ECLI:NL:RBDHA:2020:10002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
09/842449-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met meerdere slachtoffers en mishandeling van familieleden

Op 8 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 november 2019 in Den Haag drie willekeurige slachtoffers met een mes heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte rade handelde, maar wel de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De verdachte werd veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en mishandeling van zijn moeder en stiefvader. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één jaar op, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank overwoog dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat zijn toerekeningsvatbaarheid beïnvloedde. De slachtoffers hebben schade geleden, waarvoor de rechtbank schadevergoedingen toekende. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/842449-19, 09/160928-18 en 09/837289-20 (t.t.z. gev.)
Datum uitspraak: 8 oktober 2020
Tegenspraak
(Vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
[geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] [geboorteland] ),
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 11 maart 2020, 8 juni 2020, 7 juli 2020 (telkens pro forma) en 24 september 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.A.C. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Neermawatie Nandoe naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 09/842449-19
1.
hij op of omstreeks 29 november 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] (15 jaar) en/of [slachtoffer 2] (13 jaar) en/of [slachtoffer 3] (15 jaar) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft
gestoken in de rug, althans het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 november 2019 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (15 jaar) en/of [slachtoffer 2] (13 jaar) en/of [slachtoffer 3] (15 jaar) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in de rug, althans het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 november 2019 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 1] (15 jaar) en/of [slachtoffer 2] (13 jaar) en/of [slachtoffer 3] (15 jaar) heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in de rug, althans het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ;
2. gevoegde zaak 09/210941-19:
hij op of omstreeks 1 september 2019 te 's-Gravenhage [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] met kracht uit de auto te trekken en/of met de duim in het (rechter)oog te duwen en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan;
3. gevoegde zaak 09/138166-18:
hij op of omstreeks 15 juli 2018 te 's-Gravenhage zijn (stief)vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer 5] , heeft mishandeld door deze meerdere malen, althans eenmaal, in het gezicht te slaan en/of te stompen;
Parketnummer 09/160928-18
hij op of omstreeks 14 augustus 2018 te ’s-Gravenhage zijn moeder, [slachtoffer 6] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 6] een of meerdere malen (telkens) (met
kracht):
- een kopstoot te geven en/of
- in haar gezicht te stompen en/of te slaan en/of
- in haar gezicht te krabben en/of
- aan haar haren te trekken en/of
- op haar rug te stompen en/of te slaan;
Parketnummer 09/837289-20
1.
hij op of omstreeks 08 maart 2019 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 7] heeft mishandeld door meermalen althans éénmaal te stompen en/of te slaan tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer 7] en/of te schoppen en/of te trappen tegen de zij en/of be(e)n(en), althans het lichaam van die [slachtoffer 7] ;
2.
hij op of omstreeks 16 juli 2019 te ’s-Gravenhage zijn moeder, [slachtoffer 6] ,
heeft mishandeld door meermalen althans éénmaal te stompen en/of te slaan tegen het hoofd en/of de romp, althans het lichaam van die [slachtoffer 6] en/of met (de nagel van) zijn vinger aan de binnenzijde van de wang althans de mond van die [slachtoffer 6] te krabben.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Parketnummer 09/842449-19; dagvaarding I
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of kan worden bewezen dat de verdachte zich op 29 november 2019 ten aanzien van [slachtoffer 1] (15 jaar), [slachtoffer 3] (15 jaar) en [slachtoffer 2] (13 jaar) schuldig heeft gemaakt aan een poging moord/doodslag (feit 1 primair) dan wel een poging zware mishandeling (feit 1 subsidiair) dan wel mishandeling (feit 1 meer subsidiair) door deze personen met een mes in de rug te steken.
De verdachte wordt er ook van verdacht [slachtoffer 4] te hebben mishandeld op 1 september 2019 (feit 2) en zijn stiefvader [slachtoffer 5] te hebben mishandeld op 15 juli 2018 (feit 3).
Parketnummers 09/160928-18 en 09/837289-20
In deze zaak zijn tevens twee andere dagvaardingen uitgebracht.
Dagvaarding II (parketnummer 09/160928-18): de verdachte wordt ervan verdacht zijn moeder te hebben mishandeld op 14 augustus 2018
Dagvaarding III (parketnummer 09/837289-20): de verdachte wordt ervan verdacht [slachtoffer 7] te hebben mishandeld op 8 maart 2019 (feit 1) en zijn moeder te hebben mishandeld op 16 juli 2019 (feit 2).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte op 29 november 2019 handelde met voorbedachte rade, zodat hij dient te worden vrijgesproken van de bij dagvaarding I onder feit 1 ten laste gelegde poging moord, meermalen gepleegd. De overige ten laste gelegde feiten acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de bij dagvaarding I onder 1, primair en subsidiair, en onder 2 ten laste gelegde feiten, evenals het bij dagvaarding III onder 1 ten laste gelegde feit. Voor zover noodzakelijk zal de rechtbank hierna de ingenomen standpunten nader bespreken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Dagvaarding I, feit 1
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2019333249, van de politie Eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum (onderzoek Toulouse), met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 263) dan wel het bij genoemd onderzoek behorende forensisch dossier (doorgenummerd blz. 1 t/m 461).
1. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] opgemaakt op 29 november 2019, voor zover inhoudende (p. 41 en 42):
Ik liep bij Hudson Bay. Ik was met een vriendin, [slachtoffer 3] . Plots stak een man ons. Eerst dacht ik dat die man ons wegduwde om er langs te komen. Het was heel druk. Mijn vriendin riep opeens dat ze gestoken was. Toen voelde ik het ook. Ik voelde bloed op mijn rug. Ik zag dat die man iemand anders stak. Ik zag dat hij met zijn hand een stekende beweging maakte. Ik heb geen mes gezien. Ik heb gezien dat er ook een kleinere jongen gestoken was. Er is een snee gezien in de rechterheup. Ik heb nu net gehoord dat de snee 3 tot 4 centimeter diep is. Alleen in het vlees en een spier.
2. Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende forensisch geneeskundig onderzoek met betrekking tot [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende (p. 448-455 van het forensisch dossier):
Steken in de rug, nabij de flank, met een mes met een lemmet van circa 11,5 cm kan in algemene zin als levensbedreigend worden aangemerkt en potentieel ernstige gevolgen hebben. Omdat de kans op genoemde complicaties afhankelijk is van vele, deels onbekende factoren, is het niet mogelijk om hiervan een risico-inschatting te geven. In onderhavig geval reikte de steekwond tot in de rugspier en waren er geen andere letsels of bloedingen, waardoor deze steekwond niet als levensbedreigend kan worden aangemerkt.
De huidverwonding was winkelhaakvormig met een lengte van 1,5 cm respectievelijk circa 0,3 cm, en verliep onderhuids van achter naar voren, iets van links naar rechts en voetwaarts en had een lengte van circa 5,5 cm.
3. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] opgemaakt op 29 november 2019, voor zover inhoudende (p. 34-35):
Ik liep vanaf de Hudson Bay naar links richting de MacDonalds op de [adres 2] . Ik deed 3 stappen en voelde een harde klap op mijn rug. Het voelde alsof de man een harde vuist op mijn rug gaf. Ik draaide mij om en zag dat er een man weg rende. Ik voelde bloed stromen en ik wist dat ik was gestoken met een mes. Ik zag dat hij krullend haar had en hij was niet zo lang, 1.70 tot 1.80 meter.
Heb je gezien waarmee je gestoken bent? Nee, die mensen zeiden wel dat het mes daar lag op de grond maar ik heb het niet gezien.
4. Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende forensisch geneeskundig onderzoek met betrekking tot [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende (p. 420-427 van het forensisch dossier):
Steken in de rug, nabij de flank, met een mes met een lemmet van circa 11,5 cm kan in algemene zin als levensbedreigend worden aangemerkt en potentieel ernstige gevolgen hebben. Omdat de kans op genoemde complicaties afhankelijk is van vele, deels onbekende factoren, is het niet mogelijk om hiervan een risico-inschatting te geven. In onderhavig geval reikte de steekwond tot in de rugspier en waren er, behoudens een geringe bloedverlies, geen andere letsels, waardoor deze steekwond niet als levensbedreigend kan worden aangemerkt.
De huidverwonding was lijnvormig en circa 1 cm lang en verliep van achter naar voor, iets van rechts naar links en voetwaarts en had een lengte van 3,7 cm.
5. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , opgemaakt op 29 november 2019, voor zover inhoudende (p. 30):
Plaats delict: [adres 2] , Den Haag. Pleegdatum/tijd: 29 november 2019 om 19:40 uur. Ik ben vanavond naar de stad gegaan om te shoppen met mijn vriendin [slachtoffer 1] . Ik liep aan de kant van de Hudson’s Bay. Opeens kreeg ik een harde duw en ik hoorde omstanders om mij heen roepen: hij heeft een mes, of: er is gestoken. Direct daarna voelde ik een stekende pijn net boven mijn rechterbil. Er rende een man weg met krullend haar en hij droeg een grote beige jas. Ik voelde pijn en ging met mijn hand naar mijn rug. Ik zag en voelde bloed en ik schreeuwde in het rond: ik ben gestoken. Ik heb een steekwond boven mijn bil die nog gehecht moet worden.
6. Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende forensisch geneeskundig onderzoek met betrekking tot [slachtoffer 3] , voor zover inhoudende (p. 435-442 van het forensisch dossier):
Steken in de rug, nabij de flank, met een mes met een lemmet van circa 11,5 cm kan in algemene zin als levensbedreigend worden aangemerkt en potentieel ernstige gevolgen hebben. Omdat de kans op genoemde complicaties afhankelijk is van vele, deels onbekende factoren, is het niet mogelijk om hiervan een risico-inschatting te geven. In onderhavig geval reikte de steekwond tot in de schuine buikspier en waren er geen andere letsels of bloedingen, waardoor deze steekwond niet als levensbedreigend kan worden aangemerkt.
De huidverwonding was lijnvormig en circa 1,5 cm lang en verliep van achter naar voren, iets van rechts naar links en minimaal hoofdwaarts, had een lengte van circa 4,5 cm.
7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 november 2019, voor zover inhoudende (p. 90):
Op 29 november 2019, omstreeks 20.00 uur, waren collega [verbalisant 1] en ik, [verbalisant 2] , belast met de noodhulpdienst. Wij kregen via de meldkamer de opdracht te gaan naar de Hudsons’s Bay, gelegen aan de [adres 2] te Den Haag voor een vermoedelijke steekpartij. Ik werd ter plaatse aangesproken door een meisje dat riep: “Ik heb een man het mes zien weggooien”. Ik ben toen achter het meisje aangelopen richting de Decathlon, gelegen aan de [adres 2] . Voor de Decathlon wees het meisje naar een plantenbak. Bij de plantenbak stond een vrouw, die later bleek de moeder van het meisje te zijn en zij wees mij het mes aan. Ik zag links onder in de hoek een mes met een zwart heft en een zilver lemmet liggen.
8. Het proces-verbaal van verklaring verdachte d.d. 3 juni 2020, voor zover inhoudende (p. 174 en 175):
Ik dacht dat de mensen naar mij toe zouden komen. En toen heb ik die mes gepakt en toen ben ik gaan rennen. Toen was er iemand voor me en ik deed zo met die mes om die persoon weg te gaan, en weer verder. Toen was er weer iemand voor me. Toen deed ik het weer. En ik deed het dus steeds weer. Toen heb ik die mes weggegooid en toen ben ik door gaan rennen. Ik heb diegene geraakt in zijn rug denk ik. De tweede hetzelfde denk ik. Ik heb dat drie keer gedaan. Volgens mij is dat mes beland op zo’n plantenbak. Dat was bij de Hema. Ik heb drie keer een snijdende beweging gedaan.
Dagvaarding I, feit 2
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019244895, van de politie Eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 45).
9. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] , opgemaakt op 1 september 2019, voor zover inhoudende (p. 4 en 5) met als bijlage foto’s van het letsel van [slachtoffer 4] (p. 7 tot en met 9):
Op zondag 1 september 2019 bevond ik mij in mijn voertuig. Ik stond met mijn voertuig geparkeerd op de [adres 3] ter hoogte van nummer 90 te ’s-Gravenhage. Op het moment dat ik wilde wegrijden, zag ik dat er aan mijn linkerzijde een man stil stond. Ik deed mijn raam omlaag en vroeg aan de man of hij aan de kant wilde gaan. Op dat moment zag ik dat hij met zijn beiden handen, mijn shirt vastpakte. Ik zag en voelde dat hij met enige kracht mij uit mijn auto probeerde te trekken. Ik voelde een hevige pijn in mijn borst. Ik zag dat hij mijn shirt kapot had gescheurd. Vervolgens zag ik dat hij met zijn handen naar mijn rechteroog ging. Ik voelde dat hij met zijn duim mijn rechteroog met enige kracht probeerde in te drukken. Ik voelde een hevige pijn in mijn rechteroog. En aan de linkerzijde van mijn voorhoofd voelde ik ook een hevige pijn.
10. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, op 3 september 2019 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
U houdt mij voor waarvan ik word verdacht, te weten het mishandelen van de heer [slachtoffer 4] door hem uit de auto te trekken en mijn duim in zijn oog te duwen en hem te slaan op 1 september 2019 te Den Haag. Ik verblijf bij Parnassia en ben wel vaker in de [adres 3] om te bedelen en sigaretten te kopen. Deze man ging naar zijn auto toe en ik vroeg of ik iets aan hem kom vragen en hij zei meteen: opkankeren, vieze kanker junk. Ik zei dat hij moest stoppen en ging als reactie naar voren met mijn lichaam. Hij stapte uit en viel mij aan en toen zijn wij gaan vechten.
Dagvaarding I, feit 3
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018189838, van de politie Eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 30).
11. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 5] opgemaakt op 15 juli 2018, voor zover inhoudende (p. 10 en 11):
Feit : Eenvoudige mishandeling
Plaats delict : [adres 4] 's-Gravenhage
Pleegdatum/tijd : Op zondag 15 juli 2018 om 09:40 uur.
Deze ochtend lag ik met mijn vrouw op bed in de slaapkamer. Ik keek naar de deuropening van onze slaapkamer en zag [verdachte] staan. Deze ochtend had mijn vrouw [naam 1] drie euro op het dressoir klaargelegd. Hierop hoor ik [verdachte] zeggen: Ik wil meer geld, ik moet naar Rotterdam en ik heb van de week al een boete gekregen. Ik zei tegen hem dat ik geen cash geld had en dat hij het hiermee moest doen. Ik keek naar het scherm van mijn telefoon en vrijwel simultaan voelde ik een harde klap aan de linkerkant van mijn gezicht. Ik voelde een pijnscheut door mijn gezicht en zag door de klap niet helder. Ik voelde dat deze situatie fout ging en probeerde mijn andere telefoon te pakken om de politie te kunnen bellen. Hierop voelde ik nog twee klappen in mijn gezicht en een pijnscheut door mijn hoofd gaan.
12. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 6] , voor zover inhoudende (p. 14 en 15):
Mijn zoon genaamd [verdachte] was vanochtend wakker geworden en wij geven hem elke dag 5 euro. Mijn man [naam 2] en ik hadden alleen klein geld, maar dat was niet voldoende voor 5 euro. Op het moment dat [verdachte] door had dat wij niet genoeg geld hadden werd hij boos. Ik zag dat [verdachte] [naam 2] twee keer in zijn gezicht sloeg. Ik zag dat [verdachte] [naam 2] twee keer met vlakkenhand in zijn gezicht sloeg. Ik weet dat [verdachte] lange nagels heeft en ik zag dat [naam 2] krassen in zijn gezicht, nek en op zijn borst had gekregen door de klappen.
Dagvaarding II
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018220011, van de politie Eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 30).
13. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 6] opgemaakt op 14 augustus 2018, voor zover inhoudende (p. 14 en 15):
Op dinsdag 14 augustus 2018 omstreeks 06.30 uur werd ik wakker in mijn slaapkamer. Mijn huis is gelegen aan de [adres 4] te s-Gravenhage. Vervolgens maakte ik mijn zoon wakker. Deze keer had ik 9 euro klaargelegd omdat het zijn verjaardag was. Hij pakte de 9 euro en vroeg vervolgens om meer geld. Ik vertelde hem dat ik niet meer geld had. Ik pakte mijn telefoon en toen sloeg hij mijn telefoon uit mijn handen en gaf direct daarna een kopstoot in mijn gezicht. Ik voelde toen hevige pijn op mijn neus. Mijn neus begon ook te bloeden. Ik viel toen achterover op mijn bed. Hij begon daarna mij met meerdere vuistslagen in mijn gezicht te slaan. Ook kraste hij met zijn vingernagels mij in het gezicht. Toen drukte ik met mijn beiden benen hem van mij af en vluchtte toen achter mijn bed. Toen klom hij op mijn bed en kroop naar mij toe. Terwijl hij met zijn knieën op de rand van het bed zat en ik in elkaar gedoken op de grond, voelde ik wederom meerdere vuistslagen op mijn rug. Ik had veel pijn. Ik voelde daarna dat er aan mijn haren werd getrokken. Op dat moment had hij zicht op mijn gezicht en gaf toen weer meerdere vuistslagen in mijn gezicht. Daarna voelde ik meerdere klappen op mijn rug. Ik voelde veel pijn in mijn gezicht, op mijn hoofd en op mijn rug.
14. Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 14 augustus 2018 betreffende [slachtoffer 6] , voor zover inhoudende (p. 27):
Uitwendig waargenomen letsel: zwelling gelaat, neusbrug gezwollen, krabplekken gelaat. Forse bloedneus. Kneuzingen rug.
Dagvaarding III, feit 1 en 2
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2019333249 , van de politie Eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum (onderzoek Toulouse), met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 263).
15. Het proces-verbaal van [slachtoffer 7] , opgemaakt op 9 maart 2019, voor zover inhoudende (p. 237 en 238):
Op vrijdag 8 maart 2019 omstreeks 19:45 uur stond ik met mijn vrouw te wachten bij de tramhalte Centrum, Spui te 's-Gravenhage. Ik zag een getinte man aan komen lopen in onze richtring. Ik zag dat de man een gebreide muts op had en een donker kleurige jas aan had. Ik hoorde dat de man aan ons vroeg of hij wat mocht vragen.
