Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 september 2019 in de zaak tussen
[EISER] , wonende te [PLAATS] , eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Feiten
Geschil6. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiser ook heeft mogen aanmerken als een bezwaar inhoudende dat de vermogensrendementsheffing een individuele buitensporige last vormt voor eiser.
1. artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), zonder dat de schending van de “fair balance” op het niveau van de individuele belastingplichtige wordt beoordeeld; of
2. het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM?
Indienen van bezwaar nodig
“ “De aanwijzing van een nieuwe massaalbezwaarprocedure heeft tot gevolg dat bezwaarschriften die individueel en tijdig zijn ingediend en zien op de vermogensrendementsheffing over het belastingjaar 2017 vallen onder de massaalbezwaarprocedure, voor zover het bezwaar betrekking heeft op de in het aanwijzingsbesluit geformuleerde rechtsvraag. Deze bezwaren zullen collectief worden afgedaan binnen zes weken nadat de rechtsvraag onherroepelijk door de rechter is beantwoord.”
“Er is gezocht naar een passende wijze voor het afhandelen van de bezwaarschriften (waarin ook de buitensporige last wordt aangevoerd) die zowel recht doet aan het karakter van een massaal bezwaarprocedure als geen inperking van de bezwaar- en beroepsmogelijkheden van belastingplichtigen oplevert.
De procedure over een individuele buitensporige last loopt dannaastde procedure over de rechtsvraag in het Aanwijzingsbesluit’(onderstreping rechtbank) heeft bedoeld dat de procedures ook ‘tegelijkertijd’ kunnen lopen en niet achtereenvolgens, - immers aan de vraag of sprake is van een individuele buitensporige last gaat vooraf de vraag of sprake is van schending van de vermogensrendementsheffing op regelniveau - kan deze vraag in de onderhavige zaak in het midden worden gelaten. Eiser heeft namelijk aangegeven, en ter zitting nog nadrukkelijk herhaald, dat hij tegen de individuele buitensporige last geen bezwaar had gemaakt en ook niet heeft willen maken en dat dit ook geldt voor zijn beroep.