ECLI:NL:RBDHA:2019:9857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
C/09/577237 KG ZA 19/695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afbouw van beveiligingsmaatregelen in het kader van het Stelsel bewaken en beveiligen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, die betrokken was bij een strafrechtelijk onderzoek naar een crimineel samenwerkingsverband, en de Staat der Nederlanden. Eiser vorderde dat de Staat hem weer zou opnemen in het Stelsel bewaken en beveiligen, en dat zijn huidige woonsituatie in stand zou worden gehouden, totdat het hoger beroep in zijn strafzaak was afgewikkeld. Eiser stelde dat hij nog steeds een onaanvaardbaar risico liep op liquidatie door de hoofdverdachten van het criminele samenwerkingsverband, ondanks dat de dreiging door de hoofdofficier van justitie als 'mogelijk' was ingeschat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staat in het verleden beveiligingsmaatregelen had getroffen op basis van een dreigingsinschatting, maar dat deze maatregelen nu konden worden afgebouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat redelijkerwijs had kunnen besluiten om de beveiligingsmaatregelen te schrappen, gezien de laatste updates van de dreigingsinschatting die geen concrete aanwijzingen voor een dreiging aangaven. De rechtbank benadrukte dat de Staat een positieve verplichting heeft om de veiligheid van personen te waarborgen, maar dat de concrete invulling van de te treffen maatregelen aan de nationale autoriteiten is overgelaten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft daarbij de toezeggingen van de Staat om de veiligheidssituatie van eiser te blijven volgen en indien nodig opnieuw maatregelen te treffen, in overweging genomen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/577237 / KG ZA 19/695
Vonnis in kort geding van 3 september 2019
in de zaak van
[EISER]te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. S.J. van der Woude te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de op 20 augustus 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een crimineel samenwerkingsverband (hierna ook: csv) heeft eiser – die werkzaamheden voor die organisatie verrichtte – verklaringen afgelegd die de hoofdverdachten belasten. Uiteindelijk zijn de hoofdverdachten veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen en terugbetaling van grote bedragen aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Zij hebben tegen de vonnissen hoger beroep aangetekend (hierna: het hoger beroep). Eiser is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf. Hij heeft in het vonnis berust.
2.2.
Toen eiser verklaringen is gaan afleggen, hebben gespecialiseerde medewerkers van de politie in opdracht van de hoofdofficier van justitie een dreigingsinschatting gemaakt. Beoordeeld werd dat de potentiële gevolgen van de dreiging ‘ernstig’ zouden zijn. De waarschijnlijkheid dat zich ten aanzien van eiser een gewelddadige gebeurtenis zou voordoen werd ingeschat als ‘gemiddeld/hoog’. Op basis van deze inschatting is eiser opgenomen in het Stelsel bewaken en beveiligen en heeft de politie onder verantwoordelijkheid van de hoofdofficier van justitie een aantal beveiligingsmaatregelen getroffen.
2.3.
