ECLI:NL:RBDHA:2019:9785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2017 met betrekking tot box 3-heffing en schending van artikel 1 EP

In deze zaak heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, specifiek gericht op de box 3-heffing. De inspecteur van de Belastingdienst heeft het bezwaar afgewezen, met de stelling dat er geen sprake was van een individuele buitensporige last. Eiser heeft tijdens de zitting aangegeven dat zijn bezwaar uitsluitend betrekking heeft op de vraag of de box 3-heffing in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) op stelselniveau. De rechtbank oordeelt dat verweerder het bezwaar ten onrechte heeft aangemerkt als een bezwaar tegen een individuele buitensporige last. Het beroep van eiser is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen gronden zijn aangevoerd tegen de beslissing van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de relevante regelgeving en de procedure voor massaal bezwaar van toepassing zijn op deze zaak. Eiser heeft tijdig bezwaar gemaakt en zijn bezwaar had meegenomen moeten worden in de procedure massaal bezwaar. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om het bezwaar van eiser als zodanig aan te merken. De rechtbank heeft niet ingegaan op de vraag of de box 3-heffing in strijd is met artikel 1 EP, omdat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 12 september 2019, waarbij de rechtbank heeft besloten dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/6078

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 september 2019 in de zaak tussen

[EISER], wonende te [PLAATS], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (IB/PVV).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 augustus 2018 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2019.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B]
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2019.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A], P.C.M. Breukel en [B].

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft op 3 maart 2018 aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 gedaan naar onder meer een gezamenlijke rendementsgrondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen van
€ 46.471 (box 3), bestaande uit bezittingen ter waarde van € 71.471 min het heffingvrije vermogen van € 25.000.
2. Aan eiser is voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd naar (onder meer) belastbaar inkomen uit box 3 van € 1.333. De box 3-heffing daarover is berekend op € 399.
3. Eiser heeft hier tegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar afgewezen en daarbij aangegeven dat er geen sprake was van een buitensporige last voor eiser en tevens dat de bestreden aanslag op juiste wijze is vastgesteld.
Geschil
4. In geschil is of de aanslag tot een juist bedrag is vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bezwaarschrift (achteraf bezien ten onrechte) aangemerkt heeft als een bezwaar van eiser tegen de vermogensrendementsheffing vanwege een individuele buitensporige last. Eiser heeft nadrukkelijk ter zitting aangegeven dat hij daartegen geen bezwaar heeft willen maken en dat zijn bezwaar alleen betrekking heeft op de strijdigheid van de vermogensrendementsheffing met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 1 EP). Zodoende is in beroep komen vast te staan dat louter in geschil is of de vermogensrendementsheffing in strijd is met het eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 EP. Verweerder stelt dat van dergelijke strijdigheid geen sprake is. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat deze vraag voorligt in de zogenoemde procedure massaal bezwaar voor het jaar 2017 en dat de uitkomst van die procedure ook in deze zaak leidend moet zijn.
Beoordeling van het geschil
5. De relevante regelgeving en toelichting daarop omtrent de procedure massaal bezwaar voor het jaar 2017 luidt als volgt.
6. In de ‘Aanwijzing bezwaarschriften tegen definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2017 als massaal bezwaar’ (Besluit van 7 juli 2018, nr. 2018-12775, hierna: het Aanwijzingsbesluit) is onder meer opgenomen:
2. Aanwijzing als massaal bezwaar
Als massaal bezwaar in de zin van artikel 25c AWR wijs ik aan bezwaarschriften tegen de definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2017:
– waarop ten tijde van de dagtekening van dit besluit nog geen uitspraak is gedaan of die tijdig worden ingediend tot en met de dag voorafgaande aan de dag waarop de in artikel 25e AWR bedoelde collectieve uitspraak wordt gedaan; en
– die de volgende rechtsvraag bevatten:
Is de vermogensrendementsheffing in het belastingjaar 2017, uitgaande van de forfaitaire elementen van het stelsel, in onderlinge samenhang en met inachtneming van het heffingvrije vermogen en het belastingtarief van 30%, op regelniveau in strijd met:

1. artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), zonder dat de schending van de “fair balance” op het niveau van de individuele belastingplichtige wordt beoordeeld; of

2. het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM?

