3.4.1Feit 1
Verklaringen van [slachtoffer]
heeft op 19 maart 2018 aangifte gedaan van mishandeling en op 20 maart 2018 is hij nader op deze aangifte gehoord door de politie. Daarnaast is [slachtoffer] op 27 maart 2019 als getuige gehoord door de rechter-commissaris. Uit deze verklaringen volgt, samengevat en naar de kern, het volgende.
Er bestond sinds augustus 2017 een conflict tussen [slachtoffer] en zijn werkgever [verdachte] over salaris dat niet betaald zou zijn. [slachtoffer] heeft in de periode daarna herhaaldelijk verzocht om betaling van zijn salaris, maar zonder succes. [slachtoffer] heeft uiteindelijk tegen zijn werkgever gezegd dat hij naar de politie zou gaan. Vervolgens ontving [slachtoffer] op 18 maart 2018, omstreeks 18:17 uur, een bericht van [verdachte], inhoudende dat ze de volgende avond konden afspreken. Op 19 maart 2018 hadden [slachtoffer] en [verdachte] telefonisch contact waarin [verdachte] aangaf dat [slachtoffer] tussen 20:15 uur en 20:45 uur bij de werkplaats moest zijn. Vervolgens parkeerde [slachtoffer] omstreeks 20:15 uur zijn auto op het parkeerterrein aan [adres 3] in Den Haag, waar de werkplaats gevestigd was. [slachtoffer] bleef in zijn auto wachten op een telefoontje van [verdachte]. Na ongeveer vijf minuten werd er op de ruit van de auto getikt door een persoon die [slachtoffer] herkende als [medeverdachte 2], de broer van de vrouw van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 2] vroeg aan [slachtoffer] of hij een afspraak had met [verdachte] en hij vroeg hem mee te lopen naar het gebouw. Eenmaal in het gebouw zag [slachtoffer] niemand en vroeg hij aan [medeverdachte 2] waar [verdachte] was. [medeverdachte 2] vertelde hem dat hij maar even in de keuken moest gaan kijken. Daar was niemand en [slachtoffer] liep weer terug naar de grote ruimte. Hij zag daar [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] staan. [medeverdachte 2] vertelde hem dat ze naar de schilderkamer zouden gaan.
Toen [slachtoffer] de schilderkamer binnenkwam voelde hij direct een harde klap op zijn achterhoofd waardoor hij op de grond viel, op een stuk zeil. Vervolgens zag hij dat [verdachte] hem tegen zijn hoofd schopte. [verdachte] bleef [slachtoffer] tegen zijn hoofd schoppen en ook tegen zijn lichaam. Ondertussen sloeg [medeverdachte 1] met een elektriciteitssnoer tegen het lichaam van [slachtoffer] – voornamelijk tegen zijn billen en benen – en sloeg [medeverdachte 2] hem met een plank tegen zijn rug en benen. [slachtoffer] moest beloven dat hij niet naar de politie zou gaan. Na de mishandeling heeft [slachtoffer] zijn vader gebeld en is naar hem toegegaan.
[verbalisant] heeft op 19 maart 2018 het volgende letsel waargenomen bij [slachtoffer]. Op het achterhoofd, ter hoogte van het rechteroor, zat een behoorlijke zwelling en het rechteroor was ook blauw en gezwollen. Aan de rechterzijde en voorzijde van het gelaat zaten diverse krassen en striemen. Voorts zat [slachtoffer] onder het geronnen bloed. Op zijn rechterbil en rechter bovenbeen werd tot slot een grote bloeduitstorting waargenomen door de verbalisant. Desgevraagd verklaarde [slachtoffer] dat hij overal pijn had.
De volgende dag verklaarde [slachtoffer] dat het letsel op zijn hoofd was gehecht en dat hij een lichte hersenschudding had. Ook was zijn rib gekneusd. Daarnaast vermoedde hij dat er een scheurtje bij zijn tanden en kiezen zat, omdat hij pijn voelde bij het eten. Tegen de pijn heeft hij Tramadol voorgeschreven gekregen.
Op de beschikbare camerabeelden is te zien dat er om 20:06:42 uur een Renault Kangoo [adres 3] in Den Haag komt opgereden. Om 20:14:25 uur verschijnt er een persoon ter hoogte van het toegangshek van de [bedrijfsnaam] Deze persoon loopt vervolgens in de richting van de voorzijde van het bedrijfspand. Vervolgens is om 20:15:55 uur te zien dat er twee personen vanaf de [adres 3] komen aanlopen en ter hoogte van het toegangshek van [bedrijfsnaam] uit beeld verdwijnen. Om 20:34:17 uur rijdt de eerdergenoemde Renault Kangoo weer weg. Tot slot verschijnen om 20:36:09 uur vier personen ter hoogte van eerdergenoemd toegangshek.
