ECLI:NL:RBDHA:2019:9914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
C/09/570246 / HA ZA 19-276
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in internationale vennootschapskwestie met betrekking tot aandeelhoudersovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Den Haag, betreft het een bevoegdheidsincident in een geschil tussen Waternimf Beheer B.V. en Trias Investeringen B.V. Waternimf, eiseres in conventie, vordert dat de rechtbank verklaart dat Trias haar verplichtingen als joint venture partner niet nakomt en vordert schadevergoeding. Trias, gedaagde in conventie, heeft in reconventie gevorderd dat de aandeelhoudersovereenkomst nietig wordt verklaard. De zaak draait om de samenwerking tussen Waternimf en Trias in de Zwitserse vennootschap Opal Immobilien AG, waarbij Waternimf het kapitaal bijeenbracht en Trias de werkzaamheden uitvoerde. Waternimf stelt dat Trias in strijd met de Joint Venture Overeenkomst handelt door geen dividend uit te keren en gelden onterecht aan Trias te onttrekken. Trias stelt op zijn beurt dat de aandeelhoudersovereenkomst nietig is, omdat Waternimf geen aandeelhouder van Opal is. De rechtbank heeft de zaak aangehouden totdat er onherroepelijk uitspraak is gedaan in een aanhangige procedure in Zwitserland, waar Waternimf ook procedures heeft aangespannen tegen Opal. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van Waternimf en de procedure in Nidwalden samenhangen en dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, waardoor de zaak naar de parkeerrol is verwezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/570246 / HA ZA 19-276
Vonnis in incident van 18 september 2019
in de zaak van
WATERNIMF BEHEER B.V., te Amsterdam,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in (voorwaardelijke) reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A. Rosielle te Amsterdam,
tegen

1.TRIAS INVESTERINGEN B.V., te Den Haag,

gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie in de hoofdzaak,
advocaat mr. R.P.R. Nolten te Den Haag,
eiseres in het incident,
2.
[gedaagde sub 2], te [plaats 1] , [land] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. R.P.R. Nolten te Den Haag,
3.
[gedaagde sub 3], te [plaats 2] , [land] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. R.P.R. Nolten te Den Haag.
Partijen zullen hierna Waternimf, Trias, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd worden. Met Trias c.s. worden hierna gedaagden in conventie, tevens eisers in (voorwaardelijke) reconventie en eisers in het incident gezamenlijk aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de twee exploten van dagvaarding van 12 februari 2019, met producties;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens houdende (voorwaardelijke) conclusie van antwoord tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie, met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord, met producties.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Waternimf vordert in de hoofdzaak in conventie dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I
primair:voor recht verklaart dat Trias haar verplichtingen als joint venture partner jegens Waternimf niet nakomt en Trias veroordeelt tot vergoeding van de door Waternimf geleden schade;
subsidiair:
voor recht verklaart dat Trias onrechtmatig handelt jegens Waternimf en Trias veroordeelt tot vergoeding van de door Waternimf geleden schade;
II voor recht verklaart dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] onrechtmatig handelen jegens Waternimf en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de door Waternimf geleden schade;
III Trias c.s. veroordeelt in de kosten van de procedure en de nakosten.
2.2.
Hieraan legt Waternimf, samengevat, het volgende ten grondslag. Waternimf en Trias zijn beide aandeelhouder in de Zwitserse vennootschap Opal Immobilien AG (hierna: Opal). De basis van hun samenwerking is de Joint Venture Overeenkomst (hierna: JVO), waarbij is overeengekomen dat zij samen zouden investeren in Zwitsers vastgoed. Waternimf zou daarvoor het benodigde kapitaal bijeenbrengen en Trias zou de daadwerkelijke werkzaamheden uitvoeren. Bestuurders van zowel Trias als Opal zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . Na verloop van in beginsel vijf jaar zou het aangekochte vastgoed weer worden verkocht, waarna het rendement op gelijke basis (50:50) tussen de twee aandeelhouders zou worden verdeeld. Een gedeelte van de afspraken is vastgelegd in de aandeelhoudersovereenkomst. Na de verkoop van het vastgoed door Opal hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] geen dividend uitgekeerd aan Waternimf, maar de opbrengst aan Opal onttrokken door de gelden over te maken althans uit te lenen aan Trias en aan de aan Trias gelieerde vennootschappen. Hiermee handelt Trias in strijd met de JVO en met de aandeelhoudersovereenkomst. In de aandeelhoudersovereenkomst is onder meer bepaald dat het bestuur de voorafgaande goedkeuring nodig heeft van de beide aandeelhouders om onder meer geldleningen te verstrekken. Het lag in de macht van Trias om deze goedkeuringsregeling na te komen. De bestuurders van Trias zijn immers tevens bestuurders van Opal. Naast Trias zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk jegens Waternimf, nu zij het ertoe hebben geleid dat Waternimf niet over de haar toekomende gelden kan beschikken.
