ECLI:NL:RBDHA:2020:10234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende omgevingsvergunning en bescherming van vleermuizen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Verzoekers hadden bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin hun verzoek om handhaving werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij het verzoek, omdat er op korte termijn met bouwwerkzaamheden zou worden begonnen. Verzoekers vreesden dat deze werkzaamheden de rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zouden verstoren, in strijd met de Wet natuurbescherming (Wnb).

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning was verleend voor de bouw van een woning, en dat deze vergunning onherroepelijk was. Verzoekers stelden dat de bouwwerkzaamheden in strijd zouden zijn met de Wnb, maar verweerder betwistte de belanghebbendheid van enkele verzoekers. De voorzieningenrechter ging hieraan voorbij en oordeelde dat de verzoekers die op een bepaalde afstand van het perceel woonden, toch belanghebbenden waren.

Na beoordeling van de feiten en de rapportages van de toezichthouder en een quickscan, concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming van deze rapportages. De toezichthouder had vastgesteld dat het betrokken gebied niet geschikt was voor vleermuizen, en de quickscan bevestigde deze bevindingen. Gelet op deze conclusies oordeelde de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit in bezwaar waarschijnlijk stand zou houden, en wees het verzoek om voorlopige voorziening af.

De uitspraak werd gedaan door mr. A.C. de Winter en uitgesproken in het openbaar, waarbij mr. H.B. Brandwijk als griffier aanwezig was. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4604
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 oktober 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekers] , te [woonplaats] , verzoekers

tegen
het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid), verweerder
(gemachtigde: mr. H. de Vries).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
RBR Real Estate B.V., te Den Haag, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. A. de Groot).

Procesverloop

Bij besluit verzonden op 10 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van verzoekers om handhaving afgewezen.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2020. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door toezichthouder [toezichthouder] . Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door [B] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.
1.1.
Gelet op artikel 8:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is voor het treffen van een voorlopige voorziening slechts plaats indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers een voldoende spoedeisend belang bij de verzochte voorlopige voorziening, nu – zoals ter zitting is bevestigd – op korte termijn met (voorbereidende) bouwwerkzaamheden zal worden begonnen en verzoekers dit wensen te voorkomen.
2. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Aan vergunninghoudster is een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning op een perceel tussen [straat] [huisnummer 1] en [laan] [huisnummer 2] in Den Haag. De woning wordt gebouwd tegen de zijmuur van de woning aan de [straat] [huisnummer 1] . De verleende omgevingsvergunning is onherroepelijk.
2.2.
Bij brief van 29 januari 2020 hebben verzoekers een verzoek om handhaving ingediend. Zij vrezen dat met de (voorbereiding van de) bouwwerkzaamheden artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming (Wnb) zal worden overtreden, omdat hierdoor de rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied zullen worden verstoord.
Belanghebbendheid
3. Verweerder betwist de belanghebbendheid van een aantal verzoekers omdat zij – kort gezegd – op ruimere afstand van het betrokken perceel woonachtig zijn en hierop geen zicht hebben. De voorzieningenrechter gaat aan deze stelling van verweerder voorbij. Niet in geschil is – en ook de voorzieningenrechter gaat hiervan uit – dat in ieder geval de verzoekers die wonen op de [straat] [huisnummer 3] , [huisnummer 4] en [huisnummer 5] belanghebbende zijn. Nu alle verzoekers gezamenlijk één verzoek om voorlopige voorziening hebben ingediend, betekent dit dat de voorzieningenrechter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van dat verzoek. Of alle indieners van het verzoek als belanghebbende kunnen worden aangemerkt, is een vraag die in een (eventueel) bodemgeding dient te worden beantwoord.
Relativiteitsvereiste
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek afstuit op het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb. Volgens verweerder strekt de Wnb tot bescherming van het natuurbelang en niet tot de belangen van verzoekers.
4.1.
De voorzieningenrechter gaat ook aan deze stelling van verweerder voorbij. Naar voorlopig oordeel kan niet worden uitgesloten dat – zoals verzoekers hebben gesteld – een zekere verwevenheid bestaat tussen het door de Wnb beschermde natuurbelang en het belang van verzoekers bij behoud van hun leefomgeving. Dit vergt nader onderzoek, waarvoor de voorlopige voorzieningprocedure zich naar haar aard minder goed leent.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
5. Verzoekers beogen met het verzoek dat in het gebied geen (bouw)werkzaamheden worden verricht totdat zeker is dat hierdoor geen rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen verstoord zullen worden of verloren zullen gaan. Zij vrezen dat als gevolg van het bouwproject bovendien meer dan 200 m² essentieel vlieg- en foerageergebied voor vleermuizen verloren zal gaan. Volgens verzoekers heeft verweerder onvoldoende onderzoek gedaan naar de gevolgen van het bouwproject voor de rust- en verblijfplaatsen en het vlieg- en foerageergebied van vleermuizen. Dit onderzoek zou alsnog uitgevoerd moeten worden.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder het bouwperceel en de directe omgeving hiervan op 19 februari 2020 door een toezichthouder heeft laten controleren. Blijkens de rapportage van de toezichthouder is de aanwezigheid van rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in de muur van de woning aan de Danckertsstaat 1 uitgesloten. De toezichthouder heeft vastgesteld dat deze woning geen spouwmuur heeft, die vleermuizen nodig hebben voor bescherming. De in de zijmuur aanwezige scheur en boorgaten zijn ondiep en daarom volgens de toezichthouder niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Verder heeft de toezichthouder vastgesteld dat zich in de muur geen open stootvoegen bevinden en dat de voegen tussen de stenen in de muur in prima staat zijn.
7.1.
De bevindingen van de toezichthouder worden bevestigd in een quickscan die eind april 2020 in opdracht van vergunninghoudster is uitgevoerd door Ecoresult B.V. Uit deze quickscan komt naar voren dat het plangebied ongeschikt is als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen vanwege het gebrek aan bomen met geschikte holten en spleten en doordat zowel de muur van de woning aan de [straat] [huisnummer 1] als de overige bebouwing in de omgeving ongeschikt is als rust- of verblijfplaats. In het plangebied is volgens de quickscan alleen sprake van niet-essentieel foerageer- en vlieggebied en in de nabije omgeving is voldoende alternatief leefgebied aanwezig. De conclusie in de quickscan is daarom dat de Wnb niet zal worden overtreden en dat een ontheffing van deze wet niet vereist is. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat hij de conclusies uit de quickscan onderschrijft.
8. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd, geen reden tot twijfel aan de zorgvuldige totstandkoming en inhoudelijke juistheid van de rapportage van de toezichthouder en de quickscan. Uit beide documenten, in onderlinge samenhang bezien, komt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter overtuigend naar voren dat het betrokken gebied niet geschikt is voor vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen en dat het gebied geen essentieel foerageer- en vlieggebied bevat. Verzoekers hebben de gehanteerde onderzoeksmethoden en –resultaten weliswaar ter discussie gesteld, maar hun stellingen ter zake niet van een concrete onderbouwing voorzien. Zij hebben ook geen tegenonderzoek laten verrichten waarmee de bevindingen uit het onderzoek van de toezichthouder en de quickscan in twijfel worden getrokken. Verweerder heeft zich in zijn besluitvorming dan ook mogen baseren op de bevindingen van zijn toezichthouder, zoals later bevestigd in de quickscan.
9. Het voorgaande betekent dat er naar voorlopig oordeel van uitgegaan moet worden dat het bestreden besluit in bezwaar zal standhouden. Gelet hierop, bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek zal worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2020, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.