ECLI:NL:RBDHA:2020:10068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.14011
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een minderjarige vreemdeling en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een minderjarige vreemdeling, eiseres, die van Syrische nationaliteit is. Eiseres had eerder een verblijfsvergunning in Oostenrijk en was op 13 juli 2020 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij tevens verzocht om schadevergoeding. De maatregel van bewaring werd op 20 juli 2020 opgeheven, waarna de rechtbank zich moest buigen over de vraag of de bewaring onrechtmatig was en of eiseres recht had op schadevergoeding.

De rechtbank overwoog dat de bewaring van eiseres acht dagen had geduurd, wat binnen het beleid van de verweerder valt, dat voor minderjarigen een maximum van veertien dagen hanteert. Eiseres voerde aan dat de maatregel disproportioneel was, omdat zij een minderjarig meisje is dat uit Oostenrijk is weggelopen. De rechtbank oordeelde echter dat de maatregel noodzakelijk was, gezien de herhaalde weigering van eiseres om terug te keren naar Oostenrijk. De rechtbank concludeerde dat de maatregel niet onevenredig lang had geduurd en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagde.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter D. Verduijn, in aanwezigheid van griffier P. Bruins. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.14011
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 20 juli 2020 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2003]
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiseres voert aan dat de maatregel disproportioneel is. Zij is een minderjarig Syrisch meisje, dat is weggelopen uit Oostenrijk, waar zij een verblijfsvergunning heeft. De maatregel heeft een week geduurd en verweerder had ervoor moeten kiezen om de maatregel korter te laten duren; eiseres had één dag van tevoren in bewaring gesteld kunnen worden terwijl verweerder vóór die tijd al buiten haar medeweten stappen had kunnen zetten voor de feitelijke overdracht. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de maatregel noodzakelijk was omdat eiseres herhaaldelijk heeft aangegeven niet terug te willen naar Oostenrijk. Sommige stappen in de overdrachtsprocedure kunnen pas worden gedaan als de vreemdeling zich in detentie bevindt. Verweerder is van mening dat zorgvuldig is gehandeld en dat de maatregel niet langer heeft geduurd dan strikt noodzakelijk.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder het beleid hanteert dat voor minderjarigen een maatregel van inbewaringstelling maximaal veertien dagen duurt. De bewaring van eiseres heeft acht dagen geduurd, zodat verweerder de in zijn beleid gehanteerde maximumtermijn niet heeft overschreden.
5. Eiseres is in het bezit van een verblijfsvergunning voor Oostenrijk, waardoor zij in Oostenrijk internationale bescherming geniet. In de maatregel is vermeld dat eiseres tijdens een vertrekgesprek op 6 januari 2020 heeft verklaard er alles aan te zullen doen om terugkeer naar Oostenrijk te voorkomen. In het gehoor, voorafgaande aan de inbewaringstelling is vermeld dat eiseres meermalen heeft verklaard niet terug te willen naar Oostenrijk. Dit is door eiseres niet bestreden. Gelet hierop, en op de verklaring van verweerder ter zitting dat er pas een definitieve vlucht met escorts en een goede afstemming met de Oostenrijkse autoriteiten kan plaatsvinden als eiseres zich in bewaring bevindt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het risico dat eiseres niet beschikbaar is op het moment van daadwerkelijke overdracht, niet heeft hoeven te nemen. De rechtbank is eveneens van oordeel dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen hebbende, de maatregel niet onevenredig lang heeft geduurd. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
04 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.