Vervolgens zag ik dat hij naar een derde man toe liep. Daarop draaide ik mij weer om en zag dat de man met de muts met twee vuisten op de man zijn hoofd en borst sloeg. Ik wilde naar het slachtoffer toelopen en zag nadat ik twee stappen had gelopen dat de man met de muts een dreigende houding, een soort hulk/gorilla houding aannam. Opeens vanuit het niets zag en hoorde ik dat de man met zijn tot rechterhand gebalde vuist mij met kracht op mijn linker wang sloeg. Ik voelde een hevige pijn. Ik voelde dat door de klap de binnenkant van mijn linkerwang mijn gebit raakte. Ik voelde daardoor een wond zitten in mijn mond. Door de kracht van de stomp viel ik plat achterover op de harde grond. Vervolgens voelde en zag ik dat de man mij met kracht hard tegen mijn linkerzij en benen schopte. Later zag ik dat ik een schaafwond op mijn linker knie heb, dit heb ik opgelopen door de schoppen van de man.
16. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2], opgemaakt op 8 mei 2019, voor zover inhoudende (p. 245-246):
Wij stonden op de tram te wachten. Er kwam een man naar [slachtoffer 7] ). Hij vroeg meneer mag ik u iets vragen. [slachtoffer 7] zei nee. Hij schoof door naar een man naast ons die zei ook nee. Ik zag dat de man boven op een oudere man zat en de oudere man met twee vuisten sloeg. [slachtoffer 7] ging er direct op af. Toen ging de man op [slachtoffer 7] af en sloeg hij [slachtoffer 7] . [slachtoffer 7] viel op de grond. Hij werd geschopt door de man terwijl hij op de grond lag.
17. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 maart 2019, voor zover inhoudende (p. 240):
Op vrijdag 8 maart 2019, omstreeks 19:50 uur, bevonden wij ons verbalisanten met surveillance belast op het [adres 5] te 's-Gravenhage. Via de mobilofoon hoorden wij dat er een eenheid gestuurd werd naar een melding van een mishandeling, de verdachte zou in een witte HTM tram gestapt zijn en over het Spui rijden in de richting van de [adres 6] . De verdachte zou in het donker gekleed zijn, een baard hebben en op zijn hoofd een donkere muts of petje dragen. Op dat moment zagen wij de betrokken tram rijden, over het [adres 5] . Ik verbalisant ben met mijn dienstvoertuig naast de tram gaan rijden en heb de trambestuurster gesommeerd de tram te stoppen, hier gaf de trambestuurster gehoor aan. Wij verbalisanten zijn hierop de tram in gegaan, in de tram werden wij aangesproken door een vrouw.
Wij hoorde de vrouw zeggen: "Hij zit achterin ". Bijna achterin de tram wees de vrouw ons een man aan die aan de rechterzijde van de tram zat.
Wij kunnen de man omschrijven als :
-licht getint
-zwarte volle baard
-donkere kleding
-zwarte muts op zijn hoofd
Wij hebben de man staande gehouden en medegedeeld dat hij verdachte was van een mishandeling en dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Buiten heb ik de man, verder in dit proces-verbaal genoemd als verdachte, naar zijn
ID bewijs gevraagd. Hij gaf op te zijn door middel van een identiteitsbewijs: [verdachte] [geboortedatum] te Colombia. Ik verbalisant vroeg de verdachte of hij kon vertellen wat er gebeurd was. Wij hoorde de verdachte zeggen dat hij was geslagen en zelf ook geslagen had maar dat hij er verder niks mee wilde.
18. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 6] , opgemaakt op 17 juli 2019, voor zover inhoudende (p. 251 en 252):
Mijn naam is [slachtoffer 6] . Ik ben moeder van [verdachte] . [verdachte] verblijft bij Parnassia gelegen aan de [adres 7] in Den Haag. Gisteravond, 16 juli 2019 omstreeks 20:40 uur, bracht ik [verdachte] een bezoek.
Ik gaf [verdachte] een bedrag van 10 Euro. Ik hoorde dat [verdachte] meer geld wilde hebben. Ik merkte dat [verdachte] een woede aanval kreeg. Ik zag dat [verdachte] zijn handen tot vuist balde. Vervolgens zag en voelde ik dat ik harde stompen tegen de linkerzijde van mijn hoofd kreeg. Ik werd vervolgens overal geslagen. Ik voelde de slagen zowel tegen mijn hoofd als tegen mijn romp aan komen. Ik zag kans om de gang op de vluchten. Op de gang begon [verdachte] mij weer te mishandelen. Ik kwam vervolgens hard op de betonnen vloer terecht. Ik bleef gillen en twee medewerkers van Parnassia kwamen aangesneld. Ik werd nog steeds geslagen en ik voelde dat [verdachte] mij probeerde terug te trekken zijn kamer in. Ik voelde ineens dat [verdachte] zijn vinger in mijn mond had gestoken. Vervolgens heeft [verdachte] met een nagel van zijn vinger de binnenzijde van mijn wang open gekrabd. Daarna lukte het l van de medewerkers om, door op hem in te blijven praten, het slaan te stoppen.
19. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , opgemaakt op 20 augustus 2019, voor zover inhoudende (p. 259):
Op dinsdag 16 juli 2019 omstreeks 20:45 uur, was ik aan het werk bij Parnassia. Ik
ben verpleegkundige op de afdeling High Care l. Deze afdeling is gevestigd aan de
[adres 7] te 's-Gravenhage. Op bovengenoemd tijdstip hoorde ik luid geschreeuw. Mijn collega en ik zijn direct naar slaapkamer van meneer [verdachte] gerend. Wij zagen [verdachte] en zijn moeder [slachtoffer 6] op grond liggen. Ik zag dat [verdachte] gericht met zijn gebalde vuist op zijn moeder insloeg. In totaal heeft [verdachte] ongeveer 5 a 6 keer met brute kracht op zijn moeder ingeslagen.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
3.5.1
Dagvaarding I, feit 1
Steekincident [adres 2] Den Haag 29 november 2019
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen 1 tot en met 8 vast dat op 29 november 2019 in de [adres 2] in Den Haag de verdachte drie personen, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (hierna tezamen: de slachtoffers), heeft gestoken met een mes. De verdachte heeft verklaard en ter terechtzitting bevestigd dat hij met een mes in zijn hand is gaan rennen door een menigte. Tijdens het rennen duwde de verdachte de slachtoffers weg en maakte daarbij een snijdende en/of stekende beweging met het mes dat hij vasthad. [slachtoffer 3] voelde een harde duw en direct daarna een stekende pijn net boven haar rechter bil, waar ze bloed zag en voelde. Nadat [slachtoffer 3] aangaf gestoken te zijn, voelde [slachtoffer 1] bloed op haar rug en wist ze dat ook zij gestoken was. [slachtoffer 1] zag dat de verdachte een stekende beweging maakte naar – wat later blijkt – [slachtoffer 2] , die op dat moment een harde klap op zijn rug voelde. Nadat hij zich omdraaide voelde hij bloed stromen en wist hij dat hij was gestoken met een mes.
De verdachte heeft vervolgens het mes weggegooid en is doorgerend. Het mes is kort daarna door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gevonden in een plantenbak voor de Decathlon, gelegen aan de [adres 2] .
Vrijspraak voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank stelt vast dat noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter zitting volgt dat de verdachte op 29 november 2019 heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank dus van oordeel dat van voorbedachte raad geen sprake is, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak voorwaardelijk opzet op doodslag
Ten aanzien van het voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg stelt de rechtbank voorop dat daarvan sprake is op het moment dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
In dit kader stelt de rechtbank vast dat de verdachte in een drukke winkelstraat al rennend, met flinke vaart en met een mes in zijn hand stekende bewegingen heeft gemaakt als gevolg waarvan hij drie personen in de rug raakte, dus zonder dat zij zich daartegen konden verdedigen. Daarmee veroorzaakte hij telkens een steekwond van een aantal centimeter diep. Uit de forensisch geneeskundige rapporten van het NFI volgt dat in algemene zin het steken in de rug met een mes kan worden aangemerkt als levensbedreigend, en potentieel ernstige gevolgen kan hebben. Maar omdat de kans op complicaties afhankelijk is van vele, deels onbekende factoren, is het niet mogelijk om een risico-inschatting te geven. Volgens het NFI was de steekwond voor geen van de slachtoffers levensbedreigend, gelet op de locatie van de steekwonden op de lichamen, het ontbreken van ander letsel, en het hebben van weinig tot geen bloedverlies.
Op basis van deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans op het doden van de slachtoffers heeft doen ontstaan. De rechtbank is dan ook met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 1 primair ten laste gelegde feit van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte met voorbedachte raad handelde of opzet had op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , zodat zij de verdachte van dit feit zal vrijspreken.
Bewezenverklaring subsidiair tenlastgelegde
Naar het oordeel van de rechtbank levert het handelen van de verdachte zoals hierboven beschreven wel een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het gebied waar de slachtoffers gestoken zijn organen, spieren, bloedvaten en zenuwbanen bevinden, die door het steken met een mes zodanig beschadigd kunnen worden, dat dit op zin minst genomen zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. Bovendien waren alle messteken meerdere centimeters diep zodat de steken met zekere kracht zijn toegebracht. Dat deze aanmerkelijke kans niet geresulteerd heeft in zwaar lichamelijk letsel berust op toeval, en niet op het handelen van de verdachte.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
In dat kader is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor beschreven gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvormen kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen van het tegendeel is volgens de rechtbank geen sprake. Anders dan de verdediging betoogd is volgens de rechtbank niet gebleken dat bij de verdachte vanwege zijn geestelijke stoornis ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak.
Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het de verklaring van de verdachte en het hierna te bespreken persoonlijkheidsonderzoek volgt dat de beweegredenen van verdachte om te steken weliswaar zijn ingegeven door waandenkbeelden, maar dat hieruit niet zonder meer valt af te leiden dat hij zich niet bewust was van wat hij deed.
Aldus komt de rechtbank tot het oordeel dat het bij dagvaarding I, onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.5.2
Dagvaarding III, feit 1
Mishandeling [slachtoffer 7] op 8 maart 2019
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen 15 tot en met 17 het volgende vast. [slachtoffer 7] heeft aangifte gedaan van mishandeling. Zijn vrouw heeft dit zien gebeuren. Naar aanleiding van het signalement van de dader en de beschrijving van de gebeurtenissen heeft de politie de verdachte ondervraagd. Hij vertelde dat hij was geslagen en zelf ook geslagen had. Op basis van het passende signalement en de eigen verklaring van de verdachte over zijn betrokkenheid is voor de rechtbank vast komen te staan dat hij degene is geweest die [slachtoffer 7] heeft mishandeld.
De rechtbank is van oordeel dat het bij dagvaarding III, onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van dit feit wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze bewijsmiddelen te twijfelen.
3.5.3
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de
  • bij dagvaarding I onder 1, subsidiair, en onder 2 en 3;
  • bij dagvaarding II; en
  • bij dagvaarding III
ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
1. subsidiair:
hij op 29 november 2019 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (15 jaar) en [slachtoffer 2] (13 jaar) en [slachtoffer 3] (15 jaar) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes heeft gestoken in de rug, van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 1 september 2019 te 's-Gravenhage [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] met kracht uit de auto te trekken en met de duim in het rechteroog te duwen;
3.
hij op 15 juli 2018 te 's-Gravenhage [slachtoffer 5] , heeft mishandeld door deze meerdere malen in het gezicht te slaan;
Dagvaarding II
hij op 14 augustus 2018 te ’s-Gravenhage zijn moeder, [slachtoffer 6] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 6] :
- een kopstoot te geven en
- in haar gezicht te stompen en
- in haar gezicht te krabben en
- aan haar haren te trekken en
- op haar rug te stompen en/of te slaan;
Dagvaarding III
1.
hij op of omstreeks 08 maart 2019 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 7] heeft mishandeld door te stompen en/of te slaan tegen het hoofd, van die [slachtoffer 7] en te schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 7] ;
2.
hij op 16 juli 2019 te ’s-Gravenhage zijn moeder, [slachtoffer 6] , heeft mishandeld door meermalen te stompen tegen het hoofd en de romp van die [slachtoffer 6] en met de nagel van zijn vinger aan de binnenzijde van de wang van die [slachtoffer 6] te krabben.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank gaat hieronder daar nader op in.

