In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Ghanese vrouw, die samen met haar minderjarige dochter een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat Ghana als veilig land van herkomst wordt beschouwd. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij vreest voor vervolging in Ghana vanwege haar culturele achtergrond en de rituelen die zij niet heeft uitgevoerd. Tijdens de zitting op 2 september 2020 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft geconcludeerd dat Ghana in het algemeen als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar individuele situatie afwijkt van deze algemene beoordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de vier jaar voorafgaand aan haar vertrek uit Ghana geen bedreigingen heeft ervaren en dat haar vrees voor vervolging niet voldoende onderbouwd is. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris terecht geen rekening heeft gehouden met het risico op besnijdenis van de dochter van eiseres, aangezien eiseres zelf niet besneden is en het risico zich niet in haar regio voordoet.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, met de conclusie dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.