ECLI:NL:RBDHA:2020:10001

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.11957
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigerde verblijfsvergunning asiel door verantwoordelijkheidsbepaling onder Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een alleenstaande moeder met een minderjarig kind, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Malta verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerde dat zij geen rechtshulp had gekregen en dat het besluit rauwelijks was genomen, mede door de gevolgen van het coronavirus en de ziekte van haar gemachtigde.

Tijdens de zitting op 28 juli 2020 was eiseres niet verschenen, terwijl de gemachtigde niet tijdig had gereageerd op een voorstel voor een alternatieve zittingsdatum. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris het bestreden besluit op juiste gronden had genomen, verwijzend naar artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening. Eiseres had onvoldoende onderbouwd waarom haar aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht behandeld zou moeten worden. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet onzorgvuldig had gehandeld en dat de aanvraag van eiseres terecht was afgewezen.

De rechtbank oordeelde verder dat de tijdelijke belemmeringen door de coronamaatregelen geen reden waren om de overdracht naar Malta niet door te laten gaan. Eiseres had toegang gehad tot de asielprocedure en had eerder medische zorg ontvangen op Malta. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.11957
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer] hierna eiseres,

mede namens haar minderjarige kind
[minderjarige], V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. H.M. Pot),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.R. Toussaint).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Malta verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2020. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Met inachtneming van de verhinderdata die de gemachtigde van eiseres op 19 juni 2020 heeft ingediend is de zaak op de zitting van 28 juli 2020 gepland. Bij bericht van 30 juni 2020 heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat zij op 28 juli 2020 verhinderd is en dat deze datum onder de verhinderdata valt die zij in het beroepschrift op 5 juni 2020 heeft ingediend. De administratie is bij het plannen van de zaak echter uitgegaan van de verhinderdata die de gemachtigde van eiseres in tweede instantie op 19 juni 2020 heeft ingediend. De griffier heeft op 23 juli 2020 telefonisch contact gehad met het kantoor van de gemachtigde en een alternatieve datum voorgesteld. Bij geen reactie op die dag zou de behandeling op de zitting van 28 juli 2020 blijven staan. De gemachtigde van eiseres heeft niet meer gereageerd en heeft ook geen definitief bericht van verhindering meer doorgegeven. De rechtbank ziet in het voorgaande geen aanleiding de behandeling van de zaak geen doorgang te laten vinden.

