ECLI:NL:RBDHA:2020:10195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
09/837498-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met voorwaardelijk opzet door meermalen schoppen tegen het hoofd van een slachtoffer

Op 10 september 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 december 2019 in 's-Gravenzande, waar de verdachte meermalen tegen het hoofd van het slachtoffer schopte terwijl deze op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, betrokken was bij een gewelddadige confrontatie waarbij het slachtoffer ernstig letsel opliep, waaronder een subduraal hematoom. De officier van justitie eiste een bewezenverklaring van de poging tot doodslag, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de geweldshandelingen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de jeugdreclassering en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die als benadeelde partij was opgetreden. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweldsdelict en de impact op het slachtoffer, wat leidde tot een aanzienlijke schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09/837498-19
Datum uitspraak 10 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren te ’ [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
[adres] ,
advocaat: mr. L. Noordanus, te Lelystad.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 27 augustus 2020.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 december 2019 te 's-Gravenzande ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met geschoeide voet die [benadeelde] meermalen tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geschopt (terwijl die [benadeelde] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2019 te ’s-Gravenzande openlijk, te weten, de Langestraat en/of de Zuidwind, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon [benadeelde] door die [benadeelde] met geschoeide voet meermalen in het gezicht en/of tegen het hoofd te schoppen en/of door die [benadeelde] te duwen (waardoor die [benadeelde] op de grond viel) en/of door die [benadeelde] te slaan en/of te stompen tegen het lichaam en/of het gezicht, waardoor die [benadeelde] (zwaar lichamelijk) letsel heeft opgelopen (een subduraal hematoom met bloeding bij de hersenen en/of letsel aan beide ogen).
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 14 december 2019 ontstond net na middernacht in ’s-Gravenzande een worsteling tussen de [medeverdachte] en [benadeelde] ). Vervolgens vonden kort na elkaar in twee fasen geweldshandelingen plaats op de Langestraat en/of Zuidwind, waardoor de aangever letsel heeft opgelopen. [2]
De rechtbank moet kort gezegd ten eerste de vraag beantwoorden wie welke geweldshandelingen heeft gepleegd en ten tweede de vraag of deze geweldshandelingen gekwalificeerd moeten worden als een poging doodslag dan wel als openlijke geweldpleging. In het laatste geval moet ook door de rechtbank worden beslist of het letsel van de aangever kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. D.M. Kortekaas, heeft bewezenverklaring gevorderd van het onder 1 primair tenlastegelegde feit, te weten het medeplegen van een poging tot doodslag.
Zij heeft gewezen op de verklaringen van de [benadeelde] in samenhang met de verklaringen van de [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , het filmpje dat door [getuige 3] is gemaakt en de foto’s en de medische informatie betreffende het letsel van de aangever. De [medeverdachte] en [verdachte] hebben welbewust en doelgericht meermalen heel hard tegen het hoofd en lichaam van het slachtoffer geslagen en geschopt, terwijl het slachtoffer op de grond lag en zich slecht kon verweren, aldus de officier van justitie. Het meermalen heel hard slaan en schoppen tegen het hoofd doet naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op de dood ontstaan. De verdachten hebben met hun gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden en het opzet is op zijn minst in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest. Dit levert een poging tot doodslag op. Doordat de verdachten zowel gelijktijdig als gelijkwaardig geweld hebben uitgeoefend is er sprake van medeplegen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De advocaat stelt zich op het standpunt dat de verdachte geheel moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat de verdachte niet in de buurt van de vechtpartij is geweest en niet (tegen het hoofd) heeft getrapt dan wel anderszins een voldoende significante bijdrage heeft geleverd om van openlijke geweldpleging te kunnen spreken.
Daartoe wordt aangevoerd dat er onvoldoende (betrouwbare) bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit geconcludeerd kan worden dat dit wel het geval zou zijn. De verdachte heeft slechts, zoals hij eenduidig en consistent heeft verklaard, bij het eerste incident van een afstand toegekeken, vervolgens gepoogd om de aangever en de medeverdachte uit elkaar te halen en is daarna weggegaan.
Subsidiair, mocht de rechtbank anders oordelen, wordt vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag. Immers, indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte wel degene is geweest die heeft geschopt, dan kan niet zonder enige twijfel worden vastgesteld dat hij tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geschopt. Daarnaast ontbreekt het opzet, ook in voorwaardelijke zin. Voorts was er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
Tevens wordt ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging, vrijspraak bepleit van het strafverhogende zwaar lichamelijk letsel, omdat daarvan geen sprake is.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
De feiten en omstandigheden
Ten aanzien van de vraag wie welke geweldshandelingen jegens de aangever heeft gepleegd overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht het volgende redengevend ten aanzien van de
eerste fase.