6.De straf- en maatregeloplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar alsmede dat aan de verdachte de maatregelen van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging en de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) worden opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Op 29 november 2019 heeft de verdachte tijdens een drukke koopavond in het centrum van Den Haag zonder enige aanleiding en op willekeurige wijze drie nog jonge personen in hun rug gestoken met een mes. Het spreekt voor zich dat het tot grote commotie heeft geleid in de stad, hoe een dagje gezellig winkelen eindigde in een steekpartij. Hoewel hun letsel uiteindelijk gelukkig beperkt is gebleven, heeft de verdachte daarmee grove inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Dat het steekincident aan hen niet alleen lichamelijk maar ook emotionele littekens nalaat, is de rechtbank bovendien duidelijk geworden door middel van de voorgedragen slachtofferverklaringen ter zitting. Daaruit blijkt dat wat er is gebeurd grote inbreuk heeft gemaakt. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk misdrijf nog langdurig de gevolgen kunnen ondervinden. Zo heeft het jongste slachtoffer een posttraumatische stressstoornis opgelopen.
Ook de bewezenverklaarde mishandelingen zijn ernstige feiten. Zonder noemenswaardige aanleiding heeft de verdachte geweld toegepast op twee voor hem onbekende mensen in de publieke ruimte. De verdachte was op die momenten onberekenbaar en in zijn agressie onvoorspelbaar. Hetzelfde geldt voor de mishandelingen van zijn moeder en stiefvader, waarvan er twee plaatsvonden in het ouderlijk huis. Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de mensen met wie hij een gezin vormt, maar ook op het gevoel van veiligheid dat een thuis hen hoort te bieden.
Tot slot merkt de rechtbank op dat het handelen van de verdachte ook maatschappelijk gezien gevolgen heeft gehad. Het toepassen van geweld tegen vreemden in de publieke ruimte leidt immers niet alleen voor de slachtoffers zelf maar ook in algemene zin tot toenemende gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte d.d. 25 augustus 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten, waaronder mishandeling en diefstal met geweld.
De persoon van de verdachte
In het kader van het bij dagvaarding I, onder 1 ten laste gelegde feit is de verdachte van 16 april tot 10 juni 2020 ter observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC) en onderzocht door een multidisciplinair team. Dit heeft geresulteerd in een dubbelrapportage daterend van 30 juli 2020 (hierna: de rapportage) en ondertekend door B.H. Boer (klinisch psycholoog), A.Z. Botermans (psychiater in opleiding) en R.J.P. Rijnders (psychiater) (hierna tezamen: de onderzoekers). De rechtbank heeft kennisgenomen van dit rapport.
Uit de rapportage volgt dat de verdachte geboren is in Bogota, Colombia, en dat hij nadat zijn moeder met een Nederlandse man trouwde, in 2002 naar Nederland is verhuisd. Aanvankelijk verging het de verdachte goed: hij volgde onderwijs en integreerde snel in de Nederlandse maatschappij. Vanaf 2005 ging het daarentegen bergafwaarts met de verdachte, waarbij excessief cannabisgebruik een grote rol speelde. De verdachte maakte schulden en verwaarloosde zichzelf. Een gedwongen opname bij GGZ Parnassia in 2012 volgde, alwaar de diagnose schizofrenie en cannabismisbruik werd gesteld. De verdachte weigerde behandeling en kreeg dwangmedicatie.
Na een periode waarin de verdachte vooruitgang boekte door minder cannabis te gebruiken en zich te houden aan de voorgeschreven medicatie, gleed hij vanaf 2015 steeds verder af. De periode 2017 – 2019 kenmerkte zich door het weigeren van anti-psychotische medicatie door de verdachte, het (toenemend) gebruik van cannabis, (het vermoeden van) psychotische episodes, het plegen van mishandelingen en andere strafbare feiten, en drie gedwongen klinische opnames in psychiatrische instellingen. Behandeling verliep moeizaam omdat de verdachte zich onttrok aan zorg. In september 2019 werd de verdachte vanuit de kliniek doorgeplaatst naar de Kessler Stichting, een begeleid wonen-project, terwijl hij onder behandeling bleef van GGZ Parnassia. Ongeveer twee maanden later pleegde hij het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde feit.
In de rapportage komen de onderzoekers tot de conclusie dat de verdachte onder meer lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type. De verdachte heeft sinds zijn 24ste levensjaar meerdere psychotische episoden gehad waarin hij akoestische hallucinaties in de vorm van stemmen ervoer, evenals wanen over demonen die de verdachte zouden willen vermoorden. Verder heeft de verdachte een ernstige stoornis in cannabisgebruik en een matige stoornis in amfetaminegebruik. Hoewel de verdachte ook zonder gebruik van drugs psychotische symptomen heeft, vermoeden de onderzoekers dat het cannabisgebruik van de verdachte in de loop der jaren tot verergering van de psychotische klachten heeft geleid.
Ook in de directe aanloop tot en ten tijde van het steekincident was er hoogstwaarschijnlijk sprake van een – mogelijk middelengerelateerde – psychotische episode in het kader van schizofrenie. De verdachte was in de periode voorafgaand aan 29 november 2019 psychisch sterk ontregeld. De onderzoekers zien het handelen van de verdachte op die betreffende dag in het licht van zijn toenemende psychotische vertekening van de realiteit met verlies van grip op denken, voelen en handelen; zijn psychotische problematiek heeft daarin waarschijnlijk een overheersende rol gespeeld. De onderzoekers kunnen echter het volledig ontbreken van enige keuzevrijheid ten tijde van het handelen tijdens 29 november 2019 niet helemaal onderbouwen. Zij overwegen hierbij enerzijds dat het delictscenario slechts kan worden opgemaakt op grond van hetgeen de verdachte zelf verklaart, en anderzijds dat niet geheel kan worden uitgesloten dat een gedragsmatige (psychotische) ontregeling heeft plaatsgevonden door drugsgebruik in het kader van misbruik van amfetamine-achtige stoffen. Aldus adviseren de onderzoekers de verdachte zijn handelen ten tijde van 29 november 2019 in (sterk) verminderde mate toe te rekenen.
