3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Aangifte
Op 11 oktober 2017 heeft [slachtoffer] , afkomstig uit Oekraïne en die dag met zijn zoon en vrouw op het [adres 2] te Den Haag, aangifte gedaan van oplichting. Omstreeks 13.43 uur werd zijn zoon in het Engels aangesproken door een onbekende man (NN 1) die hem vroeg naar de weg. Twee minuten later kwamen er twee onbekende mannen naar zijn zoon gelopen die zich legitimeerden als politieagenten, met pasjes waarop een pasfoto te zien was. De politieagenten vroegen in het Engels aan de zoon van aangever of hij zich bezighield met drugs of het wisselen van geld. Ook werd aangevers zoon gevraagd zich te legitimeren. Aangever had de paspoorten van het gezin in zijn schoudertas. Ook aangever en zijn vrouw moesten hun documenten laten zien. De man die had geïnformeerd naar de weg werd ook gecontroleerd. Eén van de politieagenten (hierna: NN 2) bekeek de inhoud van de schoudertas van aangever en haalde aangevers geld eruit om deze samen met de andere agent (hierna: NN 3), te controleren op echtheid. NN 2 gaf het geld aan NN 3 en zei dat ze in Nederland niet op straat moesten wisselen. NN 3 gaf de drie paspoorten en een deel van het geld terug en duwde na overhandiging de hand van aangever in diens schoudertas. Met zijn andere hand deed NN 3 het andere deel van het geld in zijn (eigen) jaszak. De politieagenten zeiden dat aangever met zijn gezin weg kon gaan. De politieagenten en de man die de weg gevraagd had, wilden weglopen, maar aangever riep meerdere malen dat ze moesten stoppen. In plaats van hier gehoor aan te geven, renden ze er echter vandoor. De politieagenten stapten in een donkere auto. Aangever volgde hen en trok NN 3 uit de auto (vanaf de bestuurderszijde). Terwijl aangever worstelde met NN 3, verliet NN 2 de auto (vanaf de bijrijderszijde) en rende ervandoor (in de richting van het [adres 3] ). Ook NN 3 wist te ontkomen en rende ervandoor (in de richting van de [adres 4] ). Aangever controleerde zijn schoudertas en zag dat er een bedrag van € 2.000,- in biljetten van 50, en een bedrag van $ 1.500,- in biljetten van 100 en 20, was weggenomen.
Huurauto op naam van de verdachte
De door aangever genoemde auto, die de mannen door ingrijpen van aangever niet konden gebruiken als vluchtauto, is onderzocht. Het betrof een grijskleurige Suzuki Swift, voorzien van [kenteken] . De auto bleek te zijn gehuurd bij [naam bedrijf] op naam van de verdachte ( [verdachte] , [geboortedatum 2] 1988 te Boekarest, Roemenië) waarbij het e-mailadres [e-mailadres] en het [telefoonnummer 1] waren opgegeven. De huur was ingegaan op 7 oktober 2017 om 12.24 uur en zou op 9 oktober 2017 om 12.24 uur eindigen. De huur is verlengd op 9 oktober 2017 om 16.29 uur tot maandag 16 oktober 2017 12.24 uur.De huur van de genoemde Suzuki is voldaan vanaf de Roemeense bankrekening van de verdachte.
Opgegeven telefoonnummer op de autohuurovereenkomst
Het genoemde Roemeense [telefoonnummer 1] is op 11 oktober 2017 om 13.30 uur gebruikt om een uitgaand telefoongesprek te voeren met een ander Roemeens telefoonnummer. De mastlocatie betrof de [adres 5] in Den Haag (ongeveer 2 kilometer van de plaats delict). Om 13.56 uur werd met het genoemde telefoonnummer opnieuw een uitgaand gesprek gevoerd met een Roemeens telefoonnummer. De mastlocatie betrof de [adres 6] te Den Haag (ongeveer anderhalve kilometer van de plaats delict). Om 13.59 uur werd met het genoemde telefoonnummer een uitgaand telefoongesprek gevoerd met het Roemeense telefoonnummer dat ook om 13.30 uur werd gebeld.