Overwegingen

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Malta een verzoek om terugname gedaan. Malta heeft dit verzoek aanvaard.
Eiseres voert aan dat zij geen mogelijkheid tot rechtshulp heeft gekregen en dat het besluit rauwelijks is genomen. Dit is onder andere het gevolg van de gang van zaken door de gevolgen van het coronavirus en ziekte van de gemachtigde. Weliswaar is eenmaal uitstel verleend voor het indienen van de zienswijze, maar de andere verzoeken zijn op ontoereikende manier afgewezen met verwijzing naar de Vreemdelingencirculaire. Eiseres heeft door deze gang van zaken geen mogelijkheid gehad om haar verhaal volledig naar voren te brengen. Dit is een ernstige schending van de rechten van eiseres en het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven. Met het voorgaande heeft verweerder ook de onderzoeksplicht in het kader van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) geschonden. Het op serieuze manier verzamelen van gegevens en daar op een goede wijze mee omgaan is noodzakelijk omdat verweerder de vrijheid heeft om een asielverzoek aan zich te trekken. In deze zaak zijn individuele en bijzondere omstandigheden, die maken dat verweerder moet overwegen om artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening toe te passen. Eiseres is namelijk een alleenstaande moeder die niet kan terugvallen op enige bescherming, terwijl dit gezien haar positie binnen de Soedanese samenleving onontbeerlijk moet worden geacht. Daarbij is er sprake van een jong kind en hebben moeder en kind te maken gehad met ernstige traumatiserende omstandigheden. Verweerder is in het besluit en het voornemen nauwelijks op deze feiten ingegaan. Subsidiair voert eiseres aan dat het bestreden besluit onrechtmatig, dan wel onrechtvaardig of in ieder geval onbehoorlijk is, omdat de overdracht in het kader van de Dublinverordening mogelijk niet plaats kan vinden. Het is namelijk duidelijk, onder andere onder punt 5 van de Preambule van de Dublinverordening, dat de uitvoering onder de Dublinverordening voortvarend moet plaatsvinden. Eiseres voert aan dat, los van het standpunt dat Malta op dit moment niet voldoende zorg heeft of kan hebben voor haar vluchtelingen, het de vraag is of het besluit kan worden gehandhaafd gelet op de mededeling van de Maltese overheid van begin juni dat vanaf juli de grenzen voorlopig nog gesloten blijven voor migranten. Deze mededeling is onder andere weergegeven in het dagblad Trouw van 5 juni 2020. Volgens eiseres is er sprake van onzorgvuldige besluitvorming en is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig is geweest in het besluitvormingsproces. Na het verzoek om uitstel van 30 maart 2020 heeft verweerder op 31 maart 2020 de termijn voor het indienen van een zienswijze verlengd met twee weken. Op 21 april 2020 is opnieuw een verzoek om uitstel gedaan. Dit verzoek is bij brief van 29 april 2020 afgewezen. De verwijzing naar de Vreemdelingencirculaire (Vc), acht de rechtbank in beginsel toereikend nu niet aannemelijk is geworden dat contact tussen de gemachtigde en eiseres om de zaak op verantwoorde wijze te bespreken in het geheel niet mogelijk was en bijzondere individuele omstandigheden in dat verband niet zijn gebleken. Bij schrijven van 30 april 2020 meldt het kantoor van de gemachtigde dat er uitval is vanwege gezondheid bij
de gemachtigde en wordt verzocht om uitstel. Bij schrijven van 14 mei 2020 wijst verweerder het verzoek opnieuw af. Dat verweerder ook deze afwijzing onder verwijzing naar de Vreemdelingencirculaire heeft gedaan, maakt niet dat dit onzorgvuldig is. In het beleid in paragraaf C1/2.12 onder b van de Vc staat dat er vijf dagen uitstel kan worden verleend in het geval van plotselinge ziekte van de gemachtigde voor zaken waarin de reactietermijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt, maar in het onderhavige geval is dat niet aan de orde omdat de termijn al verlopen was en er sinds het verleende uitstel al geruime tijd was verlopen. Het bericht van de gemachtigde van eiseres van 19 mei 2020, waarin wordt aangegeven dat zij nog steeds ziek is, maakt dit niet anders, alleen al omdat er niet nog een keer om uitstel wordt verzocht en verweerder mocht verwachten dat de gemachtigde inmiddels voor vervanging zou hebben gezorgd. Ter zitting en in de aanbiedingsbrief van het voornemen heeft verweerder aangegeven dat een ingediende zienswijze ook na het verstrijken van de termijn nog wordt meegenomen in de besluitvorming indien deze nog niet is afgerond. Tot aan de besluitvorming op 5 juni 2020 is geen zienswijze ingebracht terwijl daarvoor wel de tijd is geweest. Gezien dit tijdsverloop na de laatste afwijzing van het verzoek op 14 mei 2020 en het ontbreken van een verzoek in het bericht van 19 mei 2020 is de totstandkoming van het besluit niet onzorgvuldig te achten. Overigens heeft eiseres in de aanvullende gronden van 15 juni 2020 nagenoeg geen inhoudelijke gronden aangevoerd of nader gespecificeerd op wat voor manier zij in haar belangen is geschaad.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding wordt gezien om de aanvraag van eiseres op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht te behandelen. Eiseres heeft niet voldoende onderbouwd waarom verweerder van deze bevoegdheid gebruik zou moeten maken. Uit het persoonlijk relaas van eiseres blijkt dat zij en haar zoon toegang hebben gehad tot de asielprocedure en dat ze opvang en medische zorg hebben gehad op Malta. Daarbij heeft eiseres naar eigen zeggen geen serieuze antwoorden gegeven tijdens het asielgesprek en is zij uit eigen beweging vertrokken zonder de beslissing op haar asielaanvraag af te wachten. De verklaringen van eiseres over de discriminatie en omstandigheden in het kamp in Malta leiden niet tot een ander oordeel, omdat zij dit verder niet heeft onderbouwd. Uit de aangevoerde omstandigheden blijkt niet dat sprake is van structurele tekortkomingen in de procedure of de opvang op grond waarvan verweerder niet meer mag uitgaan van het internationale vertrouwensbeginsel en de aanvraag aan zich zou moeten houden, te meer daar Malta de claim om eiseres terug te nemen expliciet heeft geaccepteerd en daarmee gehouden is de regels te volgen die ook in Nederland voor de asielprocedure en opvang gelden. De rechtbank overweegt verder dat verweerder terecht stelt dat het gegeven dat eiseres een alleenstaande moeder is met een minderjarig kind, onvoldoende is om de behandeling van het asielverzoek aan zich te trekken omdat dit te weinig specifiek is. Dat eiseres en haar kind te maken hebben gehad met traumatiserende omstandigheden maakt dit niet anders. Voor zover zij hiervoor hulp behoeven, mag verweerder er vanuit gaan dat in Malta dergelijke hulp aanwezig is, zoals eiseres daar eerder medische hulp heeft gehad.
5. Voor zover eiseres aanvoert dat het bestreden besluit onrechtmatig is vanwege de omstandigheid dat er niet kan worden overgedragen naar Malta, overweegt de rechtbank als volgt. De omstandigheid dat de overdracht op dit moment, ten gevolge van de maatregelen die zijn getroffen vanwege het coronavirus, niet kan worden uitgevoerd is een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Dit maakt de vaststelling van Malta als verantwoordelijke
lidstaat niet onrechtmatig. Het staat er niet aan in de weg dat, als het overdrachtsbeletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020.1
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
1 ECLI:NL:2020:RVS:1032.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
04 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.