ECLI:NL:RBDHA:2020:10233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4807
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot gebruik van agrarische dienstwoning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker tegen het college van burgemeester en wethouders van Westland. Verzoeker, die sinds 1971 op het perceel aan de Burgemeester Crezéelaan 66 in De Lier woont, is door verweerder gelast het gebruik van de woning en bijbehorende gronden te beëindigen op straffe van een dwangsom. Dit besluit volgde op een handhavingsverzoek dat was ingediend naar aanleiding van het gebruik van de woning in strijd met het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland". Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij en zijn echtgenote, die beiden de leeftijd van tachtig jaar hebben gepasseerd, in hun vertrouwde omgeving willen blijven wonen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker een zwaarwegend belang heeft bij het voortzetten van zijn verblijf in de woning, vooral gezien zijn gezondheidstoestand en de gevolgen van een verhuizing. De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen dan de handhavingsbelangen van verweerder. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit en het primaire besluit geschorst tot zes weken na de uitspraak in de bodemprocedure. Tevens is verweerder opgedragen het griffierecht aan verzoeker te vergoeden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om de belangen van oudere bewoners in overweging te nemen bij handhavingsprocedures, vooral wanneer er sprake is van gezondheidsproblemen en langdurig verblijf in een woning.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4807
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 oktober 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: R. Jansen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij] B.V., te Naaldwijk,
(gemachtigde: mr. J. Bouwman-Treffers).

Procesverloop

Bij besluit verzonden op 7 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker op straffe van een dwangsom gelast het gebruik van de woning en bijbehorende gronden op het perceel aan de Burgemeester Crezéelaan 66 in De Lier binnen negen maanden te beëindigen en beëindigd te houden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit verzonden op 7 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 29 juli 2020 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot twee weken nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2020. Verzoeker is hier vertegenwoordigd door zijn zoon [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [derde partij] B.V. heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en [C] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder, voordat het verzoek om voorlopige voorziening ter zitting is behandeld, een besluit heeft genomen op het bezwaar van verzoeker. Nu verzoeker beroep heeft ingesteld tegen dat besluit, wordt zijn verzoek om voorlopige voorziening ingevolge artikel 8:81, vijfde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelijkgesteld met een verzoek dat is gedaan hangende beroep bij de bestuursrechter.
1.2.
Gelet op artikel 8:81, eerste lid van de Awb, is voor het treffen van een voorlopige voorziening slechts plaats indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dit vereist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sprake van een voldoende spoedeisend belang aan de zijde van verzoeker, gelet op de korte begunstigingstermijn die na deze uitspraak nog resteert en gezien de verstrekkende gevolgen die het voldoen aan de last voor hem en zijn echtgenote heeft.
2. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Verzoeker woont sinds 1971 op het perceel, waarop tot 1996 tevens zijn glastuinbouwbedrijf gevestigd was. In 1996 heeft hij zijn glastuinbouwbedrijf verkocht. Verzoeker en zijn echtgenote zijn in de woning blijven wonen. Bij de verkoop van het bedrijf in 1996 aan de toenmalige koper en bij de doorverkoop in 2005 aan [derde partij] B.V. ( [derde partij] ) is in de akte van levering een recht van eerste koop met betrekking tot de woning opgenomen. Afgesproken werd uiteindelijk dat verzoeker de woning uiterlijk op 15 juni 2016 aan [derde partij] zou aanbieden. Vaststaat dat de verkoop nooit tot stand is gekomen en dat verzoeker en zijn echtgenote in de woning zijn blijven wonen. Verzoeker en [derde partij] verschillen van mening over de redenen waarom de afgesproken verkoop niet is doorgegaan. Dit meningsverschil heeft geresulteerd in een privaatrechtelijke procedure en in het handhavingsverzoek dat aanleiding heeft gegeven tot het primaire besluit.
3. Verweerder heeft aan het primaire besluit en aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het gebruik van de woning en de bijbehorende gronden in strijd is met het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland". Op het perceel rust de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw". Op grond van artikel 3.1, onder a en f, van de planregels is de betreffende grond bestemd voor een glastuinbouwbedrijf en een agrarische dienstwoning. Op het perceel van verzoeker is geen glastuinbouwbedrijf (meer) gevestigd en de woning is niet in gebruik als agrarische dienstwoning. Verweerder concludeert dat verzoeker zijn woning en de bijbehorende gronden voor privédoeleinden gebruikt en er derhalve sprake is van strijdig gebruik, zonder dat verzoeker over de hiervoor vereiste omgevingsvergunning beschikt.
4. Verzoeker betoogt dat verweerder niet bevoegd is tot handhavend optreden. Hij voert aan, onder verwijzing naar een op initiatief van de gemeente Westland opgesteld rapport van adviesbureau Berenschot van 13 februari 2018, dat handhaving alleen kan plaatsvinden in geval van strijdig gebruik dat na 2004 is ontstaan en indien sprake is van reconstructie.
Subsidiair betoogt verzoeker dat verweerder van handhavend optreden had moeten afzien in verband met bijzondere omstandigheden. Hij voert aan dat er concreet zicht is op legalisering, omdat ook naastgelegen voormalige agrarische dienstwoningen inmiddels als burgerwoningen gebruikt mogen worden. Daarnaast zijn verzoeker en zijn vrouw de leeftijd van tachtig jaar gepasseerd en heeft verzoeker de ziekte van Alzheimer. Een verhuizing zou voor zijn vrouw en hem zeer ingrijpend zijn en negatieve gevolgen hebben voor zijn gezondheidstoestand, aldus verzoeker.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.1.
