ECLI:NL:RBDHA:2020:10124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
09/086232-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade

Op 9 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 33-jarige inwoner van Oegstgeest, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij deel uitmaakte van een groep die op 28 maart 2020 in Rijnsburg een persoon met rubberen hamers had mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van getuigen over het aantal daders en hun signalementen uiteenliepen, wat de identificatie van de verdachte als dader bemoeilijkte. Er was geen direct bewijs, zoals herkenning of DNA-sporen, dat de verdachte bij het geweld betrokken was. De rechtbank concludeerde dat de onduidelijkheden in het dossier en de wisselende verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/086232-20
Datum uitspraak: 9 oktober 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
[geboortedatum] 1986 [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 8 juli 2020 (pro forma) en 24 en 25 september 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.J. Ros en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. D.M. Penn, advocaat te Limburg, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Rijnsburg, gemeente Katwijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, de benen van die [slachtoffer] vast te pakken en/of met één of meer (rubberen) hamer(s) (met kracht) op/tegen de benen en/of knieën en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Vrijspraak

3.1
Inleiding
Op 28 maart 2020 omstreeks 21:54 uur komt bij de meldkamer van de politie Eenheid Den Haag een melding binnen van een woningoverval, gepleegd aan de [adres 2] in Rijnsburg. [verbalisant 1] treft daar op de eerste verdieping in de slaapkamer een man aan (hierna: aangever) die vertelt dat hij door vier of vijf mannen met bivakmutsen op met hamers op zijn benen is geslagen. Hij herkende één van de personen voor 100% als ‘ [medeverdachte 1] ’ en hij liet vervolgens aan [verbalisant 2] een foto zien van een voertuig (grijze BMW 1 serie, [kenteken 1] , hierna te noemen: de BMW) die volgens hem vermoedelijk bij de overval betrokken zou zijn. [getuige 1] verklaart dat zij beneden in de woonkamer van de woning was en ineens vijf à zes mannen in de woning zag. Één man met een rode shawl voor zijn gezicht zei in het Pools dat ze moest blijven staan en de andere mannen liepen naar boven. Omstreeks 22:15 uur diezelfde avond horen [verbalisant 3] en [verbalisant 4] over de mogelijke betrokkenheid van de BMW. Rond 22:26 uur rijden zij vanuit Rijnsburg naar het adres waar de tenaamgestelde van de BMW (de vriendin van medeverdachte [naam] ) staat ingeschreven, namelijk de [adres 3] in Noordwijk. Aldaar aangekomen, na de buurt te voet te hebben verkend op zoek naar de BMW, ziet [verbalisant 4] rond 22:50 uur op het [adres 4] drie personen uit het voertuig komen en richting de woning aan de [adres 3] lopen, waar zij vervolgens naar binnen gaan. Rond 23:00 uur komen drie personen de woning uitlopen, waaronder de verdachte. Hij wordt vervolgens samen met de andere twee personen op straat aangehouden omstreeks 23:13 uur. Nog drie andere personen worden later die avond in de woning aan de [adres 3] aangehouden. Ook wordt in de buurt een Audi aangetroffen. In zowel de BMW als de Audi worden rubberen hamers, bivakmutsen en handschoenen aangetroffen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Op grond van de verklaringen in het dossier gaat de officier van justitie ervan uit dat het feit is gepleegd door een groep van vijf personen. Voor de betrokkenheid van [medeverdachte 1] is veel direct bewijs (herkenning door aangever en verbalisant en DNA-sporen) in het dossier. De verdachte en zijn andere [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben verklaard de hele avond (en dus ook ten tijde van de mishandeling) bij [medeverdachte 1] te zijn geweest. [getuige 2] ziet twee voertuigen, een BMW en een Audi in de buurt bij de woning van aangever. In zowel de BMW als de Audi die in de omgeving van de woning van [medeverdachte 1] zijn aangetroffen, zijn bivakmutsen en rubberen hamers aangetroffen. Gelet hierop is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Het is onduidelijk hoeveel verdachten betrokken zijn bij het feit. Geen van de medeverdachten heeft verklaard dat de verdachte bij hen in de BMW zat. Tot slot is geen forensisch bewijs gevonden dat de verdachte bij het feit betrekt.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat meerdere personen aangever in diens woning in Rijnsburg op zijn benen hebben geslagen met rubberen hamers. De verdachte ontkent enige betrokkenheid te hebben bij het jegens aangever gepleegde geweld. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte één van de personen is geweest die de aangever met een rubberen hamer heeft geslagen.
De rechtbank constateert dat direct bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit ontbreekt. Zo is de verdachte niet herkend als zijnde één van de personen die met een rubberen hamer op de benen van aangever heeft geslagen en zijn er geen DNA-sporen van de verdachte aangetroffen. Evenmin zijn er zendmastgegevens waaruit de aanwezigheid van verdachtes telefoon in de nabijheid van de woning van de aangever in Rijnsburg blijkt.
