In deze zaak heeft verzoekster, een voormalige werknemer van CSU Personeel B.V., een verzoek ingediend tot betaling van een transitievergoeding en een vergoeding wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn. Verzoekster was eerder in dienst bij ISS Nederland en is na een periode van ziekte overgegaan naar CSU. Na 104 weken arbeidsongeschiktheid heeft zij een WIA-uitkering ontvangen en heeft zij CSU verzocht om het dienstverband te beëindigen. CSU heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd, maar verzoekster betwist de hoogte van de transitievergoeding en de toepassing van de opzegtermijn.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen het niet eens konden worden over de hoogte van de transitievergoeding, waarbij verzoekster stelt dat deze over de gehele duur van het dienstverband moet worden berekend, terwijl CSU zich beroept op de berekening op basis van de datum waarop verzoekster 104 weken arbeidsongeschikt was. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de transitievergoeding moet worden berekend op basis van de datum van 12 september 2019, de datum waarop verzoekster 104 weken arbeidsongeschikt was, en dat CSU een bedrag van € 2.327,71 bruto aan verzoekster verschuldigd is.
Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld over de opzegtermijn en de vraag of CSU deze correct heeft toegepast. CSU heeft erkend dat de opzegtermijn niet correct is toegepast, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat verzoekster geen recht heeft op een vergoeding, omdat zij zelf het initiatief heeft genomen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Tot slot heeft de kantonrechter ook de vordering van verzoekster met betrekking tot niet genoten vakantiedagen en buitengerechtelijke incassokosten beoordeeld, waarbij CSU tot betaling is veroordeeld voor een bedrag van € 139,23 en € 447,75 respectievelijk.