De aangever [3] heeft verklaard dat bij de eerste fase “persoon 1” hem een duw of klap gaf. Het was een blanke jongen met blond haar, rond de 20-22 jaar met een lange zwarte jas. De aangever viel daardoor net niet van zijn fiets af. Hij nam afstand en trok zijn fiets omhoog om zijn aanvaller af te weren. Toen kwamen ze in een worsteling. Persoon 1 dook om zijn fiets heen. Ze kwamen op de grond terecht, maar hij weet niet hoe. De worsteling ging op de grond verder. De aangever heeft verder verklaard dat een persoon, die niet persoon 1 was want die had hij vast, hem een trap of duw in zijn zij gaf, waardoor hij van persoon 1 afviel. De aangever deed meteen zijn armen voor zijn gezicht, voelde een trap tegen zijn armen en daarna een trap tegen zijn gezicht, waarbij hij de schoenzool voelde. Deze persoon heeft zeker twee keer geprobeerd om met de voet op zijn hoofd te stampen, terwijl hij op de grond lag. Hierna is de aangever geschopt tegen zijn hoofd.
[getuige 1] [4] heeft over de eerste fase verklaard dat hij een groepje zag van twee jongens en twee meisjes die bij elkaar hoorden. De twee jongens van dat groepje waren aan het vechten met een andere jongen. [getuige 1] zag dat de andere jongen op de grond werd gegooid. Hij weet niet precies welke van de twee jongens hem op de grond gooide. Hij zag dat “jongen 2” (zwart kort haar, zwarte jas met capuchon) meerdere keren een andere jongen die op de grond lag in zijn gezicht schopte. “Jongen 1” (blond stekelig haar, bruine jas zonder capuchon, witte versleten gymschoenen) was vervolgens heel even bij het slachtoffer weg en legde iets weg op een auto. Gelijk werd hij weer heel boos en dook weer op het slachtoffer.
[getuige 4] [5] heeft over de eerste fase verklaard dat zij die nacht samen was met [medeverdachte] , [verdachte] en [naam] . Op een gegeven moment zag zij dat [medeverdachte] met een onbekende aan het vechten was. Zij ging met [naam] en [verdachte] naar [medeverdachte] om te kijken wat er loos was.
[verbalisant] [6] heeft tijdens de insluitingsfouillering van [verdachte] gezien dat hij een zwarte jas droeg en een broek die lichter van kleur was. Als bijlage [7] bij het proces-verbaal is een foto van [verdachte] gevoegd, gemaakt na zijn aanhouding. Daarop is te zien dat hij kort zwart haar heeft en een zwarte jas met capuchon draagt.
[medeverdachte] [8] heeft bij de politie over de eerste fase verklaard dat hij de aangever heeft geduwd en geslagen, maar dat hij niet precies weet waar hij hem heeft geraakt.
De rechtbank acht het volgende redengevend ten aanzien van de
tweede fase.
[getuige 1] [9] heeft over de tweede fase verklaard dat “jongen 2” het slachtoffer meerdere keren in zijn gezicht schopte en dat een buurman later “jongen 1” vast wist te pakken om hem hier te houden, waarbij jongen 1 echt heel wild was.
De aangever [10] heeft over de tweede fase verklaard dat de persoon die hem tegen zijn hoofd trapte, niet “persoon 1” was.