2.3.
Trias vordert in de hoofdzaak in reconventie, onder de voorwaarde dat de rechtbank zich in conventie bevoegd acht, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I
primair:
voor recht verklaart dat de aandeelhoudersovereenkomst nietig is;
subsidiair:de aandeelhoudersovereenkomst vernietigt;
meer subsidiair:
de aandeelhoudersovereenkomst met terugwerkende kracht ontbindt tot aan de dag
dat deze is gesloten;
uiterst subsidiair:
de aandeelhoudersovereenkomst wijzigt in die zin dat deze slechts verplichtingen van een der partijen kan inhouden indien naar Zwitsers recht onherroepelijk is geoordeeld dat Waternimf aandeelhouder in Opal is en voor zover de bepalingen uit de aandeelhoudersovereenkomst niet strijdig zijn met het Zwitserse recht;
II Waternimf veroordeelt in de kosten van de procedure, alsmede in de gebruikelijke nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
2.4.
Hieraan legt Trias, samengevat, het volgende ten grondslag. In de tussen Waternimf en Opal gevoerde procedure voor de Kantonsrechtbank van het Zwitserse Kanton Basel-Landschaft in het district Arlesheim is geoordeeld dat Waternimf geen aandeelhouder van Opal is, was en kan zijn. Daarom is de aandeelhoudersovereenkomst nietig, althans vernietigbaar op grond van dwaling, althans kan deze overeenkomst niet ongewijzigd in stand blijven.
2.5.
Trias c.s. vorderen in het incident dat de rechtbank:
I
primair:
zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van Waternimf jegens Trias c.s. kennis te nemen (artikel 22 lid 2 jo. 25 EVEX II [1] );
subsidiair:
zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van Waternimf jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] kennis te nemen (artikel 27 lid 2 EVEX II);
meer subsidiair:
de onderhavige procedure ten aanzien van Trias c.s. verwijst naar de rechtbank te Nidwalden, Zwitserland (artikel 28 lid 2 EVEX II);
nog meer subsidiair:
de onderhavige procedure ten aanzien van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] verwijst naar de rechtbank te Nidwalden, Zwitserland (artikel 28 lid 1 EVEX II);
uiterst subsidiair:
de uitspraak in de onderhavige procedure ten aanzien van Trias c.s., althans ten aanzien van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aanhoudt zolang er sprake is van samenhang van de vorderingen (artikel 28 lid 1 EVEX II);
II Waternimf veroordeelt tot betaling van de kosten in dit incident, alsmede in de gebruikelijke nakosten (zowel zonder als met betekening), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
2.6.
Waternimf voert verweer in het incident.
2.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.8.
Bij de beoordeling van het incident gaat de rechtbank uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten en omstandigheden:
  • i) Waternimf en Trias houden zich onder meer bezig met investeringen in vastgoed.
  • ii) Enig aandeelhouder en bestuurder van Waternimf is Stockholm-Amsterdam Real Eststate B.V. (hierna: StARE).
  • iii) [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn de (indirect) bestuurders en aandeelhouders van Trias.
  • iv) Daarnaast zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] de bestuurders van Opal.
  • v) Opal heeft in totaal 20 toonderaandelen uitgegeven, waarvan 50% in het bezit is van Trias.
  • vi) Opal heeft Zwitsers vastgoed gekocht hetgeen (onder meer) mogelijk is gemaakt door een geldlening van/via StARE.
  • vii) Op 26 oktober 2007 hebben Waternimf en Tris een aandeelhoudersovereenkomst gesloten met bettrekking tot Opal. Daarin is onder meer bepaald dat het bestuur van Opal de voorafgaande goedkeuring nodig heeft van de beide aandeelhouders om onder meer geldleningen te verstrekken.
