6.3.Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en naar de persoon van de verdachte.
De verdachte is met een bivakmuts over zijn hoofd [bedrijf] te Noordwijkerhout binnengegaan. Aldaar heeft hij een alarmpistool getoond en op de eigenaar gericht. Hij heeft het alarmpistool twee keer afgevuurd en geroepen om geld. Toen de aangeefster toch de kassalade weer dichtdeed in plaats van geld in de tas van de verdachte te doen zoals werd opgedragen, is de verdachte naar buiten gerend Zo is het bij een poging gebleven. Dit alles heeft zich voltrokken in het bijzijn van het 7-jarige zoontje van de eigenaren. Eenmaal buiten is de verdachte door de eigenaren herkend; hij bleek een klant van het eethuis. Kort na dit feit heeft de verdachte zichzelf bij de politie gemeld en het feit bekend. De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij dit feit heeft gepleegd uit wanhoop en als schreeuw om aandacht en hulp. Voorts heeft hij wisselende verklaringen afgelegd over de achtergrond van zijn daad. Hij zou kort voor het plegen van het feit een waas voor zijn ogen hebben gehad en onder druk hebben gestaan van criminelen, vanwege een schuld. De verdachte heeft hier desgevraagd op advies van zijn raadsman niet nader over willen verklaren. Wat hier ook van zij, voor de rechtbank staat op grond van het dossier en de verklaring van de verdachte ter zitting voldoende vast, dat de verdachte volgens een plan heeft gehandeld, zich voldoende bewust moet zijn geweest van het kwalijke van zijn handelen, en desondanks zijn plan heeft doorgezet. Een dergelijk feit is extreem beangstigend voor de slachtoffers, die met doodsangst te maken krijgen als zij met een wapen worden geconfronteerd. Dit zal zeker ook gelden voor het 7-jarige zoontje van de eigenaren. Zij zullen waarschijnlijk nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen van het feit ondervinden. De rechtbank neemt de verdachte dit zeer kwalijk.
Uit een uittreksel Justitiële Documentatie van 18 april 2019 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een vergelijkbaar strafbaar feit.
Zoals hiervoor onder 5.3 overwogen, heeft de rechtbank kennis genomen van de inhoud van de rapporten van [naam 2] en [naam 1] voornoemd.
[naam 2] , psychiater, heeft naast de conclusies omtrent de bij de verdachte geconstateerde ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, geconcludeerd dat het risico op herhaling van gewelddadig gedrag matig hoog wordt ingeschat zonder begeleiding en behandeling, met name onder stress en spanning. Er zijn weinig beschermende factoren. De verdachte toont zich nu gemotiveerd voor hulp, maar of dat zo zal blijven zal in de toekomst moeten blijken. De verdachte dient begrensd te worden in zijn gedrag en adequate coping aan te leren. Voorts dient er aandacht te zijn voor resocialisatie en inbedding in de maatschappij op adequate en gezonde wijze, zodat hij niet in de verleiding komt om over grenzen te gaan en terug te vallen in mogelijk crimineel gedrag. Er wordt geen indicatie gezien voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. De verdachte maakt geen deel meer uit van een gezin en gezinsgerichte hulp is niet meer haalbaar. Pedagogische beïnvloeding is niet meer aan de orde. De verdachte is in staat geweest om te werken en wil dat ook graag weer. Er zijn geen contra-indicaties op het gebied van justitiële voorgeschiedenis en het feit dat de verdachte over het feit opschept in de JJI kan gezien worden als contra-indicatie voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht. De psychiater vindt behandeling en begeleiding van de verdachte noodzakelijk om de kans op recidive te verkleinen. Hij adviseert als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf een klinische plaatsing in een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) voor de duur van zes maanden tot een jaar, gevolgd door een ambulant resocialisatietraject.
[naam 1] , psycholoog, merkt in haar rapportage op dat vanuit klinisch oogpunt de borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken de grootste risicofactor is. De verdachte heeft daardoor onvoldoende controle over zijn gedrag, affecten en impulsen. Bij ongewijzigde omstandigheden is sprake van een matig tot hoog risico op gewelddadig gedrag. De psycholoog komt eveneens na hantering van de zogeheten Wegingslijst adolescentenstrafrecht tot de conclusie dat het volwassenenstrafrecht passend is. Een pedagogische aanpak wordt niet wenselijk geacht. De psycholoog acht het op basis van haar bevindingen aangewezen om de verdachte te beschouwen en behandelen als een jongvolwassene.