De onderzoekers concluderen dat het risico op geweldsrecidive op middellange termijn matig tot hoog dient te worden geschat en op lange termijn hoog, met daarbij een matige kans op ernstig lichamelijk letsel. Ter onderbouwing hiervan wijzen de onderzoekers op de chronische aard van de ziekelijke stoornis schizofrenie. De verdachte is bovendien zorgmijdend – eerdere behandelpogingen, zowel vrijwillig als onvrijwillig, hebben niet duurzaam geleid tot een structurele verandering in zijn functioneren. De verwachting is dat de verdachte dit niet zelfstandig kan bewerkstelligen, zodat intensieve behandeling in een gedwongen juridisch kader is aangewezen.
De onderzoekers adviseren de rechtbank tot het opleggen van een gevangenisstaf in combinatie met een GVM met als voorwaarden een middelenverbod, een verplichte psychiatrische behandeling inclusief medicatie, alsmede het verblijven in een instelling voor begeleid wonen. Is dat niet haalbaar, dan adviseren de onderzoekers het opleggen van een voorwaardelijke terbeschikkingstelling onder dezelfde hiervoor genoemde voorwaarden.
De rechtbank heeft verder nog kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 21 september 2020. De reclassering onderschrijft de diagnose van de onderzoekers. De kans op recidive, met gevaar voor letselschade, schat de reclassering in als hoog. Er zijn weinig beschermende factoren om de recidive te beperken. Daarbij komt dat de mate van onmacht (psychische problematiek en verslavingsdrang) en onwil (zorgmijder) bij de verdachte maakt dat het niet is gelukt om binnen de reguliere GGZ de problematiek van de verdachte beheersbaar te houden. Ter afwending van het recidivegevaar is daarom een klinische behandeling met hoge zorgintensiteit in een beveiligde setting nodig, waarbij het juridisch mogelijk is om direct in te kunnen grijpen zodra de verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt.
Tegen deze achtergrond plaatst de reclassering kanttekeningen bij het advies van de onderzoekers om een gevangenisstraf met aansluitend een GVM op te leggen. De benodigde behandeling gericht op recidivebeperking en resocialisatie is niet beschikbaar in het penitentiair psychiatrisch centrum waar de verdachte zijn straf zou uitzitten alvorens aan de behandeling onder de GVM te beginnen. Hoe langer een behandeling op zich laat wachten, hoe moeilijker de resocialisatie zal verlopen. Daarom adviseert de reclassering TBS met dwangverpleging, eventueel in combinatie met een daarop aansluitende GVM.
Nadere overweging beperkte strafbaarheid van de verdachte
Onder verwijzing naar de dubbelrapportage stelt de rechtbank vast dat de verdachte wel, maar in beperkte mate, een verwijt kan worden gemaakt van de gebeurtenissen op 29 november 2019. Hij was die dag immers harddrugs gaan gebruiken, terwijl hij al eerder had ervaren dat hij daardoor door hevige paniek kon worden overvallen. Bovendien had hij de keuze gemaakt om door de stad te gaan lopen met een keukenmes op zak, wat gegeven zijn toestand als gevaarzettend kan worden aangemerkt. De ziekte van de verdachte manifesteert zich al langere tijd, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat hij ook de andere feiten heeft gepleegd onder invloed daarvan. In welke mate dat het geval is, kan echter niet meer worden vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de dubbelrapportage onvoldoende aanknopingspunten om een volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte – zoals door de raadsvrouw van de verdachte is betoogd – aannemelijk te kunnen achten.
Straf en maatregel
Met betrekking tot de vraag welke straf en/of maatregel passend en geboden is, overweegt de rechtbank tegen de achtergrond van het vorengaande en alle feiten en omstandigheden afwegende, als volgt.
Wanneer enkel naar de ernst van de feiten wordt gekeken is geen andere conclusie mogelijk dan dat hierbij een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou passen, ook nu het niet gaat om meerdere pogingen tot doodslag maar om meer pogingen tot zware mishandeling en verschillende mishandelingen. De rechtbank moet echter ook kijken naar de persoon van de verdachte.
Zoals hiervoor al opgemerkt, neemt de rechtbank de conclusie van de onderzoekers over, namelijk dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Dit leidt tot het aannemen van verminderde – voor de steekpartij: sterk verminderde – toerekeningsvatbaarheid voor de tenlastegelegde en bewezen verklaarde feiten. Omdat dit betekent dat de verdachte slechts een beperkt verwijt kan worden gemaakt, zal de op te leggen straf veel lager uitvallen dan wanneer de feiten hem wel geheel zouden kunnen worden toegerekend.
De rechtbank overweegt op basis van de rapportage en het reclasseringsrapport dat het recidiverisico hoog is en dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een (gewelds)misdrijf zal plegen. Hij lijdt immers aan een ziekelijke stoornis van chronische aard, die in de hand wordt gewerkt door drugsgebruik, en die de afgelopen jaren heeft geleid tot meerdere gewelddadige uitbarstingen, zo blijkt uit zijn strafblad en de bewezenverklaarde feiten. Dat de verdachte verklaart sinds de huidige detentiefase zelf te realiseren dat zijn drugsgebruik negatieve invloed heeft op zijn psychose maakt dit niet anders. Eerdere pogingen hem te behandelen – zowel vrijwillig als onvrijwillig – hebben wegens onwil en onmacht bij de verdachte niet geleid tot een structurele verandering in zijn functioneren.
De rechtbank komt gelet op het bovenstaande tot het oordeel dat een voorwaardelijk kader in de vorm van een GVM of een voorwaardelijk opgelegde TBS-maatregel de maatschappij onvoldoende bescherming biedt. De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke TBS-maatregel opleggen.
