ECLI:NL:RBDHA:2020:10243

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
09/817799-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging en schuldigverklaring van mishandeling in een relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging en mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging, omdat niet was aangetoond dat hij opzettelijk de aangeefster had bedreigd door zichzelf in brand te steken. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de handeling angstaanjagend was voor de aangeefster, er geen bewijs was dat de verdachte de intentie had om haar te bedreigen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen was dat hij het onder 1 ten laste gelegde feit had begaan.

Ten aanzien van de mishandeling, die zich voordeed in de periode van 2012 tot 2013, werd de verdachte schuldig bevonden. De rechtbank baseerde zich op de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van aangifte van de aangeefster. De verdachte had zijn levensgezel meermalen mishandeld, wat leidde tot letsel en pijn. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, maar besloot geen straf of maatregel op te leggen, gezien de lange tijd die was verstreken sinds de feiten en het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld. De rechtbank hief ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817799-18
Datum uitspraak: 12 oktober 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 2] 1973 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.A.M. Eijgenraam, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.B. Peters, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 maart 2018 te Zoetermeer [slachtoffer] heeft bedreigd met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, en/of
- brandstichting,
door (nadat aan verdachte was duidelijk gemaakt dat [slachtoffer] de deur van haar woning niet voor verdachte open deed), terwijl verdachte vlak voor de deur van [slachtoffer] stond, zijn hoofd en nek, althans zijn (boven)lichaam te overgieten met benzine, althans een brandbare
stof en/of (vervolgens) open vuur te houden bij die benzine/brandbare vloeistof, waardoor verdachte en zijn kleding vlam vatte;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot en met 31 december 2013 te Zoetermeer opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot, althans zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer] , met een eetkamerstoel op de rug van [slachtoffer] te slaan en/of door [slachtoffer] bij de keel te grijpen en/of door [slachtoffer] een kopstoot te geven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Vrijspraak feit 1

De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier volgt dat de verdachte op de in de tenlastelegging genoemde datum en plaats een brandbare vloeistof over zichzelf heeft gegoten en daar vervolgens open vuur bij heeft gehouden, waardoor hij en zijn kleding vlam vatten. De stelling van de verdachte dat hij alleen de gezamenlijke auto van hem en [slachtoffer] in de brand wilde steken en per ongeluk zelf vlam vatte, vindt geen steun in het dossier. Twee getuigen, te weten [slachtoffer] en [getuige] , die zich op dat moment dichtbij de verdachte bevonden, hebben immers bij de politie verklaard dat zij zagen dat de verdachte een jerrycan gevuld met een vloeistof over zichzelf leeggoot, vervolgens een aansteker bij zijn nek hield en deze activeerde. Bovendien heeft de politie kort na het incident de auto onderzocht, maar van brandschade geen melding gemaakt.
Vervolgens is de vraag of de verdachte met zijn gedragingen [slachtoffer] heeft bedreigd, zoals door de officier van justitie is betoogd. De rechtbank beantwoordt die vraag, met de verdediging, ontkennend. Ongetwijfeld is het voor [slachtoffer] angstaanjagend geweest dat de verdachte zichzelf in brand stak voor haar woning. Echter, nu niet is gebleken dat de verdachte op enig moment kenbaar heeft gemaakt dat hij [slachtoffer] iets wilde (gaan) aandoen en daarmee (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om [slachtoffer] te bedreigen, ziet de rechtbank niet in hoe het zichzelf in brand steken een bedreiging van [slachtoffer] zoals tenlastegelegd oplevert.
Dit alles betekent dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.

4.Bewijsoverwegingen feit 2

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd over het onder 2 tenlastegelegde.
4.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank zal voor dit feit volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft voor de bewezenverklaring de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
  • Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 9 maart 2018, p. 35-38;
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2020.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
2.
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 te Zoetermeer
heeftmishandeld zijn levensgezel [slachtoffer] ,
doormet een eetkamerstoel op de rug van [slachtoffer] te slaan en door [slachtoffer] bij de keel te grijpen en door [slachtoffer] een kopstoot te geven, waardoor
zijletsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.Geen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan zeven dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een straf gelijk aan het voorarrest bepleit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich in 2012 en 2013 meerdere malen schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] , zijn toenmalige vriendin met wie hij een geregistreerd partnerschap was aangegaan. De mishandelingen vonden thuis, in de gezamenlijke woning, plaats. Door zo te handelen heeft de verdachte niet alleen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] , maar ook op haar gevoel van veiligheid in haar eigen huis. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
De rechtbank stelt vast dat de mishandelingen geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden en de politie heeft de verdachte op 19 mei 2018, iets meer dan twee maanden nadat [slachtoffer] aangifte had gedaan, over deze mishandelingen gehoord. De rechtbank wijst op 12 oktober 2020 vonnis. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar waarbinnen berechting moet plaatsvinden met ongeveer vijf maanden is overschreden.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel van 31 augustus 2020 uit de justitiële documentatie op naam van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht op haar plaats is. Zij zal daarom bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. J.A. van Steen, rechter,
mr. I.K. Spros, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Aalbers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018062999, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Zoetermeer-Leidschendam, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 115).