  • viii) In 2013 heeft Waternimf tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in hun positie van bestuurders van Opal een procedure aanhangig gemaakt voor de Kantonsrechtbank van het Zwitserse Kanton Nidwalden. Deze procedure is nog aanhangig.
  • ix) Daarnaast heeft Waternimf procedures tegen Opal gevoerd voor de Kantonsrechtbank van het Zwitserse Kanton Basel-Landschaft in het district Arlesheim.
2.9.
Ingevolge artikel 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beheerst door de artikelen 2 tot en met 14 van dat wetboek, echter alleen indien de betreffende zaak niet binnen het toepassingsgebied van enig verdrag dan wel enige verordening valt.
2.10.
De Nederlandse rechter heeft in beginsel rechtsmacht ten aanzien van de vorderingen jegens Trias, nu deze vennootschap in Nederland woonplaats heeft. Ingevolge artikel 6 lid 1 Brussel I bis-Vo [2] heeft de Nederlandse rechter in beginsel tevens rechtsmacht ten aanzien van de vorderingen jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , nu er tussen de vorderingen jegens Trias enerzijds en jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] anderzijds een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
2.11.
Trias c.s. stellen zich echter primair op het standpunt dat de Zwitserse rechter exclusief bevoegd is om van de vorderingen van Waternimf kennis te nemen ingevolge artikel 22 lid 2 EVEX II, dat als volgt luidt:

Ongeacht de woonplaats zijn bij uitsluiting bevoegd: (…)
2. voor de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van vennootschappen of rechtspersonen met plaats van vestiging in een staat, dan wel van de besluiten van hun organen: de gerechten van die door dit verdrag gebonden staat.”
2.12.
Volgens Trias c.s. vindt de hoofdzaak in conventie haar oorsprong in een besluit van het bestuur van Opal en de door Waternimf ingeroepen schending van de goedkeuringsregeling in de aandeelhoudersovereenkomst. Waternimf beoogt aansprakelijkheid vast te stellen van het bestuur van Opal ( [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ) alsmede van de bezitter van de toonderaandelen in Opal (Trias), omdat het bestuur van Opal de goedkeuringsregeling heeft genegeerd en het in de macht van Trias c.s. zou hebben gelegen dat deze regeling zou worden nagekomen. Deze regeling is volgens Trias c.s. naar Zwitsers recht nietig. Volgens Trias c.s. vraagt Waternimf de Nederlandse rechter indirect zich een oordeel te vormen over een goedkeuringsregeling die direct ingrijpt in de bestuursbevoegdheid van een Zwitserse vennootschap. Een dergelijk oordeel is volgens Trias c.s. ingevolge artikel 22 lid 2 EVEX II exclusief voorbehouden aan de Zwitserse rechter.
2.13.
Voor de uitleg van artikel 22 EVEX II komt, zoals Waternimf terecht heeft aangevoerd, betekenis toe aan de jurisprudentie van het HvJEU met betrekking tot artikel 24 Brussel I bis-Vo., nu de tekst van beide bepalingen (vrijwel) gelijkluidend is. Het HvJEU legt artikel 24 Brussel I-bis-Vo. restrictief uit [3] . In het onderhavige geval strekken de vorderingen van Waternimf tot een verklaring voor recht en tot schadevergoeding en dus niet tot vernietiging van een besluit van een orgaan van Opal. De omstandigheid dat de vorderingen van Waternimf verband houden met een besluit van het bestuur van Opal brengt, in het licht van de restrictieve uitleg van artikel 22 lid 2 EVEX II, niet mee dat de Zwitserse rechter exclusief bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van Waternimf in de hoofdzaak. Het primaire betoog van Trias c.s. gaat dus niet op.
2.14.
Subsidiair stellen Trias c.s. zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van de vorderingen van Waternimf jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] kennis te nemen op grond van artikel 27 EVEX II, dat als volgt luidt:
“1. Wanneer voor gerechten van verschillende door dit verdrag gebonden staten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, welke hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
2. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.”
2.15.
Volgens Trias c.s. heeft de procedure in Nidwalden als bedoeld onder 2.8 sub (viii) betrekking op hetzelfde onderwerp en dezelfde oorzaak als de onderhavige procedure.
2.16.