In de jaren daarna hebben met enige regelmaat nieuwe dreigingsinschattingen plaatsgevonden. Op enig moment was volgens de hoofdofficier van Justitie de dreiging zodanig afgenomen dat kon worden toegewerkt naar een terugkeer van eiser naar een normaal en zelfstandig bestaan in zijn nieuwe leefomgeving. Naar aanleiding van door de advocaat van eiser gemaakte bezwaren tegen de afbouw van een aantal van de beveiligingsmaatregelen zijn er (meermaals) nieuwe updates van de dreigingsinschatting gemaakt. De hoofdofficier van justitie heeft recentelijk meegedeeld dat uit de laatste update niet blijkt van aanwijzingen dat er enige vorm van dreiging tegen eiser bestaat, zodat er geen gegronde redenen zijn de beveiligingsmaatregelen te blijven continueren, zal worden overgegaan naar afbouw van de maatregelen en toegewerkt naar een normalisatie van de woon- en leefsituatie van eiser. Aan eiser is meegedeeld dat de potentiële gevolgen van de dreiging nog steeds worden ingeschat als ‘ernstig’, maar dat de waarschijnlijkheid dat zich ten aanzien van eiser een gewelddadige gebeurtenis zou voordoen nu wordt ingeschat als ‘mogelijk’.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert, zakelijk weergegeven, gedaagde te bevelen eiser weer op te nemen in het Stelsel bewaken en beveiligen, aan eiser een anonieme woning ter beschikking te stellen door tussenkomst van politie en justitie, althans totdat dit is gerealiseerd de huidige woonsituatie in stand te laten, zonder inschrijving in de Basisregistratie personen (BRP), met financiële compensatie voor de gemiste huurtoeslag zoals voorheen, en voor eiser de deelname aan de regeling voor anonieme gezondheidszorg te herstellen, dit alles zolang het hoger beroep nog niet geheel is afgewikkeld en overigens voor zover de dreiging niet wezenlijk zal zijn verminderd ten opzichte van de huidige situatie, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan. Eiser loopt in elk geval nog gedurende de behandeling van het hoger beroep het onaanvaardbare en geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen risico dat hij in opdracht van de hoofdverdachten zal worden geliquideerd. Dat blijkt ook wel uit het feit dat de kans daarop als “mogelijk” wordt betiteld. Uit het feit dat er nog niks is voorgevallen, blijkt niet dat het risico kleiner is geworden. Dat heeft met name te maken met de eerder getroffen beveiligingsmaatregelen. Het stelselmatig afbouwen van die maatregelen door politie en justitie in het huidige woongebied van eiser is onder deze omstandigheden in strijd met de op gedaagde rustende zorgplicht en dus onrechtmatig. Dat klemt meer omdat de instanties in Oost-Nederland, bij wie de beveiliging eerst was belegd, die analyse niet delen. Hierbij is ook van belang dat eiser geen inzage krijgt in de dreigingsanalyses, zodat hij de juistheid van de inhoud van die stukken niet effectief kan bestrijden.
3.3.
Gedaagde voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Het beoordelingskader
4.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt ieders recht op leven beschermd door de wet. Uit uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) – onder andere in de zaken Osman/Verenigd Koninkrijk, 28 oktober 1998, appl. no. 23452/94 en Kiliç/Turkije, 28 maart 2000, appl. no 22492/93) kan worden afgeleid dat uit dat artikel een positieve verplichting voor gedaagde volgt om maatregelen te nemen als iemands leven in gevaar is. Voor die positieve verplichting is het noodzakelijk dat de autoriteiten wisten of behoorden te weten van een daadwerkelijk en onmiddellijk gevaar voor het leven van een of meer personen. Zij moeten dan de maatregelen treffen binnen het kader van hun bevoegdheden die redelijkerwijs verwacht mogen worden ter vermijding van verwezenlijking van het gevaar. De concrete invulling/de keuze van de te treffen maatregelen is overgelaten aan de nationale autoriteiten.
4.2.
Aan deze verplichting heeft gedaagde voor dreigingen in de geweldssfeer invulling gegeven met het Stelsel bewaken en beveiligen (hierna: het Stelsel). De wet- en regelgeving en de werkafspraken tot dit terrein worden weergegeven in de Circulaire met betrekking tot de bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten 2019 (hierna: de Circulaire). In de Circulaire staat vermeld dat onder meer de volgende uitgangspunten bepalend zijn voor het Stelsel. Personen zijn zelf verantwoordelijkheid voor hun veiligheid. De overheid kan aanvullende beveiligingsmaatregelen nemen als een persoon (of de organisatie waar personen deel van uitmaken of waarvoor zij werken) op eigen kracht geen weerstand kan bieden tegen de dreiging en het risico. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen is er sprake van risico-management, geen risico-uitsluiting. De inschatting van de dreiging en het risico is leidend voor het vaststellen van de benodigde beveiligingsmaatregelen. Verder worden in de Circulaire onder meer de systematiek en de informatieproducten uitgewerkt en de wijze waarop op basis daarvan tot het treffen van maatregelen kan worden gekomen. Daarbij staat vermeld dat getroffen beveiligingsmaatregelen (een uitzondering daargelaten) zelden van permanente aard zijn. De geconstateerde concrete en/of potentiële dreiging en het risico en de naar aanleiding daarvan getroffen beveiligingsmaatregelen dienen periodiek te worden getoetst om te bepalen of voortzetting van de maatregelen nog opportuun is.
