ECLI:NL:RBDHA:2019:9930

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
20 september 2019
Zaaknummer
NL19.14487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en de noodzaak van medische zorg in detentie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Angolese nationaliteit, had op 26 mei 2019 de maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat hij gespecialiseerde medische behandeling nodig had voor zijn duim, maar dat deze behandeling in het detentiecentrum niet beschikbaar was. De rechtbank oordeelde dat de medische zorg in het detentiecentrum niet gelijk was aan die in de vrije maatschappij en dat eiser tot dat moment niet de nodige behandeling had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de zorg niet adequaat was en er geen zicht was op verbetering. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de maatregel van bewaring en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.600,- voor de 20 dagen dat hij in detentie had doorgebracht. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.14487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2019 in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Angolese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.T.C. Rebergen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen-Overweg).

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 mei 2019 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek op 4 juli 2019 heropend en verweerder om nadere informatie verzocht.
Verweerder heeft op 9 juli 2019 nadere informatie verstrekt, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 6 juni 2019 (in de zaak NL19.12359) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 3 juni 2019 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat voortduring van de maatregel niet gerechtvaardigd is en voert daartoe het volgende aan. Eiser heeft in het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel verklaard dat hij aan zijn duim is geopereerd en daarvoor therapie ontvangt. Sinds de inbewaringstelling heeft eiser echter nog geen behandeling gehad, terwijl de eerste drie maanden cruciaal zijn. Eiser dreigt daardoor een levenslange beperking van zijn duimfunctie te krijgen. Dit ondanks de garantie van verweerder en de overwegingen van de rechtbank in de uitspraak op het eerste beroep dat er voldoende medische zorg aanwezig is in het detentiecentrum. Uit bijgevoegde informatie van [naam 2] , Handtherapie Twente, blijkt ook dat de afwezigheid van behandeling een risico is voor eisers gezondheid. Eiser ervaart ook daadwerkelijk toegenomen klachten. Zijn duim is drie keer zo dik als hij zou moeten zijn. Hij heeft zich reeds diverse keren, ook door tussenkomst van zijn gemachtigde, in het detentiecentrum beklaagd en verzocht om behandeling. Omdat eiser niet de nodige zorg ontvangt, en ook niet duidelijk is wanneer die wel beschikbaar zal zijn, verzoekt eiser de maatregel op te heffen. De mededeling van verweerder dat er wordt gezocht naar een specialistische therapeut is te weinig concreet.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de zorg in het detentiecentrum vergelijkbaar wordt geacht aan die in de vrije maatschappij. Indien eiser meent dat de zorg tekort schiet, dient hij zich te beklagen. Verder zijn de medische gegevens pas in beroep overgelegd. Deze zijn aan de regievoerder gezonden waarna is gebleken dat er wordt gezocht naar een specialistische therapeut. Verweerder heeft zelf ook geen toegang tot de medische gegevens, het is dan ook aangewezen dat eiser zich tot de medische dienst wendt in plaats van dit via een volgberoep aan de orde te stellen. Een lichter middel is op dit moment niet aan de orde.
4.1.
Verweerder heeft na de heropening van het onderzoek bericht dat eiser tot heden pijnstillende medicatie heeft gehad en dat nog niet bekend is op welke termijn er resultaat te verwachten is met betrekking tot de gespecialiseerde handfysiotherapie.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser gespecialiseerde behandeling nodig heeft om blijvende beperkingen aan zijn duim(functie) te voorkomen. Dit was reeds bekend bij het opleggen van de maatregel en is ook bij de behandeling van de zaak NL19.12359 aan de orde geweest. Onbetwist is dat eiser tot nog toe niet is behandeld aan zijn duim, ook niet door een niet-gespecialiseerde fysiotherapeut, en dat hij enkel pijnstillende medicatie heeft ontvangen. Gelet op wat door partijen ter zitting en door verweerder na heropening van het onderzoek naar voren is gebracht, moet worden geoordeeld dat de medische zorg in het detentiecentrum derhalve niet gelijk is gebleken aan die in de vrije maatschappij. Eiser is immers voorafgaand aan zijn inbewaringstelling wel door een specialist behandeld. De rechtbank is van oordeel, nu verweerder ook ter zitting heeft aangegeven de zorg niet te kunnen bespoedigen, dat aanleiding bestond om een lichter middel toe te passen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voortduren van de bewaring onrechtmatig is vanaf het moment van het instellen van het volgberoep op 21 juni 2019.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om aan eiser schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 106 van de Vw 2000. De rechtbank stelt deze schadevergoeding vast op € 1.600,- (20 dagen in het detentiecentrum á € 80,- per dag).
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel met ingang van heden;
- kent aan eiser een schadevergoeding ten last van de Staat toe van € 1.600,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.W.J. Vinkes, rechter, in aanwezigheid van
J.H. Folkers, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op
10 juli 2019.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.