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen [11] is door de [getuige 3] een filmpje gemaakt dat de gehele tweede fase bestrijkt en waarop het volgende is te zien: vier personen staan op de openbare weg, waarvan twee dames. De verbalisant herkent de [medeverdachte] en “het slachtoffer”. Na 6 seconden verdwijnen de dames en [medeverdachte] . Het slachtoffer houdt een mobiele telefoon tegen zijn oor. Na ongeveer 9 seconden hoort de verbalisant hard geschreeuw en een damesstem die hard roept: [verdachte] !”. Aan de rechterzijde van het beeld kwam een man (“verdachte 2” met signalement: Zwarte gewatteerde jas - Grijze spijkerbroek - Donkere schoenen), aanrennen die het slachtoffer een harde duw gaf waardoor het slachtoffer op de grond viel. De verdachte 2 schopt het slachtoffer vervolgens met kracht tegen het hoofd. Op het moment dat verdachte 2 het hoofd van het slachtoffer raakt is een harde knal te horen. Het slachtoffer grijpt vervolgens direct naar zijn hoofd en duikt ineen. Hierna loopt een dame met blond haar naar verdachte 2 toe en pakt hem vast en zegt tegelijkertijd: “ [verdachte] , doe normaal!” Hierna rent verdachte 2 aan de rechterzijde van het beeld weg. Tegelijk komt vanaf de rechterzijde [medeverdachte] aanrennen. [medeverdachte] bleef ter hoogte van het hoofd van het slachtoffer staan en geeft meerdere vuistslagen tegen het hoofd van het slachtoffer.
Aan [getuige 4] is het filmpje getoond. Zij [12] heeft daarop verklaard dat zij zichzelf hoort schreeuwen “ [verdachte] doe normaal!” en dat zij daar met Tim, [medeverdachte] en [naam] was. Zij ziet op het filmpje op omstreeks seconde 0:14 [verdachte] en [medeverdachte] staan. Zij staat ertussenin en probeert ze in eerste instantie uit elkaar te houden. Zij ziet [medeverdachte] op de grond vallen met het slachtoffer en wild met zijn benen schoppen. Ook ziet zij [naam] wegrennen achter [verdachte] aan.
[getuige 5] [13] heeft over de tweede fase verklaard dat hij zag dat “het slachtoffer” en “een dader” op de grond lagen en het slachtoffer die dader bij zijn been vast had. Met het andere been schopte/trapte de dader een paar keer met de onderkant van zijn voet tussen de schouderbladen/nek van het slachtoffer. Dat was voor hem duidelijk te zien.
Conclusie
Op grond van de verklaring van de aangever – die naar het oordeel van de rechtbank blijkens in zijn verklaring goed weet te differentiëren tussen de verschillende personen en incidenten – in combinatie met de overige aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank allereerst van oordeel dat “
persoon 1” en “
de dader” steeds [medeverdachte] is en dat “
persoon 2” en “
verdachte 2” steeds [verdachte] is.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank eveneens vast komen te staan dat [verdachte] zowel bij de eerste fase als bij de tweede fase aanwezig was. Ook volgt uit voornoemde bewijsmiddelen dat de aangever in de eerste fase, terwijl hij op de grond lag, tegen het hoofd en in het gezicht is geschopt door [verdachte] . Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt verder dat [verdachte] de aangever in de tweede fase eerst op de grond heeft geduwd en vervolgens vanuit staande positie met geschoeide voet tegen het hoofd van de aangever heeft geschopt.
De rechtbank kan niet vaststellen dat [medeverdachte] op enig moment gedurende de eerste of tweede fase tegen het hoofd of gezicht van de aangever heeft geschopt, omdat de verschillende verklaringen daarover in het dossier in onderlinge samenhang bezien naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijkheid bieden. Wel kan de rechtbank vaststellen dat het [medeverdachte] is geweest die de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht en daarbij, in die eerste fase, geweld niet heeft geschuwd, ook niet nadat het slachtoffer tegen het hoofd was geschopt. Over de geweldshandelingen van [medeverdachte] in de tweede fase kan de rechtbank vaststellen dat hij de aangever, nadat deze nogmaals door [verdachte] tegen het hoofd was geschopt, meerdere vuistslagen tegen het hoofd heeft gegeven en dat hij later, terwijl hij met de aangever op de grond lag, een paar keer met de onderkant van zijn voet tussen de schouderbladen/nek van de aangever heeft getrapt.
(Medeplegen) poging tot doodslag
Nu de eerste vraag deels bevestigend is beantwoord moet tevens de vraag worden beantwoord of de verdachte heeft gepoogd om de aangever van het leven te beroven door hem meermalen tegen het hoofd of in het gezicht te schoppen.
De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Daartoe overweegt de rechtbank ten eerste dat door de wijze waarop de verdachte meermalen hard met geschoeide voet gericht tegen het hoofd en/of in het gezicht van de aangever heeft geschopt, de kans dat deze zodanig letsel op zou lopen dat hij hieraan zouden komen te overlijden naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk is te beschouwen. Het hoofd is een kwetsbaar lichaamsdeel met daarin vitale onderdelen. Ook kunnen de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn, dat naar het oordeel van de rechtbank het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Er is de rechtbank niet gebleken van aanwijzingen voor het tegendeel.