4.3.
Gesteld noch gebleken is dat met de Circulaire op een onvoldoende wijze invulling wordt gegeven aan de hiervoor vermelde positieve verplichting die op de Staat rust. De vraag die dus in dit geding moet worden beantwoord is of de Staat – op basis van de Circulaire – redelijkerwijs heeft kunnen komen tot zijn beslissing om een aantal van de eerder getroffen maatregelen, die volgens eiser gehandhaafd moeten blijven, te schrappen. Bij de beoordeling hiervan stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop.
Beoordeling in het onderhavige geval
4.4.
Gedaagde heeft in het verleden het treffen van beveiligingsmaatregelen nodig geacht. De maatregelen behelsden het volgende. Eiser is elders in Nederland ondergebracht op een anonieme locatie. Daarbij is aan eiser een postadres toegekend en eiser is financieel gecompenseerd voor het missen van huurtoeslag gedurende de periode dat hij zich niet op zijn (tijdelijke) verblijfadres kon inschrijven in de Basisregistratie Personen (BRP). Eiser kon op anonieme basis gezondheidszorg ondergaan. Verder is ervoor gezorgd dat belangrijke informatie met betrekking tot de situatie van eiser zo nodig direct beschikbaar is voor meldkamermedewerkers van de politie en is aan eiser een noodknop verstrekt. Aan eiser is een eigen contactpersoon bij de politie toegewezen die hij kan benaderen voor eventuele veiligheidsadviezen. Ook is aan hem persoonsbegeleiding toegekend op “geëvalueerde risicomomenten” waaronder begrepen de momenten dat eiser in de rechtbank diende te verschijnen voor bijvoorbeeld het afleggen van verklaringen in de strafzaak. Deze maatregelen zijn getroffen op basis van een dreigingsinschatting, die van tijd tot tijd is geactualiseerd.
4.5.
Volgens gedaagde laat de dreiging, zoals die volgt uit de laatste (updates van de) dreigingsinschatting, toe dat de situatie nu wordt genormaliseerd en dat de getroffen maatregelen worden afgebouwd, in die zin dat eiser een eigen huurwoning kan betrekken, contracten op zijn naam kan afsluiten en niet meer op anonieme basis gezondheidzorg hoeft te ondergaan.
4.6.
Gedaagde heeft hiertoe op de eerste plaats toegelicht hoe het systeem werkt. Hij heeft hiertoe gerefereerd aan hetgeen in de Circulaire is vermeld en meer in het bijzonder in bijlage 3 bij de Circulaire. Daarin staan tabellen met de classificaties voor wat betreft het potentiële gevolg van de dreiging en de waarschijnlijkheid dat de dreiging zich zal voordien. Gedaagde heeft toegelicht dat ‘mogelijk’, waarop de waarschijnlijkheid dat zich bij eiser een gewelddadige gebeurtenis zal voordoen thans is ingeschat, het een-na-laagste niveau is. Dat betreft een niveau waarop personen niet tot het Stelsel worden toegelaten, maar waarbij wordt volstaan met reguliere politiemaatregelen. Bij dat niveau is volgens de bijlage bij de Circulaire sprake van een voorstelbare dreiging en niet van een concrete dreiging.
4.7.
Gedaagde heeft verklaard dat bij eiser geen sprake is van concrete aanwijzingen dat zich ten aanzien van hem een gewelddadige gebeurtenis zal voordoen. Dat was volgens gedaagde overigens eerder ook al niet het geval. Voor het treffen van de maatregelen waren redengevend de belastende verklaringen die eiser heeft afgelegd, waardoor rekening werd gehouden met de mogelijkheid dat als dat binnen de organisatie bekend zou worden, dit zou worden beantwoord met geweld. Gedaagde stelt dat de situatie van eiser in de loop van de tijd nauwlettend in de gaten is gehouden. Er zijn volgens hem niet alsnog aanwijzingen gekomen die duiden op het treffen van concrete voorbereidingshandelingen door leden van het csv gericht op bijvoorbeeld schending van de fysieke integriteit van eiser of die erop duiden dat deze leden naar eiser op zoek zouden zijn. Dit is ook niet anders geworden nadat de hoofdverdachten mogelijk kennis hebben genomen van de nieuwe achternaam en het postadres van eiser. Gedaagde heeft er ook nog op gewezen dat er in de loop der tijd door meer getuigen verklaringen zijn afgelegd, hetgeen ook een relevant gegeven is.
