3.4.Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2019333249, van de politie Eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum (onderzoek Toulouse), met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 263) dan wel het bij genoemd onderzoek behorende forensisch dossier (doorgenummerd blz. 1 t/m 461).
1. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] opgemaakt op 29 november 2019, voor zover inhoudende (p. 41 en 42):
Ik liep bij Hudson Bay. Ik was met een vriendin, [slachtoffer 3] . Plots stak een man ons. Eerst dacht ik dat die man ons wegduwde om er langs te komen. Het was heel druk. Mijn vriendin riep opeens dat ze gestoken was. Toen voelde ik het ook. Ik voelde bloed op mijn rug. Ik zag dat die man iemand anders stak. Ik zag dat hij met zijn hand een stekende beweging maakte. Ik heb geen mes gezien. Ik heb gezien dat er ook een kleinere jongen gestoken was. Er is een snee gezien in de rechterheup. Ik heb nu net gehoord dat de snee 3 tot 4 centimeter diep is. Alleen in het vlees en een spier.
2. Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende forensisch geneeskundig onderzoek met betrekking tot [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende (p. 448-455 van het forensisch dossier):
Steken in de rug, nabij de flank, met een mes met een lemmet van circa 11,5 cm kan in algemene zin als levensbedreigend worden aangemerkt en potentieel ernstige gevolgen hebben. Omdat de kans op genoemde complicaties afhankelijk is van vele, deels onbekende factoren, is het niet mogelijk om hiervan een risico-inschatting te geven. In onderhavig geval reikte de steekwond tot in de rugspier en waren er geen andere letsels of bloedingen, waardoor deze steekwond niet als levensbedreigend kan worden aangemerkt.
De huidverwonding was winkelhaakvormig met een lengte van 1,5 cm respectievelijk circa 0,3 cm, en verliep onderhuids van achter naar voren, iets van links naar rechts en voetwaarts en had een lengte van circa 5,5 cm.
3. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] opgemaakt op 29 november 2019, voor zover inhoudende (p. 34-35):
Ik liep vanaf de Hudson Bay naar links richting de MacDonalds op de [adres 2] . Ik deed 3 stappen en voelde een harde klap op mijn rug. Het voelde alsof de man een harde vuist op mijn rug gaf. Ik draaide mij om en zag dat er een man weg rende. Ik voelde bloed stromen en ik wist dat ik was gestoken met een mes. Ik zag dat hij krullend haar had en hij was niet zo lang, 1.70 tot 1.80 meter.
Heb je gezien waarmee je gestoken bent? Nee, die mensen zeiden wel dat het mes daar lag op de grond maar ik heb het niet gezien.
4. Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende forensisch geneeskundig onderzoek met betrekking tot [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende (p. 420-427 van het forensisch dossier):
Steken in de rug, nabij de flank, met een mes met een lemmet van circa 11,5 cm kan in algemene zin als levensbedreigend worden aangemerkt en potentieel ernstige gevolgen hebben. Omdat de kans op genoemde complicaties afhankelijk is van vele, deels onbekende factoren, is het niet mogelijk om hiervan een risico-inschatting te geven. In onderhavig geval reikte de steekwond tot in de rugspier en waren er, behoudens een geringe bloedverlies, geen andere letsels, waardoor deze steekwond niet als levensbedreigend kan worden aangemerkt.
De huidverwonding was lijnvormig en circa 1 cm lang en verliep van achter naar voor, iets van rechts naar links en voetwaarts en had een lengte van 3,7 cm.
5. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , opgemaakt op 29 november 2019, voor zover inhoudende (p. 30):
Plaats delict: [adres 2] , Den Haag. Pleegdatum/tijd: 29 november 2019 om 19:40 uur. Ik ben vanavond naar de stad gegaan om te shoppen met mijn vriendin [slachtoffer 1] . Ik liep aan de kant van de Hudson’s Bay. Opeens kreeg ik een harde duw en ik hoorde omstanders om mij heen roepen: hij heeft een mes, of: er is gestoken. Direct daarna voelde ik een stekende pijn net boven mijn rechterbil. Er rende een man weg met krullend haar en hij droeg een grote beige jas. Ik voelde pijn en ging met mijn hand naar mijn rug. Ik zag en voelde bloed en ik schreeuwde in het rond: ik ben gestoken. Ik heb een steekwond boven mijn bil die nog gehecht moet worden.
6. Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende forensisch geneeskundig onderzoek met betrekking tot [slachtoffer 3] , voor zover inhoudende (p. 435-442 van het forensisch dossier):
Steken in de rug, nabij de flank, met een mes met een lemmet van circa 11,5 cm kan in algemene zin als levensbedreigend worden aangemerkt en potentieel ernstige gevolgen hebben. Omdat de kans op genoemde complicaties afhankelijk is van vele, deels onbekende factoren, is het niet mogelijk om hiervan een risico-inschatting te geven. In onderhavig geval reikte de steekwond tot in de schuine buikspier en waren er geen andere letsels of bloedingen, waardoor deze steekwond niet als levensbedreigend kan worden aangemerkt.
De huidverwonding was lijnvormig en circa 1,5 cm lang en verliep van achter naar voren, iets van rechts naar links en minimaal hoofdwaarts, had een lengte van circa 4,5 cm.
7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 november 2019, voor zover inhoudende (p. 90):
Op 29 november 2019, omstreeks 20.00 uur, waren collega [verbalisant 1] en ik, [verbalisant 2] , belast met de noodhulpdienst. Wij kregen via de meldkamer de opdracht te gaan naar de Hudsons’s Bay, gelegen aan de [adres 2] te Den Haag voor een vermoedelijke steekpartij. Ik werd ter plaatse aangesproken door een meisje dat riep: “Ik heb een man het mes zien weggooien”. Ik ben toen achter het meisje aangelopen richting de Decathlon, gelegen aan de [adres 2] . Voor de Decathlon wees het meisje naar een plantenbak. Bij de plantenbak stond een vrouw, die later bleek de moeder van het meisje te zijn en zij wees mij het mes aan. Ik zag links onder in de hoek een mes met een zwart heft en een zilver lemmet liggen.
8. Het proces-verbaal van verklaring verdachte d.d. 3 juni 2020, voor zover inhoudende (p. 174 en 175):
Ik dacht dat de mensen naar mij toe zouden komen. En toen heb ik die mes gepakt en toen ben ik gaan rennen. Toen was er iemand voor me en ik deed zo met die mes om die persoon weg te gaan, en weer verder. Toen was er weer iemand voor me. Toen deed ik het weer. En ik deed het dus steeds weer. Toen heb ik die mes weggegooid en toen ben ik door gaan rennen. Ik heb diegene geraakt in zijn rug denk ik. De tweede hetzelfde denk ik. Ik heb dat drie keer gedaan. Volgens mij is dat mes beland op zo’n plantenbak. Dat was bij de Hema. Ik heb drie keer een snijdende beweging gedaan.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019244895, van de politie Eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 45).
9. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] , opgemaakt op 1 september 2019, voor zover inhoudende (p. 4 en 5) met als bijlage foto’s van het letsel van [slachtoffer 4] (p. 7 tot en met 9):
Op zondag 1 september 2019 bevond ik mij in mijn voertuig. Ik stond met mijn voertuig geparkeerd op de [adres 3] ter hoogte van nummer 90 te ’s-Gravenhage. Op het moment dat ik wilde wegrijden, zag ik dat er aan mijn linkerzijde een man stil stond. Ik deed mijn raam omlaag en vroeg aan de man of hij aan de kant wilde gaan. Op dat moment zag ik dat hij met zijn beiden handen, mijn shirt vastpakte. Ik zag en voelde dat hij met enige kracht mij uit mijn auto probeerde te trekken. Ik voelde een hevige pijn in mijn borst. Ik zag dat hij mijn shirt kapot had gescheurd. Vervolgens zag ik dat hij met zijn handen naar mijn rechteroog ging. Ik voelde dat hij met zijn duim mijn rechteroog met enige kracht probeerde in te drukken. Ik voelde een hevige pijn in mijn rechteroog. En aan de linkerzijde van mijn voorhoofd voelde ik ook een hevige pijn.
10. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, op 3 september 2019 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
U houdt mij voor waarvan ik word verdacht, te weten het mishandelen van de heer [slachtoffer 4] door hem uit de auto te trekken en mijn duim in zijn oog te duwen en hem te slaan op 1 september 2019 te Den Haag. Ik verblijf bij Parnassia en ben wel vaker in de [adres 3] om te bedelen en sigaretten te kopen. Deze man ging naar zijn auto toe en ik vroeg of ik iets aan hem kom vragen en hij zei meteen: opkankeren, vieze kanker junk. Ik zei dat hij moest stoppen en ging als reactie naar voren met mijn lichaam. Hij stapte uit en viel mij aan en toen zijn wij gaan vechten.
Dagvaarding I, feit 3
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018189838, van de politie Eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 30).
11. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 5] opgemaakt op 15 juli 2018, voor zover inhoudende (p. 10 en 11):
Feit : Eenvoudige mishandeling
Plaats delict : [adres 4] 's-Gravenhage
Pleegdatum/tijd : Op zondag 15 juli 2018 om 09:40 uur.
Deze ochtend lag ik met mijn vrouw op bed in de slaapkamer. Ik keek naar de deuropening van onze slaapkamer en zag [verdachte] staan. Deze ochtend had mijn vrouw [naam 1] drie euro op het dressoir klaargelegd. Hierop hoor ik [verdachte] zeggen: Ik wil meer geld, ik moet naar Rotterdam en ik heb van de week al een boete gekregen. Ik zei tegen hem dat ik geen cash geld had en dat hij het hiermee moest doen. Ik keek naar het scherm van mijn telefoon en vrijwel simultaan voelde ik een harde klap aan de linkerkant van mijn gezicht. Ik voelde een pijnscheut door mijn gezicht en zag door de klap niet helder. Ik voelde dat deze situatie fout ging en probeerde mijn andere telefoon te pakken om de politie te kunnen bellen. Hierop voelde ik nog twee klappen in mijn gezicht en een pijnscheut door mijn hoofd gaan.
12. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 6] , voor zover inhoudende (p. 14 en 15):
Mijn zoon genaamd [verdachte] was vanochtend wakker geworden en wij geven hem elke dag 5 euro. Mijn man [naam 2] en ik hadden alleen klein geld, maar dat was niet voldoende voor 5 euro. Op het moment dat [verdachte] door had dat wij niet genoeg geld hadden werd hij boos. Ik zag dat [verdachte] [naam 2] twee keer in zijn gezicht sloeg. Ik zag dat [verdachte] [naam 2] twee keer met vlakkenhand in zijn gezicht sloeg. Ik weet dat [verdachte] lange nagels heeft en ik zag dat [naam 2] krassen in zijn gezicht, nek en op zijn borst had gekregen door de klappen.
Dagvaarding II
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018220011, van de politie Eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 30).
13. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 6] opgemaakt op 14 augustus 2018, voor zover inhoudende (p. 14 en 15):
Op dinsdag 14 augustus 2018 omstreeks 06.30 uur werd ik wakker in mijn slaapkamer. Mijn huis is gelegen aan de [adres 4] te s-Gravenhage. Vervolgens maakte ik mijn zoon wakker. Deze keer had ik 9 euro klaargelegd omdat het zijn verjaardag was. Hij pakte de 9 euro en vroeg vervolgens om meer geld. Ik vertelde hem dat ik niet meer geld had. Ik pakte mijn telefoon en toen sloeg hij mijn telefoon uit mijn handen en gaf direct daarna een kopstoot in mijn gezicht. Ik voelde toen hevige pijn op mijn neus. Mijn neus begon ook te bloeden. Ik viel toen achterover op mijn bed. Hij begon daarna mij met meerdere vuistslagen in mijn gezicht te slaan. Ook kraste hij met zijn vingernagels mij in het gezicht. Toen drukte ik met mijn beiden benen hem van mij af en vluchtte toen achter mijn bed. Toen klom hij op mijn bed en kroop naar mij toe. Terwijl hij met zijn knieën op de rand van het bed zat en ik in elkaar gedoken op de grond, voelde ik wederom meerdere vuistslagen op mijn rug. Ik had veel pijn. Ik voelde daarna dat er aan mijn haren werd getrokken. Op dat moment had hij zicht op mijn gezicht en gaf toen weer meerdere vuistslagen in mijn gezicht. Daarna voelde ik meerdere klappen op mijn rug. Ik voelde veel pijn in mijn gezicht, op mijn hoofd en op mijn rug.
14. Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 14 augustus 2018 betreffende [slachtoffer 6] , voor zover inhoudende (p. 27):
Uitwendig waargenomen letsel: zwelling gelaat, neusbrug gezwollen, krabplekken gelaat. Forse bloedneus. Kneuzingen rug.
Dagvaarding III, feit 1 en 2
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2019333249 , van de politie Eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum (onderzoek Toulouse), met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 263).
15. Het proces-verbaal van [slachtoffer 7] , opgemaakt op 9 maart 2019, voor zover inhoudende (p. 237 en 238):
Op vrijdag 8 maart 2019 omstreeks 19:45 uur stond ik met mijn vrouw te wachten bij de tramhalte Centrum, Spui te 's-Gravenhage. Ik zag een getinte man aan komen lopen in onze richtring. Ik zag dat de man een gebreide muts op had en een donker kleurige jas aan had. Ik hoorde dat de man aan ons vroeg of hij wat mocht vragen.
Vervolgens zag ik dat hij naar een derde man toe liep. Daarop draaide ik mij weer om en zag dat de man met de muts met twee vuisten op de man zijn hoofd en borst sloeg. Ik wilde naar het slachtoffer toelopen en zag nadat ik twee stappen had gelopen dat de man met de muts een dreigende houding, een soort hulk/gorilla houding aannam. Opeens vanuit het niets zag en hoorde ik dat de man met zijn tot rechterhand gebalde vuist mij met kracht op mijn linker wang sloeg. Ik voelde een hevige pijn. Ik voelde dat door de klap de binnenkant van mijn linkerwang mijn gebit raakte. Ik voelde daardoor een wond zitten in mijn mond. Door de kracht van de stomp viel ik plat achterover op de harde grond. Vervolgens voelde en zag ik dat de man mij met kracht hard tegen mijn linkerzij en benen schopte. Later zag ik dat ik een schaafwond op mijn linker knie heb, dit heb ik opgelopen door de schoppen van de man.
16. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2], opgemaakt op 8 mei 2019, voor zover inhoudende (p. 245-246):
Wij stonden op de tram te wachten. Er kwam een man naar [slachtoffer 7] ). Hij vroeg meneer mag ik u iets vragen. [slachtoffer 7] zei nee. Hij schoof door naar een man naast ons die zei ook nee. Ik zag dat de man boven op een oudere man zat en de oudere man met twee vuisten sloeg. [slachtoffer 7] ging er direct op af. Toen ging de man op [slachtoffer 7] af en sloeg hij [slachtoffer 7] . [slachtoffer 7] viel op de grond. Hij werd geschopt door de man terwijl hij op de grond lag.
17. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 maart 2019, voor zover inhoudende (p. 240):
Op vrijdag 8 maart 2019, omstreeks 19:50 uur, bevonden wij ons verbalisanten met surveillance belast op het [adres 5] te 's-Gravenhage. Via de mobilofoon hoorden wij dat er een eenheid gestuurd werd naar een melding van een mishandeling, de verdachte zou in een witte HTM tram gestapt zijn en over het Spui rijden in de richting van de [adres 6] . De verdachte zou in het donker gekleed zijn, een baard hebben en op zijn hoofd een donkere muts of petje dragen. Op dat moment zagen wij de betrokken tram rijden, over het [adres 5] . Ik verbalisant ben met mijn dienstvoertuig naast de tram gaan rijden en heb de trambestuurster gesommeerd de tram te stoppen, hier gaf de trambestuurster gehoor aan. Wij verbalisanten zijn hierop de tram in gegaan, in de tram werden wij aangesproken door een vrouw.
Wij hoorde de vrouw zeggen: "Hij zit achterin ". Bijna achterin de tram wees de vrouw ons een man aan die aan de rechterzijde van de tram zat.
Wij kunnen de man omschrijven als :
-licht getint
-zwarte volle baard
-donkere kleding
-zwarte muts op zijn hoofd
Wij hebben de man staande gehouden en medegedeeld dat hij verdachte was van een mishandeling en dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Buiten heb ik de man, verder in dit proces-verbaal genoemd als verdachte, naar zijn
ID bewijs gevraagd. Hij gaf op te zijn door middel van een identiteitsbewijs: [verdachte] [geboortedatum] te Colombia. Ik verbalisant vroeg de verdachte of hij kon vertellen wat er gebeurd was. Wij hoorde de verdachte zeggen dat hij was geslagen en zelf ook geslagen had maar dat hij er verder niks mee wilde.
18. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 6] , opgemaakt op 17 juli 2019, voor zover inhoudende (p. 251 en 252):
Mijn naam is [slachtoffer 6] . Ik ben moeder van [verdachte] . [verdachte] verblijft bij Parnassia gelegen aan de [adres 7] in Den Haag. Gisteravond, 16 juli 2019 omstreeks 20:40 uur, bracht ik [verdachte] een bezoek.
Ik gaf [verdachte] een bedrag van 10 Euro. Ik hoorde dat [verdachte] meer geld wilde hebben. Ik merkte dat [verdachte] een woede aanval kreeg. Ik zag dat [verdachte] zijn handen tot vuist balde. Vervolgens zag en voelde ik dat ik harde stompen tegen de linkerzijde van mijn hoofd kreeg. Ik werd vervolgens overal geslagen. Ik voelde de slagen zowel tegen mijn hoofd als tegen mijn romp aan komen. Ik zag kans om de gang op de vluchten. Op de gang begon [verdachte] mij weer te mishandelen. Ik kwam vervolgens hard op de betonnen vloer terecht. Ik bleef gillen en twee medewerkers van Parnassia kwamen aangesneld. Ik werd nog steeds geslagen en ik voelde dat [verdachte] mij probeerde terug te trekken zijn kamer in. Ik voelde ineens dat [verdachte] zijn vinger in mijn mond had gestoken. Vervolgens heeft [verdachte] met een nagel van zijn vinger de binnenzijde van mijn wang open gekrabd. Daarna lukte het l van de medewerkers om, door op hem in te blijven praten, het slaan te stoppen.
19. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , opgemaakt op 20 augustus 2019, voor zover inhoudende (p. 259):
Op dinsdag 16 juli 2019 omstreeks 20:45 uur, was ik aan het werk bij Parnassia. Ik
ben verpleegkundige op de afdeling High Care l. Deze afdeling is gevestigd aan de
[adres 7] te 's-Gravenhage. Op bovengenoemd tijdstip hoorde ik luid geschreeuw. Mijn collega en ik zijn direct naar slaapkamer van meneer [verdachte] gerend. Wij zagen [verdachte] en zijn moeder [slachtoffer 6] op grond liggen. Ik zag dat [verdachte] gericht met zijn gebalde vuist op zijn moeder insloeg. In totaal heeft [verdachte] ongeveer 5 a 6 keer met brute kracht op zijn moeder ingeslagen.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
3.5.1Dagvaarding I, feit 1
Steekincident [adres 2] Den Haag 29 november 2019
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen 1 tot en met 8 vast dat op 29 november 2019 in de [adres 2] in Den Haag de verdachte drie personen, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (hierna tezamen: de slachtoffers), heeft gestoken met een mes. De verdachte heeft verklaard en ter terechtzitting bevestigd dat hij met een mes in zijn hand is gaan rennen door een menigte. Tijdens het rennen duwde de verdachte de slachtoffers weg en maakte daarbij een snijdende en/of stekende beweging met het mes dat hij vasthad. [slachtoffer 3] voelde een harde duw en direct daarna een stekende pijn net boven haar rechter bil, waar ze bloed zag en voelde. Nadat [slachtoffer 3] aangaf gestoken te zijn, voelde [slachtoffer 1] bloed op haar rug en wist ze dat ook zij gestoken was. [slachtoffer 1] zag dat de verdachte een stekende beweging maakte naar – wat later blijkt – [slachtoffer 2] , die op dat moment een harde klap op zijn rug voelde. Nadat hij zich omdraaide voelde hij bloed stromen en wist hij dat hij was gestoken met een mes.
