ECLI:NL:RBDHA:2019:9877

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
C/09/576986 / HA ZA 19-750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rolbeslissing inzake betekening aan gedaagde in internationale handelszaak

In deze rolbeslissing van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 september 2019, wordt de kwestie van de betekening van een dagvaarding aan gedaagde 5 in een internationale handelszaak behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.N. Holtrop, heeft de rechtbank verzocht om te bevestigen dat de betekening van de dagvaarding aan gedaagde 5 op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft eerder, op 24 juli 2019, eiser de gelegenheid gegeven om documenten over te leggen die aantonen dat de dagvaarding overeenkomstig het Verdrag tussen Nederland en Groot-Brittannië van 31 mei 1932 is betekend.

Eiser heeft in een brief van 22 augustus 2019 gesteld dat er geen verdragen meer gelden voor de internationale betekening van stukken in de relatie met Nieuw-Zeeland en dat de betekening volgens artikel 55 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft dit standpunt verworpen en bevestigd dat het genoemde Verdrag nog steeds van toepassing is. Eiser heeft de dagvaarding per aangetekende post aan gedaagde 5 verzonden, en de rechtbank heeft vastgesteld dat deze op 30 april 2019 is afgeleverd op het adres van gedaagde 5, wat voldoende gelegenheid biedt voor gedaagde om verweer te voeren.

Aangezien gedaagde 5 niet in de procedure is verschenen, heeft de rechtbank besloten om verstek te verlenen tegen gedaagde 5 en verdere beslissingen aan te houden. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door mr. L. Alwin op 18 september 2019.

Uitspraak

rolbeslissing

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/576986 / HA ZA 19-750
Rolbeslissing van 18 september 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. K.N. Holtrop te Lelystad,
tegen

1.[gedaagde 1] te [plaats 1] ,

gedaagde,
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2]te [plaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 3]te [plaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen,
4.
[gedaagde 4]te [plaats 3] ,
gedaagde,
niet verschenen,
5.
[gedaagde 5]te [plaats 4] , Nieuw Zeeland
gedaagde,
niet verschenen,
6.
[gedaagde 6]te [plaats 5] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.H.C. Morshuis te Den Haag.

1.Overwegingen

1.1.
Bij rolbeslissing van 24 juli 2019 is eiser in de gelegenheid gesteld documenten over te leggen waaruit volgt dat de dagvaarding overeenkomstig de voorschriften uit het Verdrag tussen Nederland en Groot-Brittannië, houdende bepalingen tot het vergemakkelijken van het voeren van rechtsgedingen in burgerlijke en handelszaken (Londen, 31 mei 1932) (hierna: het Verdrag) ter kennis is gebracht, dan wel gedaagde overeenkomstig de in het Verdrag bepaalde wijze opnieuw op te roepen.
1.2.
Bij brief van 22 augustus 2019 heeft eiser zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat in de verhouding tot Nieuw-Zeeland geen verdragen met betrekking tot de internationale betekening van stukken (meer) gelden en dat betekening dient plaats te vinden overeenkomstig het bepaalde in artikel 55 Rv, zoals ook is gebeurd. Dit standpunt is onjuist. Het Verdrag is ondanks het bestaan van nieuwere verdragen met betrekking tot de internationale betekening van stukken (waarbij Nieuw-Zeeland geen partij is) en de onafhankelijkheid van Nieuw-Zeeland nog steeds van toepassing (zie ook www.treaties.mfat.govt.nz). De dagvaarding had dan ook overeenkomstig de voorschriften van het Verdrag aan gedaagde 5 moeten worden medegedeeld. Juist is dat, zoals eiser eveneens in zijn brief betoogt, die mededeling op grond van het bepaalde in artikel 4 sub a onder 4 van het Verdrag ook kan plaatsvinden door toezending per gewone post. Of die wijze van mededeling geldig is en wat de gevolgen daarvan zijn dient overeenkomstig sub b van vernoemd artikel te worden beoordeeld naar het recht van de verdragsluitende partijen.
1.3.
Eiser heeft de dagvaarding per aangetekende post aan gedaagde 5 toegezonden. Niet is gebleken dat het recht van Nieuw Zeeland zich tegen deze wijze van mededeling verzet of daar anderszins gevolgen aan verbindt. Uit de overgelegde Track & Trace informatie kan worden afgeleid dat de dagvaarding op 30 april 2019, dus ruim voor de eerste roldatum, is afgegeven op het in de dagvaarding vermelde adres van gedaagde 5. De rechtbank is van oordeel dat gedaagde 5 aldus voldoende gelegenheid heeft gehad om verweer te voeren. Nu hij desondanks niet in de procedure is verschenen, zal tegen hem verstek worden verleend.

2.De beslissing

De rechtbank
2.1.
verleent verstek tegen gedaagde 5,
2.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 2341