Voor de uitleg van artikel 27 EVEX II komt betekenis toe aan de jurisprudentie van het HvJEU met betrekking tot artikel 29 Brussel I bis-Vo., nu de onder 2.14 weergegeven tekst gelijk is aan lid 1 en 3 van artikel 29 Brussel I bis-Vo. Het ‘onderwerp’ is het doel van de vordering en de ‘oorzaak’ omvat de feiten en de rechtsregel die tot staving van de vordering worden aangevoerd [4] . De rechtbank constateert dat in beide procedures jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] grotendeels hetzelfde feitencomplex aan de orde is, namelijk het onttrekken van bijna CHF 5 miljoen aan Opal door het uitlenen daarvan aan vennootschappen gelieerd aan Trias. Ook worden in beide procedures [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aangesproken tot schadevergoeding. Relevant verschil is echter dat in de procedure in Nidwalden [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] (naar Zwitsers recht) worden aangesproken als bestuurders van Opal, terwijl zij in de hoofdzaak (naar Nederlands recht) worden aangesproken als bestuurders van Trias. Daarbij komt nog dat Waternimf in Nidwalden vergoeding vordert van de door Opal geleden schade, terwijl zij in de hoofdzaak de door haarzelf geleden schade vergoed wenst te zien. Het voorgaande brengt mee dat geen sprake is van procedures die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten als bedoeld in artikel 27 EVEX II.
2.17.
Daarmee komt de rechtbank toe aan het standpunt van Trias c.s. dat de onderhavige procedure op de voet van artikel 28 lid 2 EVEX II dient te worden verwezen naar de rechtbank in Nidwalden, althans dat deze procedure dient te worden aangehouden op de voet van artikel 28 lid 1 EVEX II. Artikel 28 EVEX II (gelijkluidend aan artikel 30 Brussel I bis-Vo.,) luidt als volgt:
“1. Wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, kan het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak aanhouden.
2. Indien de vordering bij het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht in eerste aanleg aanhangig is, kan elk ander gerecht, op verzoek van een der partijen, ook tot verwijzing overgaan mits het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht bevoegd is van de betreffende vorderingen kennis te nemen en zijn wetgeving de voeging ervan toestaat.
3. Samenhangend in de zin van dit artikel zijn vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.”
2.18.
Met Trias c.s. is de rechtbank van oordeel dat, gelet op hetgeen onder 2.10 en 2.16, in onderlinge samenhang bezien, is overwogen, de vorderingen in de hoofdzaak en die in Nidwalden samenhangen als bedoeld in artikel 28 EVEX II. Dat de rechter in Nidwalden bevoegd is om van de vorderingen in hoofdzaak kennis te nemen hebben Trias c.s. echter onvoldoende toegelicht, in het bijzonder nu Trias en (thans) [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] buiten Zwitserland woonplaats hebben. De rechtbank zal reeds op grond daarvan niet tot verwijzing maar tot aanhouding van de hoofdzaak op de voet van artikel 28 lid 1 EVEX II overgaan, totdat in de procedure ingeleid in Nidwalden onherroepelijk uitspraak is gedaan. Dit brengt mee dat de zaak wordt verwezen naar de parkeerrol. De meest aangewezen partij kan de zaak te zijner tijd weer opbrengen.
2.19.
De beslissing over de kosten van het incident wordt aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
3.1.
houdt de hoofdzaak aan totdat in de procedure ingeleid in het kanton Nidwalden, Zwitserland, onherroepelijk uitspraak is gedaan en verwijst hiertoe de hoofdzaak naar de parkeerrol;
in het incident voorts
3.2.
houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Voorwinden en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2019. [5]

Voetnoten

1.Verdrag van Lugano van 30 oktober 2007, PbEU 2009, 2009, L 147, zoals laatstelijk gewijzigd op 3 maart 2017, PbEU 2017, L 57, inwerkingtreding 3 maart 2017.
2.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europese Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (PbEU 2012, L 351/1)
3.HvJEU 2 oktober 2008, C-372/07, NJ 2009, 192 (Hassett en Doherty) en HvJEU 12 mei 2011, NJ 2011/363 (BVG/JPMorgan).
4.onder meer HvJEU 6 december 1994, C4-6/92, NJ 1995, 659 (Tatry/Maciej Rataj)
5.type: 1554