In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de betaling van kosten voor de reiniging en reparatie van gordijnen en lamellen. De procedure begon met een dagvaarding op 29 april 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 3 september 2020. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de stukken en de verklaringen van partijen. De kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] de door [eiser] gevorderde kosten, inclusief opslagkosten, dient te betalen.
De feiten zijn als volgt: [eiser] heeft op 7 november 2019 een servicebon ingevuld en ondertekend door [gedaagde], waarin werkzaamheden voor het reinigen en repareren van de gordijnen en lamellen zijn vastgelegd. Na de gereedmelding op 14 november 2019 heeft [eiser] een bedrag van € 3.372,68 aan [gedaagde] gefactureerd, met de mededeling dat opslagkosten van 5% per week in rekening zouden worden gebracht indien niet tijdig betaald werd. [gedaagde] heeft echter betwist dat zij akkoord ging met de opslagkosten en heeft slechts een bedrag van € 1.551,95 als verschuldigd erkend.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] de opdracht voor de werkzaamheden heeft gegeven en dat de vordering van [eiser] grotendeels toewijsbaar is. De kantonrechter heeft de opslagkosten als niet onredelijk bezwarend beoordeeld en heeft de vordering van [eiser] tot betaling van € 7.199,25, vermeerderd met wettelijke rente, toegewezen. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. I.F. Dam, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken.