ECLI:NL:RBDHA:2019:9950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
23 september 2019
Zaaknummer
NL19.18746
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse burger en Dublinprocedure met Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een Nigeriaanse burger, eiser, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de situatie in Italië onder minister Salvini verslechterd is en dat hij daar niet veilig is. Eiser heeft zijn asielaanvraag op 22 maart 2019 ingediend en is op 1 januari 1994 geboren. Tijdens de zitting op 28 augustus 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandelingen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 augustus 2019 en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.18746

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. S.R. Kwee),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.18747 (verzoek om een voorlopige voorziening), plaatsgevonden op 28 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.O. Tackey. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is Burger van Nigeria en is geboren op 1 januari 1994. Eiser heeft zijn asielaanvraag op 22 maart 2019 ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Dublinverordening). In dit geval heeft Nederland op 2 mei 2019 bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek op 16 mei 2019 aanvaard.
Beoordeling door de rechtbank
3. Eiser voert aan dat zijn zienswijze in beroep als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd op de zienswijze van eiser ingegaan. Eiser heeft met de enkele verwijzing naar zijn zienswijze onvoldoende uiteengezet op welke punten het bestreden besluit volgens hem onjuist of onvolledig is en waarom. Dit betoog van eiser slaagt daarom niet.
4. Eiser voert aan dat voor Italië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De situatie in Italië is onder minister Salvini drastisch verslechterd. Dit wordt in allerlei gezaghebbende bronnen bevestigd. Verweerder kan op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, gelezen in verbinding met paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), de asielaanvraag van eiser in behandeling nemen. Verweerder had dat in dit geval moeten doen, ook omdat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht naar Italië van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser verwijst hiervoor naar het gehoor en naar zijn zienswijze. Hij is in Italië extreem slecht behandeld, jarenlang opgesloten en gedwongen tot prostitutie. Ook zijn er signalen van mensenhandel. Eiser staat al sinds 2 mei 2019 op de wachtlijst voor het doen van aangifte vanwege mensenhandel. Hij is uitgenodigd om hierover op 3 oktober 2019 een informatief gesprek te hebben op het politiebureau in Goes. Hierom had verweerder de toezegging aan eiser moeten doen dat hij in de gelegenheid wordt gesteld om de uitkomst van zijn nog in te dienen aangifte mensenhandel in Nederland af te wachten. Ter ondersteuning verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats
‘s-Hertogenbosch, van 9 juli 2019 (zaaknummer NL19.12387). Verweerder heeft eiser ten onrechte niet aangemerkt als een kwetsbaar persoon. Als gevolg van de genoemde omstandigheden heeft eiser er geen vertrouwen in dat de Italiaanse autoriteiten hem bescherming kunnen verlenen. De overdracht naar Italië versterkt zijn trauma’s. Het doen van aangifte in Italië is daarom substantieel anders dan het doen van aangifte in Nederland, aldus eiser.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er concrete aanwijzingen zijn dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Er is niet gebleken van het bestaan van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiser een reëel risico zou lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Ook is niet gebleken dat eiser in Italië heeft geklaagd over de gestelde schending van deze internationale verplichtingen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze mogelijkheid niet voor hem bestaat. Verder is verweerder in het bestreden besluit ingegaan op de rapporten van AIDA van 16 april 2019 en van SFH/OSAR van 8 mei 2019 over de situatie in Italië, waarnaar eiser eerder in de procedure heeft verwezen. Verweerder heeft het beroep op deze rapporten gemotiveerd weersproken en eiser heeft daar niets tegenovergesteld. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het standpunt van verweerder onjuist is. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in Italië slecht is behandeld, jarenlang opgesloten is geweest en gedwongen is tot prostitutie. Het in werking stellen van de procedure tot aangifte van mensenhandel is hiervoor onvoldoende. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet als een kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt. Bovendien heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser de bescherming kan inroepen van de daartoe aangewezen (hogere) Italiaanse autoriteiten dan wel geëigende instanties.
4.2.
De rechtbank overweegt dat per 1 augustus 2019 nieuwe beleidsregels in paragraaf B8/3.1. van de Vc zijn opgenomen over aangifte van mensenhandel. Daaruit blijkt dat voor vreemdelingen op wie de Dublinverordening van toepassing is, geldt dat de IND op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, c of g, van het Vreemdelingenbesluit 2000 louter een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als slachtoffer van mensenhandel verleent, nadat het OM heeft bericht dat de aanwezigheid van de vreemdeling noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel. Wanneer de aangifte niet is gedaan binnen een termijn van drie maanden na indiening van de eerste asielaanvraag in Nederland, kan de IND de aanvraag afwijzen zonder het bericht van het OM af te wachten. De rechtbank stelt vast dat eiser niet binnen een termijn van drie maanden in Nederland aangifte heeft gedaan van mensenhandel. Gelet hierop heeft verweerder niet ten onrechte besloten dat de onderhavige Dublinprocedure niet wordt opgeschort en dat de lange wachttijden voor het doen van aangifte een aspect zijn dat los staat van de Dublinprocedure (pagina 2, onderaan, van het bestreden besluit). De stelling dat eiser liever in Nederland dan in Italië aangifte van mensenhandel doet, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op wat onder 4.1. is overwogen mag verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat Italië zijn internationale verplichtingen, waaronder de Mensenhandelrichtlijnen (Richtlijn 2011/36/EU en Richtlijn 2004/81/EG), zal nakomen en dat eiser in Italië aangifte van mensenhandel kan doen en dat daarnaar onderzoek zal worden gedaan. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het in de door hem aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 9 juli 2019 om een gelijk geval als dat van eiser ging. Reeds hierom staat die uitspraak niet aan het bestreden besluit in de weg.
4.3.
Het betoog van eiser slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.G. Bos, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt aan partijen op 29 augustus 2019.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.