De rechtbank zal het primair tenlastegelegde feit dan ook bewezen verklaren.
Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden ten aanzien van de door de verdachte en medeverdachte gepleegde geweldshandelingen oordeelt de rechtbank dat onvoldoende sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte voor wat betreft het op de dood gerichte schoppen tegen het hoofd, zoals dat bij het primaire feit ten laste is gelegd. Er is dus geen sprake van medeplegen van de poging tot doodslag. Daarmee komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart op basis van voorgaande feiten en omstandigheden ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 14 december 2019 te 's-Gravenzande ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met geschoeide voet die [benadeelde] meermalen tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geschopt (terwijl die [benadeelde] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar. De verdachte is ook strafbaar.

6.De straf en/of maatregel

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd om hierbij aan de verdachte de voorwaarden op te leggen, die door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd. Tevens is gevorderd te bevelen dat de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De officier van justitie heeft bij haar eis rekening gehouden met de ernst van het feit, de ernstige gevolgen voor het slachtoffer, dat de verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn aandeel in het feit, de justitiële documentatie van de verdachte waaruit (onder meer) blijkt dat de verdachte al twee keer eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de over de persoon van de verdachte rapportages waaruit een grote behandelnoodzaak blijkt.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft, voor het geval de rechtbank het feit bewezen acht, bepleit dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de verdachte een baan heeft en openstaat voor hulpverlening. Hij is bereid om de voorwaarden na te leven en mee te werken aan het toezicht door de jeugdreclassering, zoals geadviseerd in de rapportages. Bepleit is om niet te bevelen dat de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Daartoe is aangevoerd dat er niet ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van andere personen. Blijkens de rapportages over de persoon van de verdachte is immers sprake van een laag recidiverisico. Wat betreft de proeftijd is verzocht deze te bepalen op zeventien maanden, gelet op de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis en in de schorsing daarvan onder voorwaarden heeft doorgebracht. Dit is goed verlopen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Dit betreft een zeer ernstig geweldsfeit. Zonder dat daarvoor enige noodzaak is gebleken, heeft de verdachte zich - met alle gevolgen van dien - bemoeid met een situatie waarin al evenzo onnodige geweldshandelingen door de medeverdachte richting het slachtoffer werden gepleegd.
Daarbij heeft de verdachte na een eerste keer tegen de aangevers hoofd en/of in zijn gezicht te schoppen, zelfs nog een tweede keer de keuze gemaakt het slachtoffer hard tegen het hoofd te schoppen terwijl hij op de grond lag. Dit laatste is duidelijk te zien op een filmpje dat van het incident is gemaakt, welke beelden de rechtbank tijdens het bekijken daarvan als zeer schokkend heeft ervaren.
Door zijn handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarbij heeft hij er kennelijk ook niet bij stilgestaan dat slachtoffers van een dergelijk delict in de regel nog geruime tijd ernstig kunnen lijden onder de lichamelijke en psychische gevolgen van wat hen is aangedaan. Uit de slachtofferverklaring en de vordering benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer tot op de dag van vandaag last heeft van pijn en letsel en van angsten, en dat het incident en de gevolgen daarvan nog steeds een grote impact hebben op het dagelijks functioneren van het slachtoffer en zijn gezin. De verdachte heeft geluk gehad; het had nog veel erger had kunnen aflopen.
Daarnaast heeft het geweld zich in het openbaar op straat afgespeeld. In de regel veroorzaakt dit angst bij ooggetuigen. In dit geval vrienden van de verdachte en omwonenden. Ook vormt een dergelijk feit een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt het algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Tot slot rekent de rechtbank het de verdachte zwaar aan dat hij tot op heden op geen enkele wijze de verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Justitiële documentatie
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij al eerder (onder meer) is veroordeeld voor twee geweldsfeiten. Van deze veroordelingen heeft de verdachte kennelijk niets geleerd, nu hij zich gedurende de proeftijd van een van deze veroordelingen en binnen een maand na de andere veroordeling schuldig heeft gemaakt aan het onderhavige bewezenverklaarde geweldsfeit. Dat weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee.
