Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[gedaagde 1] te [plaats 1] ,
[gedaagde 2]te [plaats 2] ,
[gedaagde 3]te [plaats 2] ,
[gedaagde 4]te [plaats 3] ,
[gedaagde 5]te [plaats 4] , Nieuw Zeeland
[gedaagde 6]te [plaats 5] ,
Rechtbank Den Haag
In deze rolbeslissing van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 september 2019, wordt de kwestie van de betekening van een dagvaarding aan gedaagde 5 in een internationale handelszaak behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.N. Holtrop, heeft de rechtbank verzocht om te bevestigen dat de betekening van de dagvaarding aan gedaagde 5 op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft eerder, op 24 juli 2019, eiser de gelegenheid gegeven om documenten over te leggen die aantonen dat de dagvaarding overeenkomstig het Verdrag tussen Nederland en Groot-Brittannië van 31 mei 1932 is betekend.
Eiser heeft in een brief van 22 augustus 2019 gesteld dat er geen verdragen meer gelden voor de internationale betekening van stukken in de relatie met Nieuw-Zeeland en dat de betekening volgens artikel 55 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft dit standpunt verworpen en bevestigd dat het genoemde Verdrag nog steeds van toepassing is. Eiser heeft de dagvaarding per aangetekende post aan gedaagde 5 verzonden, en de rechtbank heeft vastgesteld dat deze op 30 april 2019 is afgeleverd op het adres van gedaagde 5, wat voldoende gelegenheid biedt voor gedaagde om verweer te voeren.
Aangezien gedaagde 5 niet in de procedure is verschenen, heeft de rechtbank besloten om verstek te verlenen tegen gedaagde 5 en verdere beslissingen aan te houden. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door mr. L. Alwin op 18 september 2019.