3.4De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de onder 1 en 2 tenlastegelegde gedragingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en, indien dat het geval is, de vraag of deze gedragingen als poging tot doodslag dan wel als (poging tot) zware mishandeling dan wel als mishandeling (met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg) kunnen worden gekwalificeerd.
De rechtbank stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting, waaronder de stukken in het dossier, de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 10 december 2016 is [slachtoffer] , [geboortedatum slachtoffer] , vanuit haar woonadres te Voorburg in een ambulance vervoerd naar het Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam. Daar is een CT scan van [slachtoffer] gemaakt, waarbij door artsen is vastgesteld dat zij bloedingen in haar hersenen had en bloed achter het netvlies. Gezien de aard van het letsel kon dat volgens de artsen het directe gevolg zijn van het schudden van [slachtoffer] . Namens de Raad voor de Kinderbescherming is aangifte gedaan van zware mishandeling.
Over het schudden van [slachtoffer] heeft de verdachte ter terechtzitting verklaarddat zij dat één keer heeft gedaan en dat dit op 26 oktober 2016 in de woning van haar schoonmoeder in Den Haag is geweest. Bij de politie heeft zij daarover verklaard dat [slachtoffer] bleef huilen, ook nadat zij haar uit haar bedje had gehaald. Zij heeft haar toen bij haar bovenarmen beetgepakt en van voor naar achteren geschud. Zij zag dat het hoofdje van [slachtoffer] van voor naar achteren meeschudde en dat het hoofdje op een gegeven moment naar achteren ging en daar bleef hangen. [slachtoffer] stopte met huilen en werd gelijk stijf.Over die gebeurtenis heeft de verdachte verder verklaard dat de medewerkers van de ambulance die dag ter plaatse zijn gekomen en dat zij [slachtoffer] meteen naar het Juliana Kinderziekenhuis hebben gebracht, waar men besloot haar op te nemen voor observatie.
Tijdens haar verhoor bij de politie op 31 januari 2018 heeft de verdachte verklaard dat zij [slachtoffer] ook op 9 december 2016 heeft geschud.Nu ter terechtzitting door de verdediging niets is aangevoerd op grond waarvan die verklaring terzijde zou moeten worden gesteld,
zal de rechtbank met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde van die verklaring uitgaan. Daarin vertelt de verdachte aan de politie dat zij na het inbakeren van [slachtoffer] geprobeerd heeft haar te sussen, maar dat dit niet lukte. [slachtoffer] bleef huilen en probeerde (de rechtbank begrijpt: van het ingebakerd zijn) los te komen, waarna de verdachte haar heeft geschud.
Zij zette [slachtoffer] rechtop, pakte haar beet en schudde haar één keer, weer met haar hoofd heen en weer. Zij zag [slachtoffer] ’s hoofd van voor naar achteren en teruggaan.
[deskundige] heeft een medisch forensisch onderzoek ingesteld.Hij ziet opvallende overeenkomsten tussen de klinische verschijnselen die zich op 26 oktober 2016 en op 9 en 10 december 2016 bij [slachtoffer] hebben voorgedaan.De klinische verschijnselen op 9 en 10 december 2016 zijn zeer suggestief voor een encephalopathisch beeld passend hetzij bij een aandoening hetzij bij een neurotrauma.Gezien de overeenkomsten met de klinische verschijnselen op 9 en 10 december 2016 kan niet uitgesloten worden dat de klinische verschijnselen op 26 oktober 2016 niet het gevolg waren van een voedingsgerelateerd incident, maar passend bij een encephalopathisch beeld.
Tijdens het onderzoek zijn volgens [deskundige] geen aanwijzingen gevonden voor medische aandoeningen als verklaring voor het ontstaan van de afzonderlijke bevindingen (subdurale bloedingen, netvliesbloedingen en hersenbeschadiging). Dit betekent dat een medische aandoening ook uitgesloten kan worden geacht als verklaring voor de combinatie van de bevindingen bij [slachtoffer] op en na 10 december 2016. De combinatie van bevindingen kan om die reden alleen worden verklaard op basis van een trauma en is veel tot zeer veel waarschijnlijker bij een opvallend en/of ernstig trauma (accidenteel: niet gemeld incident of niet-accidenteel: toegebracht letsel) dan bij een andere oorzaak, bijv. een triviaal trauma of een aandoening.
[deskundige] concludeert dat de bevindingen bij [slachtoffer] (vanaf de geboorte op 1 juli 2016 tot en met de opname op en na 10 december 2016) waarschijnlijker zijn bij twee of meer momenten dan bij één moment van optreden van een neurotrauma.Gezien het voorspoedige herstel tijdens de opname kan worden geconcludeerd dat klinisch gezien bij [slachtoffer] vermoedelijk sprake was van een mild verlopend encephalopathisch beeld met tijdelijke verstoring van de hersenfuncties.
De rechtbank ziet in het rapport van [deskundige] bevestigd dat de verdachte haar dochter [slachtoffer] in ieder geval op 26 oktober 2016 en in de periode tussen 9 en 10 december 2016 heeft geschud en dat zij dit beide keren ook met kracht heeft gedaan.
De verdachte heeft bij de politie bekend dat zij [slachtoffer] op twee verschillende momenten heeft geschud. Gelet op deze bekentenis, in samenhang met de hiervoor besproken bevindingen van de deskundige, is de rechtbank van oordeel dat andere oorzaken voor het bij [slachtoffer] geconstateerde hersenletsel zijn uitgesloten en dat het letsel is ontstaan doordat de verdachte [slachtoffer] op tenminste twee verschillende momenten met kracht heeft geschud.
Door de verdediging is met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde betoogd dat het opzet van de verdachte op de dood dan wel lichamelijk letsel heeft ontbroken, omdat de verdachte door haar zwakbegaafdheid niet in staat is geweest dergelijke gevolgen te overzien.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval de dood van [slachtoffer] of het ontstaan van hersenletsel bij [slachtoffer] , aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat deze die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard.
De rechtbank gaat er niet van uit dat de verdachte de bedoeling had om haar dochter van het leven te beroven. Het is evenwel een feit van algemene bekendheid dat baby's zeer kwetsbaar zijn en dat die kwetsbaarheid groter is naarmate de baby jonger is. Het door elkaar schudden van een jonge baby is uitermate gevaarlijk voor de gezondheid van die baby en kan zeer wel de dood tot gevolg hebben.
Door haar dochter beet te pakken en haar vervolgens met kracht heen en weer te schudden heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit de dood van haar kind tot gevolg zou kunnen hebben. Hierbij gaat de rechtbank ervan uit – ook indien moet worden aangenomen dat de verdachte door haar zwakbegaafdheid enigszins in haar keuzes beperkt is – zij voldoende inzicht heeft gehad in de ongeoorloofdheid van haar handelen en zich ook van die aanmerkelijke kans bewust is geweest en deze ook heeft aanvaard.
Dit geldt te meer bij de gedragingen van de verdachte op 9 en of 10 december 2016 omdat zij toen vanwege het voorval van 26 oktober 2016 al wist wat de gevolgen van het schudden van haar dochter konden zijn en toch opnieuw is overgegaan tot het schudden van haar dochter. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er met betrekking tot het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van haar dochter. Daaraan doet niet af dat de verdachte telkens direct na het schudden de ambulance heeft gebeld, dat [slachtoffer] niet is overleden, dat het thans goed met haar lijkt te gaan en dat nog niet is komen vast te staan of zij blijvend letsel als gevolg van het schudden heeft opgelopen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.