Pro Justitia rapportage
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage, opgemaakt op 6 mei 2020 door [vertegenwoordiger van de stichting] GZ-psycholoog. De psycholoog heeft vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een ernstige andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Dit wordt gekenmerkt door een beperkte frustratietolerantie, een beperkte agressieregulatie en impuls gestuurd gedrag bij de verdachte. Hij heeft ook autoriteitsproblemen en hij heeft de neiging de schuld bij een ander te leggen. Er is daarnaast sprake van een gebrekkige gewetensontwikkeling en hij heeft moeite om (ambivalente) situaties en de bedoelingen van anderen met een genuanceerde blik, zonder wantrouwen te benaderen. De stoornis en bijbehorende kenmerken hebben volgens de psycholoog een rol gespeeld tijdens het tenlastegelegde feit en het gedrag van de verdachte en zijn keuzes beïnvloed. Echter, omdat de verdachte ontkent is niet inzichtelijk geworden op welke wijze deze tijdens het feit hebben doorgewerkt en of bijvoorbeeld alcoholgebruik van invloed is geweest op het handelen van de verdachte. Daardoor kan door de psycholoog geen uitspraak worden gedaan over al dan niet (verminderd) toerekenen van het feit.
De kans op recidive wordt als matig ingeschat. Er is bij de verdachte sprake van een toename in ernst van geweldsdelicten, hoewel hij in een proeftijd loopt en zich aan schorsingsvoorwaarden moet houden (de rechtbank begrijpt: bijzondere voorwaarden). Daarnaast is zijn ontkennende houding ook zorgelijk, indien zijn aandeel groter blijkt dan hij doet voorkomen. Een risicofactor is dat hij tot op heden nog geen behandeling heeft ontvangen voor zijn agressie- en emotieregulatieproblematiek en autoriteitsproblemen, omdat hij lange tijd op de wachtlijst stond. Grote risicofactoren zijn de duur van problemen in de schoolgang, het feit dat de verdachte nu geen opleiding volgt en er ook nooit een heeft afgerond. Een duidelijk toekomstperspectief ontbreekt en tot op heden is het niet gelukt om structureel werk te vinden. Een beschermende factor is de steun die betrokkene van zijn ouders ervaart. Anderzijds kunnen zij bij problemen moeilijk onderkennen wat het eigen aandeel van de verdachte hierin is, stellen zij zich vooral beschermend op en gaan zij bijvoorbeeld mee in de negatieve beeldvorming die de verdachte heeft van school, hetgeen niet bijdraagt aan een positieve gedragsverandering bij betrokkene. Ook lukt het hen beperkt om zicht te houden op zijn bezigheden buitenshuis en sociale contacten. Verder bestaat er een sterk vermoeden van softdruggebruik, maar hier is weinig zicht op verkregen.
De psycholoog acht het voor een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van de verdachte noodzakelijk om een behandeling bij De Waag te volgen op het gebied van emotieregulatie en impulscontrole, beschadiging door de faalervaringen in de schoolsituatie, zijn inadequate reactie op gezag en autoriteit, zijn neiging om zichzelf als slachtoffer te zien en zijn gebrekkige gewetensontwikkeling.
Daarnaast is het nodig dat hij dagbesteding vindt. Bij 070Watt kan men hem de begeleiding bieden die hij nodig heeft om een passende opleiding te vinden en volgen. Wenselijk is tenslotte dat er coaching komt om hem in het dagelijks leven te begeleiden.
Ingeschat wordt dat het meteen starten met een opleiding en/of werk, zonder behandeling een te grote uitdaging voor hem zal zijn.
De psycholoog adviseert het voorgaande middels de maatregel ITB Harde Kern in het kader van een (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen, zodat de verdachte een strak kader heeft met zeer duidelijke regels en afspraken. Het is belangrijk dat de jeugdreclassering extra ruimte heeft om te investeren in de verdachte en er dient een periode (naast door ouders) door formele instanties zicht te worden gehouden en controle te zijn op de bezigheden en de contacten van de verdachte buitenshuis.
De Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 5 augustus 2020 een (advies)rapport opgesteld en dit ter zitting aangevuld. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert bij een bewezenverklaring aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachte, een verplichte ambulante behandeling (met aandacht voor coaching) bij De Waag of een soortgelijke instelling, een meldplicht bij de jeugdreclassering, het hebben van een zinvolle dagbesteding of het volgen van onderwijs. De opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden dient te worden neergelegd bij Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, waarvan de eerste zes maanden middels de ITB-Harde Kern maatregel. Geadviseerd is om de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht te bevelen. Een behandeling voor de tot nu toe onbehandelde stoornis is noodzakelijk om herhaling van geweld te voorkomen. Ook de overige geadviseerde voorwaarden beperken de kans op recidive.