Daartoe overweegt de rechtbank dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de TBS-maatregel is voldaan. De pogingen tot zware mishandeling en de mishandelingen van zijn moeder zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en tijdens het begaan van die feiten bestond bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de stoornis van de verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico zodanig zijn, dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Onder de gegeven omstandigheden eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zowel het opleggen van de TBS-maatregel als het bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd, en de mishandelingen van zijn moeder zijn bovendien aan te merken als misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Omdat de TBS-maatregel met dwangverpleging ter zake van deze misdrijven zal worden opgelegd, zal gelet op het bepaalde in artikel 38e, lid 1 Sr, een totale duur van de maatregel van meer dan vier jaren niet op voorhand uitgesloten zijn. Gelet hierop overweegt de rechtbank dat het resocialisatietraject van de verdachte volledig binnen de TBS-maatregel kan plaatsvinden, zodat zij van oordeel is dat een GVM niet van toegevoegde waarde is. Zij zal de door de officier van justitie geëiste GVM dan ook niet opleggen.
De rechtbank acht naast oplegging van de maatregel ook het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. De rechtbank heeft op onderdelen anders dan de officier van justitie geoordeeld over de bewezenverklaring en de toerekenbaarheid van de gedragingen aan de verdachte. Om die reden zal de rechtbank de eis van de officier van justitie niet volgen. Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat de verdachte met betrekking tot het bewezenverklaarde als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, komt de rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van het voorarrest.

7.De vorderingen van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

7.1
[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.340,85 (€ 340,85 materiële schade en € 1.000,-- immateriële schade).
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, inclusief de gevorderde wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de jurisprudentie waarnaar wordt verwezen voor wat betreft de immateriële schade niet vergelijkbaar is en heeft bepleit dat onvoldoende is onderbouwd dat [slachtoffer 1], die werkte op basis van een 0-uren contract, regelmatig op vaste dagen heeft gewerkt en inkomen heeft genoten.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten beschadigde kleding (€ 68,--), reiskosten (€ 117,73), gederfde inkomsten (€ 145,33) en medische kosten (€ 9,79), is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De betwisting van de gederfde inkomsten door de verdediging is onvoldoende gemotiveerd, nu op basis van de stukken bij de vordering aannemelijk is dat de benadeelde partij regelmatig werd opgeroepen, werkte en loon ontving. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair ten laste gelegde en onder 3.6 van dit vonnis bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair ten laste gelegde en onder 3.6 van dit vonnis bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.000,--.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van €1.340,85, bestaande uit € 340,85 aan materiële schade en € 1.000,-- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 29 november 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair ten laste gelegde en onder 3.6 van dit vonnis bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.340,85, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
7.2
[slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 1.450,96 (€ 450,96 materiële schade en € 1.000,-- immateriële schade).
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, inclusief de gevorderde wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij jurisprudentie waarnaar wordt verwezen voor wat betreft de immateriële schade niet vergelijkbaar is en heeft bepleit dat de gestelde schade van de jas dient te worden afgewezen nu deze niet is onderbouwd middels bonnen, terwijl de nieuwwaarde van de jas wordt opgevoerd.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair ten laste gelegde en onder 3.6 van dit vonnis bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘reiskosten’ (€ 126,36) en ‘medische kosten’(€ 55,60), is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Voor wat betreft de post ‘beschadigde kleding, jas’ zal de rechtbank, nu de jas weliswaar gedragen was doch minder dan een jaar, uitgaan van een afschrijving van 20%, waardoor de waarde van de jas wordt vastgesteld op € 215,20.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair ten laste gelegde en onder 3.6 van dit vonnis bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht dit onderdeel van de gevorderde schade onvoldoende gemotiveerd betwist door de raadsvrouw. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.000,--.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.397,16, bestaande uit € 397,16 aan materiële schade en € 1.000,-- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 29 november 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.397,16, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van [slachtoffer 3] .
7.3
[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 8.023,63 (€ 523,63 materiële schade en € 7.500,-- immateriële schade).
7.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, inclusief de gevorderde wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij jurisprudentie waarnaar wordt verwezen voor wat betreft de immateriële schade niet vergelijkbaar is en heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard dan wel wordt afgewezen.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘kleding’ (€ 150,--), ‘reiskosten’ (€ 277,63) en ‘bijles’ (€ 96,--), is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair ten laste gelegde en onder 3.6 van dit vonnis bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair ten laste gelegde en onder 3.6 van dit vonnis bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 3.500,--. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren ter zake van de gevorderde immateriële schade.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 4.023,63, bestaande uit € 523,63 aan materiële schade en € 3.500,-- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 29 november 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair ten laste gelegde en onder 3.6 van dit vonnis bewezenverklaarde feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.023,63, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2] .
7.4
[slachtoffer 4]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. [slachtoffer 4] vordert € 130,-- aan materiële schade.
7.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, inclusief de gevorderde wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat de vordering niet is onderbouwd middels een bon.
7.4.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op de post ‘t-shirt’ en is door de benadeelde partij niet onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan wel worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde en onder 3.6 van dit vonnis bewezenverklaarde feit. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden (materiële) schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld nu deze niet is onderbouwd middels bijvoorbeeld een aankoopbon. De rechtbank stelt de schade vast op € 50,--.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van €50,--, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 september 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 50,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van [slachtoffer 4] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 37a, 37b, 45, 57, 63, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, het bij dagvaarding II tenlastegelegde feit en de bij dagvaarding III onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:
mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 3:
mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding II:
mishandeling, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn moeder;
ten aanzien van dagvaarding III, feit 1:
mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding III, feit 2:
mishandeling, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn moeder;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) JAAR;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
[slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 1.340,85 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 29 november 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.340,85 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 november 2019 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 23 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
[slachtoffer 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.397,16 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 29 november 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.397,16 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 november 2019 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 23 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
[slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 4.023,63 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 29 november 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.023,63 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 november 2019 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
[slachtoffer 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 50,-- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 4] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 50,-- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2019 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 4] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 1 dag. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. R. Verkijk, rechter,
mr. T.E.F. Reijnders, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 oktober 2020.