ECLI:NL:RBDHA:2020:10076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.8708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen inreisverbod in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiser, een vreemdeling, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, gedateerd op 8 april 2020, hield in dat de asielaanvraag van eiser van 10 december 2019 buiten behandeling werd gesteld en dat er een inreisverbod voor de duur van twee jaren werd uitgevaardigd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op of omstreeks 7 januari 2020 met onbekende bestemming is vertrokken, en dat er geen onderbouwing is voor de stelling van de gemachtigde dat eiser op illegale wijze zou trachten terug te keren naar Algerije. De gemachtigde heeft aangegeven dat hij sinds 27 april 2020 geen contact meer heeft gehad met eiser en dat de laatst bekende verblijfplaats van eiser in Frankrijk zou zijn, maar het exacte adres is onbekend.

Gelet op het feit dat de gemachtigde niet meer in contact staat met eiser, kon de rechtbank niet langer aannemen dat eiser nog een procesbelang had bij de beoordeling van het beroep tegen het inreisverbod. De rechtbank heeft daarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack in aanwezigheid van griffier S. Zohrabian en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8708

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 april 2020 (het bestreden besluit) tot het uitvaardigen van een inreisverbod.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser van 10 december 2019 buiten behandeling gesteld, omdat uit informatie van de korpschef van het regionaal politiekorps Noord-Holland (AVIM) en van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) is gebleken dat eiser op of omstreeks 7 januari 2020 met onbekende bestemming is vertrokken. Verweerder heeft daarnaast tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd. Het beroep richt zich uitsluitend tegen het inreisverbod.
2. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog een procesbelang heeft. Daarbij is niet betwist dat eiser met een voor verweerder onbekende bestemming is vertrokken. Eiser zou volgens de gemachtigde op eigen gelegenheid Nederland hebben verlaten om – op illegale wijze – te trachten terug te keren naar Algerije, maar dit is tot op heden niet onderbouwd. Op vragen van de rechtbank heeft de gemachtigde van eiser schriftelijk op 4 juni 2020 bericht dat hij op 27 april 2020 voor het laatst telefonisch contact heeft gehad met zijn cliënt. Nadien heeft gemachtigde eiser niet meer gesproken. Gemachtigde geeft aan dat hij eiser op 19 mei 2020, 22 mei 2020 en op 4 juni 2020 heeft geprobeerd te bereiken. Dit zou niet gelukt zijn. Verder geeft gemachtigde aan dat de laatst bekende verblijfplaats van zijn cliënt in Frankrijk zou zijn. Het precieze adres is de gemachtigde onbekend.
3. Uit deze feiten leidt de rechtbank af dat de gemachtigde inmiddels niet meer in contact staat met eiser en om die reden niet kan onderbouwen dat eiser het beroep tegen het inreisverbod wenst te handhaven. Gelet hierop kan niet langer een belang van eiser bij de beoordeling van het beroep tegen het inreisverbod worden aangenomen.
4. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Zohrabian, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.