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, afdeling jeugdreclassering
De jeugdreclassering heeft ter zitting de conclusie van de psycholoog onderschreven. De inzet van een coach is echter niet mogelijk in de regio waarin de verdachte woont. Verder is de dagbesteding bij 070Watt of het volgen van onderwijs inmiddels achterhaald doordat de verdachte sinds kort een andere dagbesteding in de vorm van werk heeft. De jeugdreclassering sluit zich volledig aan bij het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
6.3.3
De straf / maatregel
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat naast het voorgaande ook gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf recht doet aan de ernst van het feit en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Dit betekent dat de rechtbank aan de verdachte een jeugddetentie zal opleggen voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij zullen de bijzondere voorwaarden worden opgelegd, die door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd. Daarbij zal zij bevelen dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Daartoe overweegt de rechtbank dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Gelet op justitiële documentatie van de verdachte, de inhoud van de rapportages van de psycholoog en de Raad voor de Kinderbescherming die over de verdachte zijn opgemaakt en de informatie van de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering ter zitting, is de rechtbank – met de officier van justitie en in tegenstelling tot de advocaat en GZ-psycholoog – van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij wederom een dergelijk misdrijf zal begaan met name wanneer hij niet wordt behandeld voor zijn stoornis, maar ook indien de overige voorwaarden en het toezicht (in eerste instantie in een zeer strak kader) niet direct van toepassing zijn.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal de rechtbank opheffen.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 13.087,29. De vordering bestaat uit materiële schade voor een bedrag van € 1.687,29 (bestaande uit € 60,00 ziekenhuisdaggeldvergoeding, € 750,00 eigen risico zorgverzekering, € 24,36 medicatie, € 200,00 kledingschade, € 105,00 horlogeschade, € 145,45 fietsschade, € 75,00 sportschoolabonnement, € 56,50 concertticket, € 270,98 extra gereden kilometers), studiekosten voor een bedrag van € 3.750,00 en immateriële schade voor een bedrag van € 7.650,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is ter zitting uitvoerig nader toegelicht door advocaat mr. A.J. Korff te Honselersdijk. Zij stelt zich op het standpunt dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, omdat deze voldoende is onderbouwd en kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij voornoemde schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
7.1.
De vordering van de officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij de gevorderde schade rechtstreeks heeft geleden dan wel nog zal lijden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De vordering is verder voldoende onderbouwd.
De schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om ook de schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van € 13.087,29 op te leggen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De vordering van de benadeelde partij
De advocaat stelt zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding.
Meer subsidiair heeft de advocaat het volgende aangevoerd inzake de materiële schade. Ten aanzien van de ziekenhuisdaggeldvergoeding wordt betwist dat de aangever twee nachten in het ziekenhuis heeft verbleven. Dit bedrag dient daarom te worden gematigd. Ten aanzien van het eigen risico van de zorgverzekering kunnen slechts de reeds gemaakte kosten in het jaar 2020 worden toegewezen, omdat onvoldoende duidelijk is dat de andere gevorderde kosten nog zullen worden gemaakt. Wat betreft de medicatie refereert de advocaat zich aan het oordeel van de rechtbank. Wat betreft de kledingschade is primair aangevoerd dat de kosten onvoldoende zijn onderbouwd, waardoor dit moet worden afgewezen. Subsidiair is aangevoerd dat onterecht geen gebruik is gemaakt van afschrijving; de kosten dienen daarom te worden geschat op € 100,00. Wat betreft het horloge is bepleit dat het causaal verband tussen het feit en de schade onvoldoende is vast te stellen. Deze post moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Wat betreft de fiets is het causaal verband tussen het feit en de schade eveneens onvoldoende vast te stellen. Deze post moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van het sportschoolabonnement is primair afwijzing, subsidiair niet-ontvankelijkheid bepleit, omdat de kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Wat betreft het concertticket refereert de advocaat zich aan het oordeel van de rechtbank. Wat betreft de extra gereden kilometers is niet-ontvankelijkheid bepleit, omdat de kosten onvoldoende zijn onderbouwd. De studiekosten dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat dit te ingewikkeld is voor het strafgeding en er nog onvoldoende duidelijkheid bestaat.