Niet in geschil is – en ook de voorzieningenrechter gaat hiervan uit – dat verzoeker de agrarische dienstwoning in strijd met de hierop rustende bestemming voor privédoeleinden gebruikt. Verweerder was derhalve bevoegd en in beginsel verplicht om hiertegen handhavend op te treden. Het door verzoeker aangehaalde rapport van adviesbureau Berenschot betreft naar voorlopig oordeel slechts een verkenning van mogelijkheden voor het uitvoeren van de 'Handhavingsstrategie strijdig gebruik in het duurzaam glastuinbouwgebied' van 31 januari 2017 in de gemeente Westland. Niet gebleken is dat dit rapport door verweerder vastgesteld handhavingsbeleid bevat dat in dit geval aan handhavend optreden in de weg staat.
5.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter spelen in deze procedure diverse vragen die nadere bestudering vergen. Ter zitting is aan de orde gekomen dat het strijdig gebruik van de woning mogelijk gelegaliseerd kan worden, nu het college bereid is om hiervoor – onder voorwaarden – een tijdelijke omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik te verlenen. Ook dient nader bezien te worden of er in dit specifieke geval bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had dienen af te zien. Beantwoording van die vragen vergt een beoordeling waarvoor de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet goed leent. Dergelijke vragen dienen in een eventueel bodemgeding te worden beantwoord. De voorzieningenrechter zal daarom aan de hand van alle betrokken belangen bepalen of aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van de uitkomst van een eventuele bodemprocedure.
5.2.1.
Het belang van verzoeker is gelegen in het voortzetten van het verblijf in zijn woning tot in ieder geval de uitspraak in de bodemprocedure. Hij woont met zijn echtgenote reeds 50 jaar in deze woning – waarvan inmiddels 24 jaar in strijd met het bestemmingsplan – en wenst dit verblijf voort te zetten. Verzoeker en zijn echtgenote zijn inmiddels de 80 gepasseerd en volgens een door de huisarts aangewezen casemanager is het van belang dat verzoeker in verband met de bij hem vastgestelde ziekte van Alzheimer zo lang mogelijk in zijn vertrouwde omgeving blijft wonen. Het voldoen aan de last betekent feitelijk dat verzoeker en zijn vrouw de woning moeten verlaten. Zoals ter zitting is toegelicht, is voor hen binnen afzienbare tijd geen geschikte alternatieve woonruimte beschikbaar.
5.2.2.
Het belang van verweerder is gelegen in handhaving van het bestemmingsplan. Daarnaast heeft verweerder gewezen op een daarmee samenhangend economisch belang, te weten het creëren van voldoende ruimte voor de glastuinbouw. Volgens verweerder dienen de agrarische dienstwoning en het perceel waarop deze staat beschikbaar te zijn voor de glastuinbouw. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan aan dit gestelde economische belang echter in deze zaak geen al te groot gewicht worden toegekend. Vaststaat dat [derde partij] het glastuinbouwbedrijf inmiddels heeft doorverkocht aan [B.V.] ( [B.V.] ) en dat de overdracht van het bedrijf zal plaatsvinden op 1 januari 2021. Verzoeker heeft onweersproken gesteld dat hij van [B.V.] heeft vernomen dat die op dit moment geen belangstelling heeft voor de woning of het perceel waarop deze ligt. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de woning uitsluitend als agrarische dienstwoning gebruikt zou kunnen worden door [B.V.] en niet door elders gesitueerde ondernemingen. Naar voorlopig oordeel dient er dan ook van uit gegaan te worden dat er momenteel geen partijen zijn die de woning als agrarische dienstwoning wensen te gebruiken. Daar komt bij dat verweerder de afgelopen 24 jaar bekend was met de illegale bewoning, maar hiertegen om hem moverende redenen niet eerder is opgetreden.
5.2.3.
[derde partij] heeft op haar beurt een financieel belang. De verkoop van het glastuinbouwbedrijf aan [B.V.] geschiedde volgens [derde partij] tegen een lagere prijs dan wanneer het bedrijf tezamen met de woning was verkocht. [derde partij] overweegt de woning alsnog tegen een agrarische prijs te kopen en eventueel door te verkopen.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een zwaarwegend belang heeft bij de verzochte voorlopige voorziening. Voldoen aan de last houdt immers feitelijk in dat verzoeker en zijn echtgenote de woning op korte termijn dienen te verlaten, wat gelet op hun hoge leeftijd en de broze gezondheid van verzoeker zeer ingrijpend is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter komt aan dit zwaarwegende belang van verzoeker bij het (voorlopig) afzien van handhavend optreden, een groter gewicht toe dan aan de hierboven weergegeven belangen van verweerder en [derde partij] bij onmiddellijk handhavend optreden. Dat betekent dat aanleiding bestaat om het verzoek toe te wijzen. Het bestreden besluit en het primaire besluit zullen worden geschorst tot zes weken nadat de uitspraak van de rechtbank in de bodemprocedure is verzonden. De voorzieningenrechter geeft partijen nadrukkelijk in overweging deze periode te benutten om de mogelijkheden tot (tijdelijke) legalisering van de overtreding verder te verkennen en te bezien op welke wijze het financiële geschil tussen verzoeker en [derde partij] kan worden opgelost.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en het bestreden besluit en het primaire besluit te schorsen tot zes weken na verzending van de uitspraak op het beroep.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit en het primaire besluit tot zes weken na verzending van de uitspraak op het beroep;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2020, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.