Verklaringen medeverdachten
[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij op 19 maart 2018 had afgesproken met [slachtoffer] bij het bedrijf van zijn broer [medeverdachte 1] aan [adres 3] in Den Haag.
Bij de rechter-commissaris heeft [verdachte] verklaard dat er die avond sprake was van een ruzie tussen hem en [slachtoffer] en dat hierbij over en weer is geslagen.[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op 19 maart 2018, tussen 19:00 en 20:30 uur, in het kantoor van zijn bedrijf ([bedrijfsnaam].) aanwezig was.[medeverdachte 2] heeft – nadat hij werd geconfronteerd met de beschikbare camerabeelden van 19 maart 2018 – verklaard dat hij ook in het bedrijf aanwezig is geweest.
[getuige 1] is als getuige gehoord door zowel de politie als de
rechter-commissaris. Uit deze verklaringen volgt telkens dat [medeverdachte 2] op 22 maart 2018 heeft verteld dat hij werd gezocht door de politie, omdat hij, samen met twee anderen, ‘die twee zwagers’, een man heeft geslagen die geld wilde hebben.
Ook [getuige 2] is als getuige gehoord door de politie en de
rechter-commissaris. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte 2] op 22 maart 2018 heeft verteld dat er een vechtpartij was in een bedrijf.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verklaringen die [slachtoffer] op verschillende momenten heeft afgelegd op hoofdlijnen consistent zijn. Zijn verklaringen vinden bovendien in voldoende mate steun in de aard en de ernst van het bij hem geconstateerde letsel. Voorts komt wat er op de camerabeelden te zien is en wat [slachtoffer] heeft verklaard, volledig overeen. Gelet daarop acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] over wat er zich op 19 maart 2018 heeft afgespeeld voldoende betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank is op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 19 maart 2018 [slachtoffer] tezamen en in vereniging meermalen hebben geslagen met een snoer en een stuk hout en hebben geschopt tegen het hoofd, lichaam en ledematen. [slachtoffer] heeft hierdoor letsel aan zijn hoofd en gezicht opgelopen. Daarnaast had [slachtoffer] op zijn rechterbil en rechter bovenbeen een grote bloeduitstorting.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag hoe dit geweld moet worden gekwalificeerd.
Poging zware mishandeling?
De rechtbank overweegt dat het slaan met een stuk hout op het hoofd en het schoppen tegen het hoofd naar algemene ervaringsregels telkens de aanmerkelijke kans in het leven roept dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het hoofd is immers een kwetsbaar onderdeel van het lichaam.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte en zijn medeverdachten deze aanmerkelijke kans op de koop toe hebben genomen. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is niet gebleken. De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachten met voorbedachte raad hebben gehandeld.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat iemand zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat iemand voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing voor voorbedachte raad, maar hoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Anders gezegd: voorbedachte raad betekent dat iemand gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van wat hij wil gaan doen en dus niet heeft gehandeld in een impuls. Staat dat vast, dan is het in het algemeen redelijk om aan te nemen dat iemand van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt en dus ook echt heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voornemen.
De rechtbank leidt uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden af dat er een afspraak was gemaakt tussen [slachtoffer] en [verdachte] om elkaar op de avond van 19 maart 2018 – dus buiten werktijd – te ontmoeten in het bedrijfspand van [medeverdachte 1]. Op het moment dat [slachtoffer] op het afgesproken tijdstip op het parkeerterrein voor het bedrijfspand stond, werd hij door [medeverdachte 2] opgehaald en naar het bedrijfspand geleid. [verdachte] en [medeverdachte 1] waren toen al binnen. Vervolgens werd [slachtoffer] naar de schilderkamer geleid, waar een stuk zeil op de grond lag. Hier hebben vervolgens de geweldshandelingen plaatsgevonden door alle drie de verdachten. Deze gang van zaken getuigt van een doelgericht en planmatig handelen van de verdachten. Door de verdediging is aangevoerd dat [slachtoffer] arrogant zou hebben gedaan of dat [medeverdachte 1] de afloop niet zou hebben verwacht, waaruit zou blijken dat het geweld niet met voorbedachte raad is gepleegd. Deze omstandigheden doen naar het oordeel van de rechtbank echter niet af aan het vooropgezette plan van de verdachten en de doelgerichte uitvoering daarvan op de avond van 19 maart 2018. Omdat er voor het overige geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel, acht de rechtbank voorbedachte raad wettig en overtuigend bewezen.