ECLI:NL:RBDHA:2019:9771
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft eiser op 28 december 2018 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 29 november 2018 was genomen. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 28 augustus 2019 gehouden, maar beide partijen zijn niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en zich vervolgens gebogen over de ontvankelijkheid van het beroep.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken bedraagt, zoals bepaald in artikel 69 van de Vreemdelingenwet 2000. Aangezien het bestreden besluit op 29 november 2018 was genomen, eindigde de termijn voor het indienen van beroep op 27 december 2018. Eiser heeft zijn beroep echter pas op 28 december 2018 ingediend, wat betekent dat het beroep één dag te laat is ingediend.
Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheid dat eiser niet wist of hij in Nederland diende te blijven of dat hij naar België zou worden uitgezet, geen geldige reden vormt voor de termijnoverschrijding. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat zij toekwam aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager en is openbaar uitgesproken op 4 september 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.