Camerabeelden
Door [verbalisant 1] is gerelateerd met betrekking tot de camerabeelden in de omgeving van de plaats delict. De verbalisant heeft gerelateerd dat op de beelden (van 11 oktober 2017 omstreeks 13.45 uur van de plaats delict) te zien is dat er ‘een situatie gaande is aan de bestuurderszijde van de grijze personenauto’ en dat kennelijk de bestuurder van de auto wegrent, eerst richting de [adres 7] en daarna in de richting van de [adres 8] . Vervolgens wordt de man waargenomen door een camera op de [adres 8] terwijl hij nog steeds rent (in de richting van het [adres 10] ). De verbalisant noemt het volgende signalement van deze man, genoemd ‘man 1’: blanke huidskleur, normaal postuur, tussen de 1.60 en 1.70 meter lang, donkerbruin/zwart dekkend haar met opvallende inhammen bij de slapen, driedagenbaardje, donkerblauwe dunne gewatteerde jas van fijne snit met horizontaal stiksel, lichtgrijze strakke spijkerbroek met slijtplekken nabij de knievlakken, lage wit met grijze sportschoenen.
Herkenningen van de verdachte op camerabeelden
In een proces-verbaal van bevindingen is door [verbalisant 1] gerelateerd dat hij de man die hij in het hiervoor genoemde proces-verbaal met betrekking tot de camerabeelden ‘man 1’ noemde zeer waarschijnlijk de verdachte betreft. De verbalisant komt tot deze bevinding op basis van een vergelijking met de pasfoto op de Roemeense identiteitskaart van de verdachte.
Ook door [verbalisant 2] is deze man op de camerabeelden herkend als de verdachte. De verbalisant komt tot deze herkenning op basis van het contact dat hij had met de verdachte bij zijn aanhouding op 28 september 2018 en later op 2 oktober 2018.
Conclusie: bewezenverklaring subsidiair
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde diefstal van aangever [slachtoffer] . De rechtbank overweegt hiertoe in het bijzonder dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de auto die zich op de plaats delict bevond en waarmee de daders wilden vluchten, een aantal dagen daarvoor was gehuurd door de verdachte. Het in de autohuurovereenkomst genoemde mobiele telefoonnummer van de huurder werd kort voor en kort na de oplichting gebruikt om te bellen met twee verschillende Roemeense mobiele telefoonnummers. Dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat de verdachte op die momenten contact had met zijn mededaders. De masten die bij die gelegenheden werden aangestraald bevonden zich bovendien in de omgeving van de plaats delict. Dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat de verdachte zich op die momenten nabij dan wel op de plaats delict bevond. Behalve dit indirecte bewijs voor de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict, zijn er de camerabeelden. De rechtbank ziet, mede gelet op de goede kwaliteit van de camerabeelden die het mogelijk maakten een vrij nauwkeurig signalement op te stellen, geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de betreffende verbalisanten met betrekking tot deze beelden en de daarop gebaseerde herkenningen van de verdachte als één van de daders. [verbalisant 2] heeft de verdachte tot tweemaal toe in persoon ontmoet. De rechtbank merkt op dat de verdachte kennelijk niet alleen degene was die de vluchtauto had gehuurd en betaald, maar ook degene was die de vluchtauto zou gaan besturen, hetgeen werd verhinderd door aangever [slachtoffer] .
De rechtbank gaat hiermee voorbij aan het verweer van de verdediging inhoudende dat (zo begrijpt de rechtbank) de verdachte weliswaar de genoemde auto heeft gehuurd maar hier zelf geen gebruik van heeft gemaakt, maar een kennis van hem wel, nu dit verweer naar het oordeel van de rechtbank voldoende wordt weerlegd door de genoemde bewijsmiddelen.
Opmerking verdient nog dat de tenlastelegging gezien de tekst daarvan is toegesneden op de artikelen 47 en 310 Sr en niet op artikel 311 lid 1 sub 4 Sr.