De verdachte heeft vervolgens het mes weggegooid en is doorgerend. Het mes is kort daarna door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gevonden in een plantenbak voor de Decathlon, gelegen aan de [adres 2] .
Vrijspraak voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank stelt vast dat noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter zitting volgt dat de verdachte op 29 november 2019 heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank dus van oordeel dat van voorbedachte raad geen sprake is, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak voorwaardelijk opzet op doodslag
Ten aanzien van het voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg stelt de rechtbank voorop dat daarvan sprake is op het moment dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
In dit kader stelt de rechtbank vast dat de verdachte in een drukke winkelstraat al rennend, met flinke vaart en met een mes in zijn hand stekende bewegingen heeft gemaakt als gevolg waarvan hij drie personen in de rug raakte, dus zonder dat zij zich daartegen konden verdedigen. Daarmee veroorzaakte hij telkens een steekwond van een aantal centimeter diep. Uit de forensisch geneeskundige rapporten van het NFI volgt dat in algemene zin het steken in de rug met een mes kan worden aangemerkt als levensbedreigend, en potentieel ernstige gevolgen kan hebben. Maar omdat de kans op complicaties afhankelijk is van vele, deels onbekende factoren, is het niet mogelijk om een risico-inschatting te geven. Volgens het NFI was de steekwond voor geen van de slachtoffers levensbedreigend, gelet op de locatie van de steekwonden op de lichamen, het ontbreken van ander letsel, en het hebben van weinig tot geen bloedverlies.
Op basis van deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans op het doden van de slachtoffers heeft doen ontstaan. De rechtbank is dan ook met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 1 primair ten laste gelegde feit van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte met voorbedachte raad handelde of opzet had op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , zodat zij de verdachte van dit feit zal vrijspreken.
Bewezenverklaring subsidiair tenlastgelegde
Naar het oordeel van de rechtbank levert het handelen van de verdachte zoals hierboven beschreven wel een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het gebied waar de slachtoffers gestoken zijn organen, spieren, bloedvaten en zenuwbanen bevinden, die door het steken met een mes zodanig beschadigd kunnen worden, dat dit op zin minst genomen zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. Bovendien waren alle messteken meerdere centimeters diep zodat de steken met zekere kracht zijn toegebracht. Dat deze aanmerkelijke kans niet geresulteerd heeft in zwaar lichamelijk letsel berust op toeval, en niet op het handelen van de verdachte.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
In dat kader is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor beschreven gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvormen kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen van het tegendeel is volgens de rechtbank geen sprake. Anders dan de verdediging betoogd is volgens de rechtbank niet gebleken dat bij de verdachte vanwege zijn geestelijke stoornis ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak.
Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het de verklaring van de verdachte en het hierna te bespreken persoonlijkheidsonderzoek volgt dat de beweegredenen van verdachte om te steken weliswaar zijn ingegeven door waandenkbeelden, maar dat hieruit niet zonder meer valt af te leiden dat hij zich niet bewust was van wat hij deed.
Aldus komt de rechtbank tot het oordeel dat het bij dagvaarding I, onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.5.2Dagvaarding III, feit 1
Mishandeling [slachtoffer 7] op 8 maart 2019
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen 15 tot en met 17 het volgende vast. [slachtoffer 7] heeft aangifte gedaan van mishandeling. Zijn vrouw heeft dit zien gebeuren. Naar aanleiding van het signalement van de dader en de beschrijving van de gebeurtenissen heeft de politie de verdachte ondervraagd. Hij vertelde dat hij was geslagen en zelf ook geslagen had. Op basis van het passende signalement en de eigen verklaring van de verdachte over zijn betrokkenheid is voor de rechtbank vast komen te staan dat hij degene is geweest die [slachtoffer 7] heeft mishandeld.
De rechtbank is van oordeel dat het bij dagvaarding III, onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van dit feit wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze bewijsmiddelen te twijfelen.
3.5.3Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de
- bij dagvaarding I onder 1, subsidiair, en onder 2 en 3;
- bij dagvaarding II; en
- bij dagvaarding III
ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.