4.8.
Gedaagde heeft de documenten betreffende de dreigingsinschattingen in dit geding niet overgelegd en eiser heeft daarin ook eerder geen inzicht gekregen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt en gesteld dat hij op deze manier de juistheid van de inhoud van de stukken niet effectief kan bestrijden. Gedaagde heeft hierop ter zitting toegelicht waarom de stukken niet kunnen worden verstrekt. Het gaat volgens hem om zeer vertrouwelijke informatie, met name betreffende de manier waarop door de deskundigen te werk wordt gegaan en welke methoden, technieken en informatie daarbij worden gebruikt. Deze motivering komt de voorzieningenrechter begrijpelijk voor en dit zal naar zijn oordeel – in ieder geval in de onderhavige kwestie – moeten worden gerespecteerd. Daartoe is mede redengevend dat de voorzieningenrechter in dit geding geen aanwijzingen heeft om te twijfelen aan hetgeen gedaagde heeft toegelicht over de dreigingsinschattingen. Eiser heeft weliswaar diverse op zijn zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden benoemd, maar deze bieden geen aanknopingspunt om te veronderstellen dat de inschattingen niet juist zijn (geweest). De voorzieningenrechter zal dus tot uitgangspunt nemen wat gedaagde hierover heeft verklaard.
4.9.
Gedaagde heeft in aanvulling hierop nog toegelicht dat er nog steeds enkele maatregelen van kracht zijn. Deze zijn volgens hem gelet op de meest actuele dreigingsinschatting niet noodzakelijk, maar kunnen wel bijdragen aan het gevoel van veiligheid van eiser. Deze maatregelen houden in dat eiser gebruik kan blijven maken van zijn contactpersoon bij de politie voor bijvoorbeeld veiligheidsadviezen en dat hij persoonsbegeleiding kan krijgen op geëvalueerde risicomomenten, zoals wanneer hij als getuige moet verschijnen in het kader van het hoger beroep. Daarnaast worden de BRP-gegevens van eiser afgeschermd en wordt gemonitord wie deze gegevens opvraagt. Ook zijn afspraken gemaakt met de woningbouwvereniging en energieleverancier van eiser in het geval door een persoon of instantie zou worden geïnformeerd naar de gegevens van eiser.
4.10.
Op basis van de door eiser ter zitting genoemde voorbeelden ten aanzien van berichten die hij op zijn naam en adres krijgt van instanties die samenwerken met de woningbouwvereniging, moet worden geconcludeerd dat dit geen waterdicht systeem is. Het biedt echter wel een extra mate van bescherming. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn gegevens hierdoor eenvoudig terecht komen bij leden van het csv. Bij dit een en ander dient ook in ogenschouw te worden genomen dat op grond van de Circulaire beveiligingsmaatregelen moeten worden genomen in het geval sprake is van een onaanvaardbaar risico. Dat moeten maatregelen zijn die het risico dan tot een geaccepteerd niveau terugbrengen.
4.11.
De voorzieningenrechter heeft ten slotte acht geslagen op de toezeggingen van gedaagde de veiligheidssituatie van eiser te blijven volgen, onder meer door te monitoren wie zijn BRP-gegevens opvragen, en opnieuw maatregelen te zullen treffen als sprake zou zijn van signalen waaruit een dreiging jegens eiser blijkt waartegen hij zelf geen weerstand kan bieden.
Conclusie
4.12.
Gezien al deze omstandigheden moet de onder 4.3 vermelde vraag of de Staat redelijkerwijs heeft kunnen komen tot zijn beslissing naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevestigend worden beantwoord. De vordering is daarom niet vatbaar voor toewijzing in dit kort geding.
4.13.
Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.619,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 639,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2019.
ts