3.4De beoordeling van de tenlastelegging.
De feiten en omstandigheden
Ten aanzien van de vraag wie welke geweldshandelingen jegens de aangever heeft gepleegd overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht het volgende redengevend ten aanzien van de
eerste fase.
De aangeverheeft verklaard dat bij de eerste fase “persoon 1” hem een duw of klap gaf. Het was een blanke jongen met blond haar, rond de 20-22 jaar met een lange zwarte jas. De aangever viel daardoor net niet van zijn fiets af. Hij nam afstand en trok zijn fiets omhoog om zijn aanvaller af te weren. Toen kwamen ze in een worsteling. Persoon 1 dook om zijn fiets heen. Ze kwamen op de grond terecht, maar hij weet niet hoe. De worsteling ging op de grond verder. De aangever heeft verder verklaard dat een persoon, die niet persoon 1 was want die had hij vast, hem een trap of duw in zijn zij gaf, waardoor hij van persoon 1 afviel. De aangever deed meteen zijn armen voor zijn gezicht, voelde een trap tegen zijn armen en daarna een trap tegen zijn gezicht, waarbij hij de schoenzool voelde. Deze persoon heeft zeker twee keer geprobeerd om met de voet op zijn hoofd te stampen, terwijl hij op de grond lag. Hierna is de aangever geschopt tegen zijn hoofd.
[getuige 1]heeft over de eerste fase verklaard dat hij een groepje zag van twee jongens en twee meisjes die bij elkaar hoorden. De twee jongens van dat groepje waren aan het vechten met een andere jongen. [getuige 1] zag dat de andere jongen op de grond werd gegooid. Hij weet niet precies welke van de twee jongens hem op de grond gooide. Hij zag dat “jongen 2” (zwart kort haar, zwarte jas met capuchon) meerdere keren een andere jongen die op de grond lag in zijn gezicht schopte. “Jongen 1” (blond stekelig haar, bruine jas zonder capuchon, witte versleten gymschoenen) was vervolgens heel even bij het slachtoffer weg en legde iets weg op een auto. Gelijk werd hij weer heel boos en dook weer op het slachtoffer.
[getuige 4]heeft over de eerste fase verklaard dat zij die nacht samen was met [medeverdachte] , [verdachte] en [naam] . Op een gegeven moment zag zij dat [medeverdachte] met een onbekende aan het vechten was. Zij ging met [naam] en [verdachte] naar [medeverdachte] om te kijken wat er loos was.
[verbalisant]heeft tijdens de insluitingsfouillering van [verdachte] gezien dat hij een zwarte jas droeg en een broek die lichter van kleur was. Als bijlagebij het proces-verbaal is een foto van [verdachte] gevoegd, gemaakt na zijn aanhouding. Daarop is te zien dat hij kort zwart haar heeft en een zwarte jas met capuchon draagt.
[medeverdachte]heeft bij de politie over de eerste fase verklaard dat hij de aangever heeft geduwd en geslagen, maar dat hij niet precies weet waar hij hem heeft geraakt.
De rechtbank acht het volgende redengevend ten aanzien van de
tweede fase.
[getuige 1]heeft over de tweede fase verklaard dat “jongen 2” het slachtoffer meerdere keren in zijn gezicht schopte en dat een buurman later “jongen 1” vast wist te pakken om hem hier te houden, waarbij jongen 1 echt heel wild was.
De aangeverheeft over de tweede fase verklaard dat de persoon die hem tegen zijn hoofd trapte, niet “persoon 1” was.
Blijkens een proces-verbaal van bevindingenis door de [getuige 3] een filmpje gemaakt dat de gehele tweede fase bestrijkt en waarop het volgende is te zien: vier personen staan op de openbare weg, waarvan twee dames. De verbalisant herkent de [medeverdachte] en “het slachtoffer”. Na 6 seconden verdwijnen de dames en [medeverdachte] . Het slachtoffer houdt een mobiele telefoon tegen zijn oor. Na ongeveer 9 seconden hoort de verbalisant hard geschreeuw en een damesstem die hard roept: [verdachte] !”. Aan de rechterzijde van het beeld kwam een man (“verdachte 2” met signalement: Zwarte gewatteerde jas - Grijze spijkerbroek - Donkere schoenen), aanrennen die het slachtoffer een harde duw gaf waardoor het slachtoffer op de grond viel. De verdachte 2 schopt het slachtoffer vervolgens met kracht tegen het hoofd. Op het moment dat verdachte 2 het hoofd van het slachtoffer raakt is een harde knal te horen. Het slachtoffer grijpt vervolgens direct naar zijn hoofd en duikt ineen. Hierna loopt een dame met blond haar naar verdachte 2 toe en pakt hem vast en zegt tegelijkertijd: “ [verdachte] , doe normaal!” Hierna rent verdachte 2 aan de rechterzijde van het beeld weg. Tegelijk komt vanaf de rechterzijde [medeverdachte] aanrennen. [medeverdachte] bleef ter hoogte van het hoofd van het slachtoffer staan en geeft meerdere vuistslagen tegen het hoofd van het slachtoffer.
