ECLI:NL:RBDHA:2020:10221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
C/09/599915 / FA RK 20-6713
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie op basis van de Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2020 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) om een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf van een cliënt in een zorginstelling. Het verzoek was ingediend op 15 september 2020 en betrof een cliënt, geboren in 1944, die momenteel verblijft in een accommodatie. De advocaat van de cliënt, mr. A.M.D. Naarden, heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat de medische verklaring, opgesteld door een arts verbonden aan de zorgaanbieder, niet voldoet aan de eisen van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft echter besloten om geen consequenties te verbinden aan deze schending, anticiperend op een voorgenomen wijziging van de wet die deze eis mogelijk zal laten vervallen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, namelijk dementie, en dat deze aandoening leidt tot ernstig nadeel. De rechtbank oordeelt dat opname en verblijf in een accommodatie noodzakelijk zijn om dit ernstige nadeel te voorkomen. Ondanks het verzet van de cliënt tegen opname, zijn er geen minder ingrijpende mogelijkheden beschikbaar. De rechtbank heeft daarom besloten om de rechterlijke machtiging voor een periode van zes maanden te verlenen, tot en met 6 april 2021.

De beschikking is gegeven door rechter mr. R.G.C. Veneman, bijgestaan door griffier K.D. van den Berg, en is uitgesproken tijdens een openbare zitting. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/599915 / FA RK 20-6713
Datum beschikking: 06 oktober 2020

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf

Beschikkingnaar aanleiding van het op 15 september 2020 door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:

[de man]

hierna te noemen: cliënt,
geboren op [geboortedag] 1944 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de accommodatie [verblijfplaats]
advocaat: mr. A.M.D. Naarden te ’s-Gravenhage.

Procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 15 september 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van
28 juli 2020;
- een aanvraag voor een rechterlijke machtiging aan het CIZ van 11 september 2020;
- een op 31 augustus 2020 ondertekende medische verklaring van een ter zake kundige [arts] , die cliënt met het oog op de machtiging kort te voren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was;
- een verklaring van de zorgaanbieder, opgesteld door [verpleegkundig specialist] op
27 augustus 2020;
- een zorgplan van 2 september 2020.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 06 oktober 2020.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen gelijktijdig telefonisch gehoord door de rechtbank omdat het houden van een fysieke zitting vanwege de geldende veiligheidsmaatregelen met betrekking tot het coronavirus niet mogelijk was:
- cliënt,
- de advocaat,
- de [verpleegkundig specialist] ,
- de [verpleegkundige] .

Standpunten ter zitting

De cliënt heeft aangegeven dat hij niet in het verpleeghuis wil blijven.
De advocaat heeft aangegeven dat de medische verklaring is opgesteld door een arts die verbonden is aan de accommodatie waar betrokkene verblijft, hetgeen volgens artikel 26 lid 7 Wvggz niet mogelijk is. De advocaat heeft voorts aangegeven dat het standpunt van cliënt duidelijk is. Cliënt wil naar huis en wil niet langer in het verpleeghuis blijven.
De verpleegkundig specialist heeft aangegeven dat cliënt eerst met spoed ergens anders was opgenomen, omdat de echtgenote van cliënt was uitgevallen vanwege een gebroken heup. Cliënt kon thuis niet voor zichzelf zorgen en nam de verkeerde medicatie in. Daarnaast was er in de thuissituatie sprake van verbale agitatie waardoor er een onveilige situatie ontstond voor de echtgenote. Volgens de verpleegkundig specialist verzet cliënt zich niet fysiek tegen zijn verblijf, maar wel verbaal. Tot slot heeft de verpleegkundig specialist aangegeven dat de arts, te weten mevrouw [arts] niet bij de behandeling betrokken is en zij een onafhankelijke bevoegdheid heeft ten aanzien van het opstellen van de medische verklaring.

Beoordeling

Op grond van artikel 26 lid 7 Wzd mag de medische verklaring ex artikel 26 lid 5 sub d Wzd, in het geval het verzoek een cliënt betreft die al in een accommodatie verblijft, niet worden verstrekt door een arts die verbonden is aan de desbetreffende zorgaanbieder. Vast staat dat [arts] wel aan de zorgaanbieder is verbonden waar betrokkene verblijft. Dat betekent dat de door haar verstrekte verklaring in zoverre dus niet voldoet aan het bepaalde in artikel 26 lid 7 Wzd.
De ratio van artikel 26 lid 7 Wzd is het waarborgen van de onafhankelijkheid van de arts die de medische verklaring opstelt. Nu de praktische uitvoerbaarheid van deze bepaling regelmatig niet haalbaar blijkt te zijn, is de wetgever voornemens de voorwaarde dat de medische verklaring niet mag worden opgesteld door een arts die verbonden is aan de accommodatie waar iemand verblijft, te laten vervallen (zie: TK, 2019–2020, 35 456, nr. 2).
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de arts die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld. Gelet hierop zal de rechtbank – anticiperend op het voornemen van de wetgever om het zevende lid van artikel 26 Wzd te laten vervallen – geen consequenties verbinden aan de het feit dat [arts] verbonden is aan de zorgaanbieder waar de cliënt verblijft.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten dementie (gemengd type; Alzheimer en vasculair).
Deze psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit:
- ernstige verwaarlozing;
- maatschappelijke teloorgang;
- ernstig verstoorde ontwikkeling voor of van de cliënt of een ander.
De opname en het verblijf in een accommodatie zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
Gebleken is dat cliënt zich verzet tegen de opname en het verblijf in een accommodatie.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie als bedoeld in de Wzd. De machtiging zal worden verleend voor de duur van zes maanden.

Beslissing

De rechtbank:
verleent een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie ten aanzien van:

[de man]

geboren op [geboortedag] 1944 te [geboorteplaats] ,
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 6 april 2021.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.G.C. Veneman, rechter, bijgestaan door
K.D. van den Berg als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 06 oktober 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 oktober 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.