De immateriële schade dient gematigd te worden, omdat het gevorderde bedrag te hoog is in verhouding tot de geleden schade, bij de onderbouwing is verwezen naar niet-vergelijkbare zaken. De advocaat heeft naar wél vergelijkbare zaken verwezen waarin lagere bedragen zijn toegekend. Ten aanzien van de oogschade kan verder het causaal verband niet worden vastgesteld. Ten slotte is het de verdediging onvoldoende duidelijk waarom de aangever nog niet is gestart met een behandeling voor een Post Traumatische Stress Stoornis.
De schadevergoedingsmaatregel
Wat betreft de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel refereert de advocaat zich aan het oordeel van de rechtbank. Wel is verzocht om geen vervangende jeugddetentie (de rechtbank begrijpt: gijzeling) te bepalen, aangezien dit bij jeugdigen slechts in zeer uitzonderlijke situaties dient te worden toegepast.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij
De posten ziekenhuisdaggeldvergoeding, medicatie, schade aan de kleding, schade aan het horloge, sportschoolabonnement, concertticket en extra gereden kilometers zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en ook is vast komen te staan dat de benadeelde partij voornoemde schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit, ter hoogte van het gevorderde bedrag van € 791,84. De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen. Het voorgaande geldt ook voor wat betreft het eigen risico van de zorgverzekering in het jaar 2020, waarvoor de rechtbank een bedrag van € 375,00 zal toewijzen. De gevorderde kosten voor het jaar 2021 zijn wat de rechtbank betreft echter onvoldoende vast komen te staan. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Onvoldoende is vast komen te staan dat dat de benadeelde partij de gevorderde schade aan de fiets ter hoogte van € 145,45 rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde studiekosten. Het is op dit moment onvoldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks als gevolg van het bewezenverklaarde feit heeft geleden. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de immateriële schade zal de rechtbank een bedrag van € 3.000,00 toewijzen. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de aard en ernst van het gepleegde feit genoegzaam volgt dat psychische en lichamelijke schade is ontstaan. De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toekennen. Voor het overige is de vordering onvoldoende onderbouwd, terwijl nader onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Dat deel van de vordering zal niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 4.166,84, bestaande uit € 1.166,84 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 december 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot nu toe begroot op € 0,00, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank acht de verdachte en de medeverdachte ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de schade, op basis van hun beider aandeel in het geweld tegen de benadeelde partij. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de medeverdachte een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 4.166,84, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 december 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] .
De rechtbank zal de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen als de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting.
De rechtbank zal bepalen dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van het strafbare feit.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 12 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie wordt afgetrokken, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, te weten
5 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, als de verdachte zich tot het einde van de proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaren, houdt aan de volgende voorwaarden dat hij:
1. zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. zich zal melden bij de jeugdreclassering, op door de jeugdreclassering te bepalen
tijdstippen, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
3. zich zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen waarop die zorginstelling dat wil en;
4. onderwijs zal volgen of een zinvolle dagbesteding zal hebben;
5. op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte] , geboren op 3 juli 1998, zo lang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
6. op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] , geboren op 1 september 1993, zo lang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
de rechtbank geeft de opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om erop toe te zien dat de verdachte zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden,
waarvan de eerste periode in het kader van ITB Harde Kern;
wijst de verdachte op de overige geldende voorwaarden dat hij:
7. voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal laten inzien;
8. zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering daaronder begrepen;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de veroordeelde;
wijst de vordering van de [benadeelde] , gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 4.166,84, bestaande uit materiële schade en immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 december 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt – tot nu toe begroot op € 0,00 – en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ten aanzien van de schade aan de fiets ter hoogte van € 145,45 af;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, niet hoeft te betalen tot de hoogte van dat betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot nu toe begroot op € 0,00;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 4.166,84aan de Staat te betalen, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 14 december 2019 tot de dag waarop de vordering is betaald, ten behoeve van [benadeelde] ;
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.J. Peters, kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. R. Westerhof, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 10 september 2020.
Mr. R.J. Wortelboer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer PL1500-2019350015.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 97, het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 49-50, een geneeskundige verklaring d.d. 14 december 2019, p. 103 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 134.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 96-97.
4.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 49-50.
5.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 4] , p. 54-55
6.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] , p. 44.
7.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] , p. 47.
8.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , p. 74.
9.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 49-50.
10.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 97
11.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 117-118
12.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 4] , p. 91-92.
13.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 5] , p. 130-131.