ECLI:NL:RBDHA:2020:10139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
C/09/596297 / KG RK 20-916 + C/09/596298 / KG RK 20-917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die in een procedure betrokken was tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, had de wraking aangevraagd tegen mr. M.A. Dirks, de rechter in de betreffende zaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter vooringenomen was, omdat hij een aanhoudingsverzoek van verzoeker had afgewezen. Verzoeker stelde dat hij en zijn moeder tot een risicogroep behoren in verband met het coronavirus en dat de afwijzing van het verzoek om uitstel met een drogreden was gedaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 augustus 2020 was verzoeker niet aanwezig, maar de rechter was wel aanwezig. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter niet in de wraking berustte en heeft zijn schriftelijke reactie op het verzoek besproken. De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. Procedurele beslissingen, zoals het afwijzen van een aanhoudingsverzoek, kunnen in beginsel geen grond voor wraking vormen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De rechter had verzoeker een alternatief geboden door een telefonische zitting aan te bieden, wat verzoeker had afgewezen. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummers 2020/41 en 2020/42
zaak- /rekestnummers: C/09/596297 / KG RK 20-916 en C/09/596298 / KG RK 20-917
Beslissing van 31 augustus 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. M.A. Dirks,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
het college van burgemeester & wethouders Den Haag, Bestuursdienst juridische zaken,
hierna: het college van B&W.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 17 juli 2020 (met betrekking tot de zaak met nummer SGR 19/8105 BESLU en de zaak met nummer SGR 19/8107 BESLU);
- de schriftelijke reactie van de rechter van 31 juli 2020 (met betrekking tot beide zaken)
- de brief van verzoeker van 13 augustus 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 17 augustus 2020 is verschenen:
- de rechter.
Verzoeker heeft schriftelijk bericht niet op de zitting aanwezig te zullen zijn. Hij heeft niet laten weten gebruik te willen maken van de hem door de wrakingskamer geboden mogelijkheid om de zaak schriftelijk af te doen of telefonisch deel te nemen aan de zitting.
De belanghebbende is niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers SGR 19/8105 BESLU en SGR 19/8107 BESLU tussen verzoeker en het college van B&W.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek daaraan het volgende ten grondslag gelegd. De rechter heeft verzoekers aanhoudingsverzoek afgewezen met een drogreden en daaruit blijkt vooringenomenheid. Verzoeker heeft op 14 juli 2020 verzocht om de zitting van 20 juli 2020 uit te stellen, omdat hij indirect en zijn moeder direct behoort tot een risicogroep met betrekking tot het coronavirus (Covid-19), aangezien hij een gezamenlijke huishouding voert met zijn moeder van 89 jaar oud. De rechter heeft telefonisch laten mededelen dat het aanhoudingsverzoek te laat is ingediend en dat het wordt afgewezen.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Het wrakingsverzoek ziet op een procedurele beslissing, te weten het afwijzen van een verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling wegens het risico op besmetting met het coronavirus. Procedurele beslissingen kunnen in beginsel geen grond vormen voor wraking. Dit is alleen anders, indien (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Hetgeen verzoeker in dit verband in zijn wrakingsverzoek heeft gesteld levert geen aanwijzing op die tot dat oordeel zou moeten leiden. Uit de door de rechter in zijn schriftelijke reactie en op de wrakingszitting onweersproken geschetste gang van zaken kan worden afgeleid dat aan verzoeker, ondanks de omstandigheid dat zijn aanhoudingsverzoek te laat was ingediend, gelet op de motivering daarvan, telefonisch een (door de coronamaatregelen in de rechtspraak landelijk veel gebruikt) alternatief is geboden, namelijk het houden van een telefonische zitting op dezelfde dag en hetzelfde tijdstip. Hiermee werd tegemoet gekomen aan zijn bezwaren tegen een (fysieke) mondelinge behandeling en de daarmee verband houdende risico’s op besmetting met het coronavirus. Verzoeker heeft toen echter aangegeven dat hij ook geen telefonische zitting wil. Hierop is zijn aanhoudingsverzoek vervolgens schriftelijk, ongemotiveerd, afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat uit deze omstandigheden geen vooringenomenheid kan worden afgeleid. Het wrakingsverzoek wordt dan ook afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de belanghebbende;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. M.J. Alt-van Endt, E.F. Brinkman en J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.