Nu er geen direct bewijs is dat de verdachte in de woning geweld heeft gepleegd tegen de aangever en dus als afzonderlijk individu niet is te brengen in de woning waar het geweld is gepleegd, moet worden bezien of vastgesteld kan worden of de verdachte onderdeel uitmaakte van de groep personen die het geweld heeft gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat onduidelijk is hoe groot de groep personen precies was die bij het geweld jegens aangever in de woning betrokken was. Zo lopen de verklaringen in het dossier voor wat betreft het aantal daders uiteen. De aangever spreekt over vier tot vijf personen. [getuige 1] spreekt over vijf tot zes personen die zij in de woning zag en [medeverdachte 5] , ook aanwezig in de woning, spreekt over vier tot zes personen. [getuige 2] , een buurtbewoner die personen naar twee auto’s ziet rennen, spreekt over zes personen. Op camerabeelden, gemaakt bij een vlakbij de woning gelegen bedrijf, zijn vier -niet herkende- personen te zien die vanaf de [adres 2] richting de [adres 5] wegrennen.
Gelet op deze van elkaar afwijkende verklaringen en beelden kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen uit hoeveel personen de groep heeft bestaan die geweld heeft gepleegd tegen de aangever.
Over het signalement dat wordt gegeven van de groep die het geweld tegen de aangever heeft gepleegd, komt uit het dossier het volgende naar voren. Aangever verklaart dat de personen die hem sloegen in het zwart gekleed waren. [getuige 1] verklaart dat de mannen “allen zwarte truien met capuchon en zwarte broeken droegen”, maar zij heeft het ook over een roodkleurige shawl bij een van de mannen. [getuige 2] verklaart dat de mannen die hij zag in het donker waren gekleed. Op de camerabeelden van het nabij gelegen bedrijf is te zien dat een van de bivakmutsen een lichte streep heeft.
Van de vijf aangehouden verdachten die door de officier van justitie zijn aangemerkt als de groep met daders van het gepleegde geweld, droegen twee mannen (medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) ten tijde van hun aanhouding echter een - opvallend - lichtgekleurde broek en droeg medeverdachte [medeverdachte 4] een beige gestreept jasje. Voor medeverdachte [medeverdachte 1] zou het kunnen dat hij zich thuis heeft omgekleed voordat hij werd aangehouden, maar voor [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] ligt een dergelijke uitleg minder voor de hand. Een en ander maakt dat de beschrijving van het signalement van de groep geweldplegers niet past bij alle aangehouden verdachten. Dit laat naar het oordeel van de rechtbank aanzienlijke ruimte voor de veronderstelling dat niet deze/alle vijf aangehouden verdachten bij het geweld betrokken zijn geweest.
Ook over de auto(’s) die de groep geweldplegers zou hebben gebruikt, bestaat naar het oordeel van de rechtbank onduidelijkheid. Aangever heeft de BMW ( [kenteken 1] ) op een foto getoond nadat hij had aangegeven [medeverdachte 1] (rechtbank: [medeverdachte 1] ) te hebben herkend. [getuige 2] heeft personen in een grijze BMW en een Audi, model ‘stationwagon’, zien aankomen en later weer zien vertrekken. Het waren auto’s met witte kentekenplaten, aldus de getuige. Later die avond worden twee voertuigen in de omgeving van de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] gesignaleerd die volgens de politie betrokken zouden zijn bij het feit. De aangetroffen Audi ( [kenteken 2] ) blijkt echter geen model ‘stationwagon’ te zijn maar een model ‘sedan’. Bij de verdachte wordt in zijn fouillering vervolgens een sleutel van een Audi aangetroffen, maar die sleutel blijkt niet te passen bij de Audi die door de politie in Noordwijk is aangetroffen en in beslag is genomen. In de inbeslaggenomen Audi is post op naam van de verdachte aangetroffen. Niet duidelijk is geworden of deze Audi op die avond in Rijnsburg is geweest; ook is de sleutel van deze Audi onder geen van de verdachten aangetroffen, noch in de doorzochte woning van medeverdachte [medeverdachte 1] . Er is dus mogelijk een andere Audi bij het incident betrokken geweest dan de Audi die de politie heeft onderzocht.
Uit het voorgaande volgt dat er onduidelijkheden zijn over de grootte van de groep geweldplegers, de gegeven signalementen in relatie tot de kleding van de aangehouden groep verdachten en de (combinatie van) gebruikte voertuigen.