Indienen van bezwaar nodig

Voor aanwijzingen massaal bezwaar is vanaf 1 januari 2016 een gewijzigde wettelijke regeling van kracht. Deze heeft tot gevolg dat belastingplichtigen, die het oneens zijn met de berekening van de vermogensrendementsheffing over het belastingjaar 2017, altijd individueel en tijdig bezwaar moeten maken tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2017.
(…)”
7. In de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 13 juli 2018 (nr. 2018-0000116130) waarin antwoord wordt gegeven op vragen over de vermogensrendementsheffing voor het jaar 2017, is onder meer opgenomen:

“De aanwijzing van een nieuwe massaalbezwaarprocedure heeft tot gevolg dat bezwaarschriften die individueel en tijdig zijn ingediend en zien op de vermogensrendementsheffing over het belastingjaar 2017 vallen onder de massaalbezwaarprocedure, voor zover het bezwaar betrekking heeft op de in het aanwijzingsbesluit geformuleerde rechtsvraag. Deze bezwaren zullen collectief worden afgedaan binnen zes weken nadat de rechtsvraag onherroepelijk door de rechter is beantwoord.”

8. In de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 29 augustus 2018 (nr. 2018-0000145735) waarin de behandeling van het massaal bezwaar box 3 voor het jaar 2017 aan de orde is gesteld, is onder meer opgenomen:
“De wettelijke regeling voor massaal bezwaar sluit splitsing niet uit; de vraag of de box 3-heffing een schending van art. 1 EP EVRM op regelniveau is (de geformuleerde rechtsvraag in het Aanwijzingsbesluit) en de vraag of de box 3-heffing voor een belastingplichtige een individuele buitensporige last vormt, laten zich onafhankelijk van elkaar behandelen.
(…)
De procedure over een individuele buitensporige last loopt dan naast de procedure over de rechtsvraag in het Aanwijzingsbesluit.”
9. Uit de artikelen 25c e.v. van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, het Aanwijzingsbesluit en de toelichting daarop door de Staatssecretaris volgt dat het de bedoeling van de wetgever is dat er geen keuzemogelijkheid is voor een belastingplichtige om te opteren voor de procedure massaal bezwaar. Indien, zoals in dit geval door eiser, tijdig bezwaar wordt gemaakt en wordt gesteld dat sprake is van schending van artikel 1 EP op regelniveau, dan wordt het bezwaar op dit onderdeel meegenomen in de procedure massaal bezwaar. Het bezwaar van eiser had zodoende door verweerder meegenomen moeten worden in de procedure massaal bezwaar. De rechtbank geeft verweerder daar alsnog de opdracht toe. Aan de beantwoording van de vraag of op regelniveau strijd is met artikel 1 EVRM komt de rechtbank zodoende niet toe.
10. Alhoewel de vraag opgeworpen kan worden of de door de Staatssecretaris van Financiën met de keuze voor de formulering: ‘
De procedure over een individuele buitensporige last loopt dannaastde procedure over de rechtsvraag in het Aanwijzingsbesluit’(onderstreping rechtbank) heeft bedoeld dat de procedures ook ‘tegelijkertijd’ kunnen lopen en niet achtereenvolgens - immers aan de vraag of sprake is van een individuele buitensporige last gaat vooraf de vraag of sprake is van schending van de vermogensrendementsheffing op regelniveau - kan deze vraag in de onderhavige zaak in het midden worden gelaten. Eiser heeft namelijk ter zitting aangegeven dat zijn bezwaar alleen betrekking heeft op de vraag of sprake is van schending van artikel 1 EP op regelniveau.
11. Aangezien in de uitspraak op bezwaar (achteraf bezien de onjuiste) bezwaargrond is behandeld door verweerder en ongegrond is verklaard en de aanslag in stand is gebleven, dient het beroep van eiser niet-ontvankelijk te worden verklaard. Eiser heeft bij het ontbreken van gronden tegen deze beslissing immers geen procesbelang.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het bezwaar van eiser aan te merken als een bezwaarschrift in de procedure massaal bezwaar voor het jaar 2017.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, voorzitter, mr. T.A. de Hek en mr. A.J.M. Arends, leden, in aanwezigheid van mr. F.J. Baak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2019.
De griffier is verhinderd
te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.