de rechtbank allereerst het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, een passende straf. Ook de leerstraf Tools4U acht de rechtbank noodzakelijk. De verdachte moet meer inzicht krijgen in zijn houding en handelen en ook moet er aandacht zijn voor de vrienden waarmee hij omgaat.
Hoewel de aanleiding van het geweld met het coronavirus verband hield, is de rechtbank van oordeel dat dit in de onderhavige zaak niet als strafverzwarend element moet worden aangemerkt. Anders dan in de jurisprudentie tot nu toe tot uitdrukking komt, is in dit geval niet daadwerkelijk met het coronavirus gedreigd.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, dan ook geen aanleiding om ook nog een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. De rechtbank acht naast de onvoorwaardelijke jeugddetentie en de leerstraf het opleggen van een voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd van twee jaar aangewezen. Aan het eerste jaar van deze proeftijd zal een contactverbod met de medeverdachten worden verbonden. Nu de verdachte naast de eerder genoemde aandachtspunten ook aan zijn agressieregulatie zal moeten werken, acht de rechtbank ook begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk. Dat de verdachte onderwijs moet blijven volgen en/of een andere dagbesteding zal hebben zal als extra voorwaarde ter voorkoming van recidive worden opgelegd.

7.De vordering van de benadeelde partij

[aangever]heeft een vordering ingediend voor het bedrag van
€ 1.782,69,bestaande uit
€ 982,69 aan materiële schade en een bedrag van € 800,00 aan immateriële schade, kort gezegd smartengeld, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, zonder bepaling van vervangende jeugddetentie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, heeft de advocaat zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en verzocht het bedrag aan geleden immateriële schade aanzienlijk te matigen, nu het gestelde letsel niet wordt onderbouwd door de medische informatie, dat elkaar lijkt tegen te spreken, en de uitspraak waarnaar wordt verwezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is - hoewel namens de verdachte betwist - naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Hoewel ten aanzien van de posten bril en broek geen aankoopbonnen konden worden overgelegd, zijn de bedragen die worden gevraagd reëel en voor vergoeding toewijsbaar. Ook het verbruikte eigen risico door de het vervoer met de ambulance en het onderzoek in het ziekenhuis zijn voor vergoeding toewijsbaar. Daarnaast is uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van de immateriële schade zal de rechtbank het gevorderde bedrag van
€ 800,00 toewijzen. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de aard en ernst van het gepleegde feit, de medische informatie en de voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring genoegzaam volgt dat lichamelijke en psychische schade is ontstaan.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van de verdachte toewijzen tot het bedrag van
€ 1.782,69. De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toekennen.
De rechtbank zal de vordering voorts ook hoofdelijk toewijzen, omdat het uitgangspunt van de wetgever is dat het slachtoffer een volledige tegemoetkoming van de geleden schade zal krijgen.
Dit brengt mee dat de verdachte ook hoofdelijk moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel niet hoofdelijk opleggen, maar het bedrag door vieren delen. Dit betekent dat elke verdachte verplicht is een bedrag groot
€ 445,67, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangever].
Omdat de verdachte minderjarig was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit, zal de rechtbank de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van het strafbare feit.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN PERSONEN;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 38 dagen;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit:
een leerstraf, zijnde de gedragsinterventie
Tools4Uvoor de tijd van
20 UREN;
beveelt, voor het geval dat de verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
10 DAGEN;
en
een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van

40 UREN;

beveelt, voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
20 DAGEN;
bepaalt dat
deze werkstrafniet ten uitvoer zal worden gelegd als de verdachte zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jaaris, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten waarop zij dat willen en
zolang zij dat willen;
3. dat hij onderwijs zal volgen en/of zich inzet voor het verkrijgen en behouden van een
zinvolle dagbesteding, alles in overleg met de jeugdreclassering;
4. dat hij gedurende het eerste jaar van de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect -
contact zal leggen of laten leggen met de medeverdachten [medeverdachte 2] ( [geboortedatum 2] ),
[medeverdachte 3] [geboortedatum 3] ) en [medeverdachte 1] ( [geboortedatum 4] );
geeft de opdracht aan
Stichting Jeugdbescherming west Haaglandeneen gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om erop toe te zien dat de verdachte zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden;
wijst de verdachte op de overigens geldende voorwaarden:
5. dat hij voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal laten
inzien;
6. dat hij zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel
77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder
begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever]hoofdelijk toe voor het bedrag van
€ 1.782,69, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 25 maart 2020 tot de dag waarop de vordering is betaald en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte de vordering niet in zijn geheel hoeft te betalen als zijn mededaders hun deel hebben betaald;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 445,67aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 25 maart 2020 tot de dag waarop het bedrag is betaald, voor het slachtoffer
[aangever] ;
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
en mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 15 oktober 2020.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier van Politie Eenheid Den Haag, met het
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangever] , met bijlagen, p. 146-157.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [aangever] . p. 506-508.
4.Een geschrift, een geneeskundige verklaring d.d. 19 mei 2020 van dr. V.d. Craats, p. 509.
5.Een geschrift, het contactjournaal van de huisarts van aangever, dr. S.R. Tati.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 159-159.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 160-161.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 281.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 164-166.
10.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, p. 195-196.
11.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, 236-241.
12.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, p. 257-259.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 289.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 237.
15.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, p. 257-259.
16.Proces-verbaal van doorzoeking, met bijlagen, p. 132-139.
17.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, p. 284-287.
18.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, p. 323-327.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 548-549.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 346-347.
21.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] met bijlagen,
22.Eigen verklaring verdachte ter zitting van 1 oktober 2020.
23.Foto 6, als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, p. 445.
24.Foto 7, als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, p. 446.