ECLI:NL:RBDHA:2020:10022
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en indirect réfoulement in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H. Loth, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.R. Toussaint, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij geen vertrouwen had in het Franse asielsysteem en vreesde voor indirect réfoulement, gezien zijn eerdere afwijzing van een asielaanvraag in Frankrijk en zijn medische klachten.
De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag niet in behandeling werd genomen. De rechtbank verwees naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een lidstaat een asielaanvraag niet in behandeling hoeft te nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser had geen medische stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn klachten, en de rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat Frankrijk in het geval van eiser artikel 3 van het EVRM had geschonden. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag niet te behandelen en dat het beroep ongegrond was.
De uitspraak werd gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. T.R. Oosterhoff - Vos. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.