De psycholoog adviseert ter verkleining van de kans op recidive en uit zorgoogpunt een klinische opname van een half jaar tot een jaar, gericht op de persoonlijkheidsproblematiek waarna een ambulant traject nodig is met mogelijk aansluitend woonbegeleiding, om de verdachte te helpen structuur in zijn leven te brengen. Dit zou binnen het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf kunnen worden opgelegd, met daaraan gekoppeld een reclasseringstoezicht.
De rechtbank heeft ook acht geslagen de rapporten van de Jeugdbescherming en Reclassering Leger des Heils van 20 en 21 juni 2019. Geadviseerd wordt om als bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf onder meer te bepalen een meldplicht, opname in een zorginstelling-klinische behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugsverbod en een alcoholverbod.
De verdachte is geaccepteerd voor de FPA Fivoor Den Haag en staat op de wachtlijst. Gezien die wachtlijst zal een overbrugging moeten plaatsvinden, waarbij ervan uitgegaan zal moeten worden dat de wachttijd op een plek bij FPA Fivoor Den Haag 2 à 3 maanden is. De bijzondere voorwaarde zou moeten inhouden dat de verdachte wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP- IFZ gegeven indicatiestelling te laten opnemen in FPA Fivoor locatie Den Haag of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ. Belangrijk is dat de verdachte aansluitend op de voorlopige hechtenis wordt opgenomen in de FPA.
De verdachte heeft zich op de zitting bereid en gemotiveerd getoond om aan de voorgestelde behandeling mee te werken.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusies van de rapporteurs.
De rechtbank ziet in de bevindingen van rapporteurs onvoldoende reden om het adolescentenstrafrecht toe te passen, zoals door de raadsman ter zitting is verzocht. De rechtbank zal het strafrecht voor volwassenen toepassen. Bij de bepaling van de strafmaat en -modaliteit zal de rechtbank wel in aanmerking nemen dat de verdachte een jongvolwassene is, die duidelijk hulp nodig heeft bij zijn verdere ontwikkeling naar zelfstandigheid.
De rechtbank merkt voorts op dat de verdachte vrijwel direct na het feit zichzelf bij de politie heeft gemeld en actief aan het onderzoek heeft meegewerkt. Hij heeft ter zitting op de rechtbank een oprechte indruk gemaakt. Hij denkt aan de gevolgen die het feit voor de slachtoffers en voor zijn naasten heeft. Hij heeft hierdoor inzicht getoond in het kwalijke van zijn handelen en in de noodzaak van behandeling. De rechtbank is van oordeel dat de geadviseerde klinische opname moet plaatsvinden en dat het in het belang van de verdachte en de maatschappij is, dat met de aanvang daarvan niet te lang wordt gewacht.
De rechtbank komt, rekening houdend met het voorgaande, tot het oordeel dat een gevangenisstraf van kortere duur dan door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden is. Daarbij houdt de rechtbank nadrukkelijk rekening met de noodzaak van de bijzondere voorwaarde van klinische opname van de verdachte, hetgeen eveneens een inperking van de vrijheid van de verdachte met zich brengt. Voorts ziet de rechtbank voldoende reden voor het opleggen van de geadviseerde en gevorderde meldplicht bij de volwassenenreclassering van het Leger des Heils, het meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugsverbod en een alcoholverbod.
De rechtbank ziet onvoldoende reden om tevens in aansluiting op de klinische opname een locatiegebod en elektronisch toezicht op te leggen. De verdachte zal eerst geruime tijd in zijn vrijheid worden beperkt en de noodzaak van genoemd verbod en toezicht is de rechtbank onvoldoende gebleken. Voorts is het meewerken aan schuldhulpverlening al aan de orde en het meewerken aan dagbesteding is thans een te onbestemde voorwaarde om vast te stellen.
De rechtbank ziet wel aanleiding om als bijzondere voorwaarden op te leggen een contactverbod met de slachtoffers behoudens bemiddeling onder regie van de reclassering of de politie, en een lokatieverbod in die zin dat het de verdachte wordt verboden in een straal van 150 meter van [bedrijf] te komen gedurende de proeftijd.
De rechtbank zal bepalen dat de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, nu ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.