Uitspraak
REchtbank DEN Haag
[verzoekers] , te [woonplaats] , verzoekers
RBR Real Estate B.V., te Den Haag, vergunninghoudster
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Verzoekers hadden bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin hun verzoek om handhaving werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij het verzoek, omdat er op korte termijn met bouwwerkzaamheden zou worden begonnen. Verzoekers vreesden dat deze werkzaamheden de rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zouden verstoren, in strijd met de Wet natuurbescherming (Wnb).
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning was verleend voor de bouw van een woning, en dat deze vergunning onherroepelijk was. Verzoekers stelden dat de bouwwerkzaamheden in strijd zouden zijn met de Wnb, maar verweerder betwistte de belanghebbendheid van enkele verzoekers. De voorzieningenrechter ging hieraan voorbij en oordeelde dat de verzoekers die op een bepaalde afstand van het perceel woonden, toch belanghebbenden waren.
Na beoordeling van de feiten en de rapportages van de toezichthouder en een quickscan, concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming van deze rapportages. De toezichthouder had vastgesteld dat het betrokken gebied niet geschikt was voor vleermuizen, en de quickscan bevestigde deze bevindingen. Gelet op deze conclusies oordeelde de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit in bezwaar waarschijnlijk stand zou houden, en wees het verzoek om voorlopige voorziening af.
De uitspraak werd gedaan door mr. A.C. de Winter en uitgesproken in het openbaar, waarbij mr. H.B. Brandwijk als griffier aanwezig was. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.