Aan [getuige 4] is het filmpje getoond. Zijheeft daarop verklaard dat zij zichzelf hoort schreeuwen “ [verdachte] doe normaal!” en dat zij daar met Tim, [medeverdachte] en [naam] was. Zij ziet op het filmpje op omstreeks seconde 0:14 [verdachte] en [medeverdachte] staan. Zij staat ertussenin en probeert ze in eerste instantie uit elkaar te houden. Zij ziet [medeverdachte] op de grond vallen met het slachtoffer en wild met zijn benen schoppen. Ook ziet zij [naam] wegrennen achter [verdachte] aan.
[getuige 5]heeft over de tweede fase verklaard dat hij zag dat “het slachtoffer” en “een dader” op de grond lagen en het slachtoffer die dader bij zijn been vast had. Met het andere been schopte/trapte de dader een paar keer met de onderkant van zijn voet tussen de schouderbladen/nek van het slachtoffer. Dat was voor hem duidelijk te zien.
Conclusie
Op grond van de verklaring van de aangever – die naar het oordeel van de rechtbank blijkens in zijn verklaring goed weet te differentiëren tussen de verschillende personen en incidenten – in combinatie met de overige aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank allereerst van oordeel dat “
persoon 1” en “
de dader” steeds [medeverdachte] is en dat “
persoon 2” en “
verdachte 2” steeds [verdachte] is.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank eveneens vast komen te staan dat [verdachte] zowel bij de eerste fase als bij de tweede fase aanwezig was. Ook volgt uit voornoemde bewijsmiddelen dat de aangever in de eerste fase, terwijl hij op de grond lag, tegen het hoofd en in het gezicht is geschopt door [verdachte] . Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt verder dat [verdachte] de aangever in de tweede fase eerst op de grond heeft geduwd en vervolgens vanuit staande positie met geschoeide voet tegen het hoofd van de aangever heeft geschopt.
De rechtbank kan niet vaststellen dat [medeverdachte] op enig moment gedurende de eerste of tweede fase tegen het hoofd of gezicht van de aangever heeft geschopt, omdat de verschillende verklaringen daarover in het dossier in onderlinge samenhang bezien naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijkheid bieden. Wel kan de rechtbank vaststellen dat het [medeverdachte] is geweest die de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht en daarbij, in die eerste fase, geweld niet heeft geschuwd, ook niet nadat het slachtoffer tegen het hoofd was geschopt. Over de geweldshandelingen van [medeverdachte] in de tweede fase kan de rechtbank vaststellen dat hij de aangever, nadat deze nogmaals door [verdachte] tegen het hoofd was geschopt, meerdere vuistslagen tegen het hoofd heeft gegeven en dat hij later, terwijl hij met de aangever op de grond lag, een paar keer met de onderkant van zijn voet tussen de schouderbladen/nek van de aangever heeft getrapt.
(Medeplegen) poging tot doodslag
Nu de eerste vraag deels bevestigend is beantwoord moet tevens de vraag worden beantwoord of de verdachte heeft gepoogd om de aangever van het leven te beroven door hem meermalen tegen het hoofd of in het gezicht te schoppen.
De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Daartoe overweegt de rechtbank ten eerste dat door de wijze waarop de verdachte meermalen hard met geschoeide voet gericht tegen het hoofd en/of in het gezicht van de aangever heeft geschopt, de kans dat deze zodanig letsel op zou lopen dat hij hieraan zouden komen te overlijden naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk is te beschouwen. Het hoofd is een kwetsbaar lichaamsdeel met daarin vitale onderdelen. Ook kunnen de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn, dat naar het oordeel van de rechtbank het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Er is de rechtbank niet gebleken van aanwijzingen voor het tegendeel.
De rechtbank zal het primair tenlastegelegde feit dan ook bewezen verklaren.
Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden ten aanzien van de door de verdachte en medeverdachte gepleegde geweldshandelingen oordeelt de rechtbank dat onvoldoende sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte voor wat betreft het op de dood gerichte schoppen tegen het hoofd, zoals dat bij het primaire feit ten laste is gelegd. Er is dus geen sprake van medeplegen van de poging tot doodslag. Daarmee komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.