Wat wel vaststaat is dat [medeverdachte 1] door aangever is herkend als een van de geweldplegers en zijn DNA is aangetroffen op een afgebroken hamersteel die bij de aangever is gevonden. Ook is hij een klein uur nadien, omstreeks 22:50 uur, door [verbalisant 4] herkend als één van de drie personen die uit de BMW kwamen, vlakbij zijn woning aan de [adres 3] te Noordwijk. [medeverdachte 1] was toen in het gezelschap van twee andere personen.
Het is echter onbekend gebleven wie de twee andere personen waren die met [medeverdachte 1] uit de auto kwamen en vervolgens naar de woning liepen. De verbalisant heeft geen beschrijving gegeven van de overige twee personen die uit de BMW kwamen. Buiten de woning zijn vervolgens de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aangehouden; in de woning zijn wat later medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en ook nog de vriendin van [medeverdachte 1] aangehouden. Niet is gerelateerd óf twee van de aangehouden zes verdachten kort voor de aanhouding met [medeverdachte 1] uit de BMW zijn gekomen, en wie van de aangehouden verdachten deze twee personen dan zouden zijn geweest. Hiermee kan dan ook niet worden vastgesteld wie van de aangehouden verdachten die terechtstaan samen met [medeverdachte 1] in de BMW hebben gezeten. Dit wringt des te meer omdat de rechtbank ervan uitgaat dat in ieder geval de BMW door de groep geweldplegers, waaronder [medeverdachte 1] , is gebruikt. Welke twee personen naast [medeverdachte 1] dus gerekend kunnen worden tot die groep geweldplegers, kan niet worden vastgesteld. Daarbij moet tevens worden geconcludeerd dat op het moment van waarneming van [verbalisant 4] (een klein uur na de geweldpleging) in ieder geval geen sprake is van een groep van vijf personen, maar van drie personen. Hoe en wanneer de andere aangehouden personen, die volgens de officier van justitie behoren tot de groep geweldplegers, in de woning van [medeverdachte 1] zijn gekomen, is niet komen vast te staan.
De in de BMW en Audi aangetroffen zwarte bivakmutsen, rubberen hamers, een kloofbijl en meerdere handschoenen en de op de hamers aangetroffen (veelvoorkomende) vezels die zouden kunnen passen bij de vezels op de kleding van de aangever, zijn zeer belastend in het licht van de verklaringen van aangever. Echter, niet kan worden vastgesteld welke personen in welke auto hebben gezeten en daarmee mogelijk betrokkenheid hebben bij de aangetroffen goederen. De vraag of het de verdachte was die onderdeel uitmaakte van de groep die in de BMW of de Audi heeft gezeten laat staan of het de verdachte was die in de woning met deze aangetroffen spullen geweld heeft gepleegd tegen de aangever, blijft ook hiermee onbeantwoord.
De rechtbank is, anders dan door de officier van justitie betoogd, van oordeel dat de betrokkenheid van de verdachte ook niet (mede) kan worden gebaseerd op de door de verdachte en zijn medeverdachten afgelegde verklaringen, inhoudende dat zij rond het tijdstip van het gepleegde feit in het bijzijn van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn geweest en daarom als onderdeel van de groep geweldplegers kunnen worden aangemerkt. Dit nu de verklaringen van de verdachte wisselen en zijn verklaringen én die van zijn medeverdachten onderling grote verschillen vertonen betreffende de plaatsen waar men is geweest en de auto’s waarin men heeft gereden. De camerabeelden van het [naam hotel] geven ook geen duidelijkheid. Uit deze beelden is niet op te maken dat het de BMW en de Audi betreft waarvan de politie denkt dat deze betrokken zijn, en ook geven de beelden geen duidelijkheid over de aanwezige personen en het verdere verloop van de avond. Deze verschillen in de verklaringen zijn dusdanig dat de rechtbank op basis van al die verklaringen niet kan komen tot één scenario wat er die dag/avond heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft op grond van het dossier en de door de verdachte en medeverdachten afgelegde, wisselende, verklaringen weliswaar ernstige vermoedens dat, naast [medeverdachte 1] , ook anderen van de vier verdachten die terechtstaan in deze zaak bij het gepleegde geweld betrokken zijn geweest. Welke (mede)verdachten dat zijn, kan de rechtbank echter niet vaststellen. Tegelijkertijd laat het dossier nadrukkelijk de mogelijkheid open dat ook andere personen bij de mishandeling betrokken zijn geweest die de dans uiteindelijk hebben ontsprongen. Uit het voorgaande volgt dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte onderdeel heeft uitgemaakt van de groep die geweld heeft gepleegd tegen de aangever. Dit leidt er dan ook toe dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde.

4.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 540, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
4.1
De standpunten
Zowel de officier van justitie als de verdediging stellen zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu geen rechtstreeks verband bestaat tussen de tenlastelegging en de vordering van de benadeelde partij.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het hem tenlastegelegde feit.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
de vordering van de benadeelde partij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.K. Spros, voorzitter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
mr. B.F.M. Klappe, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2020.