ECLI:NL:RBDHA:2019:9891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
AWB 19/2908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit Georgische vreemdeling en de toepassing van het arrest Gnandi

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Georgische vreemdeling, had tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat hij meende dat het in strijd was met het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Gnandi. Dit arrest stelt dat een terugkeerbesluit opschortende werking heeft zolang er beroep is ingesteld tegen een afwijzend asielbesluit. De rechtbank oordeelde echter dat het arrest in deze zaak niet van toepassing was, omdat er geen afwijzend asielbesluit was waartegen beroep was ingesteld op het moment van het uitvaardigen van het terugkeerbesluit.

De rechtbank overwoog dat eiser onrechtmatig in Nederland verbleef en dat de staatssecretaris terecht had besloten dat hij binnen 28 dagen de Europese Unie moest verlaten. Eiser had aangevoerd dat hij hiv-patiënt was en verslaafd, en dat zijn gezondheidstoestand in de weg stond aan een vertrek. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris geen aanleiding had om verder onderzoek te doen naar de medische situatie van eiser, omdat deze niet voldoende was onderbouwd met medische stukken. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Terugkeerrichtlijn en de voorwaarden waaronder een terugkeerbesluit kan worden genomen, evenals de noodzaak voor vreemdelingen om hun medische situatie adequaat te onderbouwen als zij hierop een beroep willen doen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2908
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , burger van Georgië,
eiser,
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 6 april 2019 een terugkeerbesluit (het bestreden besluit) aan eiser uitgevaardigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 24 juni 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met berichtgeving daarvan niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

Omdat gebleken is dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft heeft verweerder tegen eiser het bestreden uitgevaardigd en bepaald dat eiser binnen 28 dagen de Europese Unie moet verlaten. In hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft verweerder geen aanleiding gezien om hiervan af te zien.
Eiser voert aan dat hij hiv-patiënt en verslaafd is. Hij wordt hiervoor behandeld. Gelet op artikel 5, aanhef en onder c, van de Terugkeerrichtlijn (PB 2008 L 348) had het uit het oogpunt van zorgvuldigheid op de weg van verweerder gelegen om voorafgaand aan het uitvaardigen van het bestreden besluit te onderzoeken of eisers gezondheidstoestand in de weg staat aan een vertrek binnen 28 dagen. Verweerder heeft dat echter ten onrechte niet gedaan. Gezien zijn medische klachten en zijn verslaving heeft eiser begeleiding en verzorging nodig. Hij wordt thans begeleid door de Regenboog. Ook heeft eiser een maatschappelijk begeleider.
2.1
Ter zitting heeft eiser aan zijn beroepsgronden toegevoegd dat het bestreden besluit in strijd is met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Gnandi van 19 juni 2019 (ECLI:EU:C:2018:465). Uit het arrest Gnandi volgt dat de rechtsgevolgen van een terugkeerbesluit van rechtswege worden geschorst tijdens de periode waarin een rechtsmiddel kan worden ingesteld tegen een afwijzend besluit op een aanvraag om internationale bescherming. Voor verweerder had dit aanleiding moeten zijn om het bestreden besluit in te trekken, aldus eiser.
2.2
De rechtbank overweegt als volgt.
2.2.1
In artikel 61, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is bepaald dat de vreemdeling die niet langer rechtmatig verblijf heeft, Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 bepaalde termijn.
In artikel 62, eerste lid, Vw is bepaald dat, nadat tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit is uitgevaardigd dan wel, indien het een gemeenschapsonderdaan betreft, nadat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is geeindigd, hij Nederland uit eigen beweging binnen vier weken dient te verlaten.
2.2.2
Tijdens zijn gehoor van 6 april 2019 heeft eiser verklaard dat hij sinds 2014 regelmatig tussen Europa en zijn land van herkomst reist en dat hij hiv-patiënt is maar wel kan reizen. Gelet daarop, en gelet op het feit dat eiser zijn medische klachten of zijn gestelde behandeling en/of begeleiding niet met medische stukken heeft onderbouwd, dan wel heeft onderbouwd dat behandeling van zijn medische klachten in zijn land van herkomst niet mogelijk is, heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om verder onderzoek naar de medische situatie van eiser te verrichten en heeft verweerder op goede gronden een terugkeerbesluit aan eiser kunnen uitvaardigen.
2.2.3
Het beroep op het arrest Gnandi brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Immers, uit het arrest Gnandi volgt dat een beroep voor zover gericht tegen een terugkeerbesluit opschortende werking dient te hebben in afwachting van de uitkomst in het beroep tegen het afwijzende asielbesluit om zo een doeltreffende voorziening in rechte te zijn. Nu niet is gesteld noch anderszins uit de overgelegde stukken is gebleken dat ten tijde het uitvaardigen van het bestreden besluit sprake was van afwijzend asielbesluit waartegen beroep is ingesteld, speelt het arrest Gnandi in deze procedure geen rol.
De beroepsgrond slaagt niet.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 september 2019.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel