ECLI:NL:RBDHA:2019:9742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3836
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslast en no-riskpolis in gedifferentieerd premiepercentage Werkhervattingskas

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 12 september 2019, staat de vraag centraal of de uitkeringslasten van diverse (voormalig) werknemers terecht aan eiseres zijn toegerekend, of dat er een no-riskpolis van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast bij eiseres ligt om aannemelijk te maken dat de no-riskpolis van toepassing is. Eiseres heeft aangevoerd dat de uitkeringslasten van acht werknemers onterecht aan haar zijn toegerekend, maar de rechtbank stelt vast dat zij hierin niet slaagt. De rechtbank wijst erop dat het voor een werkgever ingewikkeld kan zijn om een juiste ziekmelding te doen, maar dit verandert niets aan de bewijslast. De rechtbank verklaart het beroep met zaaknummer SGR 18/4196 ongegrond, terwijl de beroepen met zaaknummers SGR 18/3836 en SGR 19/36 gegrond worden verklaard. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende de beschikkingen 2017 en 2018 en draagt verweerder op de gedifferentieerde premiepercentages aan te passen. De proceskosten worden vergoed aan eiseres.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 18/3836, 18/4196 en 19/36

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

12 september 2019 in de zaken tussen

[eiseres], gevestigd te [plaats], eiseres(gemachtigde: mr. P.H. Lammerts),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraken van verweerder van respectievelijk 4 mei 2018, 18 april 2018 en 6 december 2018 op de bezwaren van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde beschikkingen loonheffingen Gedifferentieerd premiepercentage Werkhervattingskas 2016, 2017 en 2018.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A ] en [B ].
De zaken zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de beroepen van [BV 1] BV (SGR 18/3838, 18/4184 en 19/38), [BV 2] BV (18/3839, 18/4143 en 19/41), [BV 3] BV (SGR 18/3840, 18/4182 en 19/37), [BV 4] BV (SGR 19/39) en [BV 5] BV (SGR 19/40).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met zaaknummer SGR 18/4196 (betreffende de beschikking 2016) ongegrond;
  • verklaart de beroepen met zaaknummers SGR 18/3836 (betreffende de beschikking 2017) en SGR 19/36 (betreffende de beschikking 2018) gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende de beschikkingen 2017 en 2018;
  • bepaalt dat verweerder de gedifferentieerde premiepercentages Whk 2017 en 2018 moet aanpassen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.917;
- draagt verweerder op het voor de gegronde beroepen betaalde griffierecht van € 683 (€ 338 + € 345) aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2016, 2017 en 2018 beschikkingen ‘Gedifferentieerd premiepercentage Werkhervattingskas’ (de beschikkingen of de beschikking) afgegeven.
2. Eiseres heeft in de onderhavige zaken alsmede in de overige zaken die tegelijkertijd met de onderhavige zaak ter zitting zijn behandeld aangevoerd dat bij de beschikkingen ten onrechte de uitkeringslasten van 8 (voormalig) werknemers aan eiseres zijn toegerekend. Het gaat daarbij om de (voormalig) werknemers [C], [D], [E], [F], [G], [H], [I] en [J].
3. In geschil is of de uitkeringslasten van de (voormalig) werknemers [H] (voor 2016, 2017, en 2018) en [F], [G] en [I] (voor 2017 en 2018) – ter zake van [J] zijn over deze jaren geen uitkeringslasten aan eiseres toegerekend – terecht aan eiseres zijn toegerekend of dat ten aanzien van deze personen een zogenoemde no-riskpolis van toepassing is waardoor de uitkeringen niet aan eiseres behoren te worden toegerekend. Meer specifiek is daarbij in geschil op wie in dit verband de bewijslast rust.
Niet meer in geschil is dat de uitkeringslasten van de (voormalig) werknemers [C], [D] en [E] niet (meer) aan eiseres dienen te worden toegerekend, waarbij ten aanzien van al deze personen geldt dat in ieder geval sinds de bewuste bestreden uitspraak op bezwaar voor 2016 voor deze werknemers géén uitkeringslasten aan eiseres zijn toegerekend en waarbij ten aanzien van [E] en [D] geldt dat in ieder geval sinds de bewuste bestreden uitspraken op bezwaar voor 2017 en 2018 voor deze werknemers géén uitkeringslasten aan eiseres zijn toegerekend.
M.b.t. [C] (2017 en 2018)
4. Nu in beroep vast is komen te staan dat voor de jaren 2017 en 2018 de uitkeringslasten van [C] bij de bestreden uitspraken op bezwaar nog ten onrechte aan eiseres zijn toegerekend en dat het gedifferentieerd premiepercentage Whk over die jaren dienovereenkomstig dient te worden aangepast, zijn de beroepen betreffende de beschikkingen 2017 (SGR 18/3836) en 2018 (SGR 19/36) in zoverre gegrond.
M.b.t. [H] (2016 t/m 2018) en [F], [G] en [I] (2017 en 2018)
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat ook de uitkeringslasten van deze (voormalig) werknemers ten onrechte aan haar zijn toegerekend, omdat er, in ieder geval zolang verweerder het tegendeel niet aannemelijk maakt, vanuit dient te worden gegaan dat ten aanzien van deze personen een no-riskpolis van toepassing is. Eiseres verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van Rechtbank Gelderland van 30 januari 2018, nr. 17/2443, ECLI:NL:RBGEL:2018:382.
6. De rechtbank volgt eiseres niet in haar onder 5. weergegeven standpunt. Het al dan niet van toepassing zijn van een no-riskpolis hangt immers af van de aard van de ziekmelding; slechts enkele specifieke ziekengelduitkeringen vallen onder een no-riskpolis (zie artikel 29, tweede lid, onderdeel e tot en met g, van de Ziektewet). Het ligt alsdan op de weg van de werkgever (in casu eiseres), op wie naar verweerder terecht heeft aangevoerd op grond van artikel 38a van de Ziektewet ook de verplichting rust om een juiste ziekmelding te doen, om ten aanzien van de bewuste werknemers feiten en/of omstandigheden aan te voeren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat zij uit hoofde van een no-risk polis recht op ziekengeld hadden. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat op eiseres de bewijslast rust aannemelijk te maken dat ten aanzien van de bewuste personen een no-riskpolis van toepassing is. Dat het, naar eiseres ter zitting uitvoerig heeft toegelicht, voor een werkgever mogelijk ingewikkeld is om (direct) een juiste ziekmelding te doen dan wel een eerdere onjuiste ziekmelding te herstellen, maakt niet dat de bewijslast ten aanzien van het toepassing zijn van een no-riskpolis overgaat naar verweerder.
7. De verwijzing naar de uitspraak van Rechtbank Gelderland (zie onder 5.) kan eiseres niet baten. Die zaak verschilt op een cruciaal onderdeel van de onderhavige zaken, in die zin dat in die zaak vaststond dat de bewuste werknemer recht had op ziekengeld ingevolge artikel 29, tweede lid, aanhef en letter g, in combinatie met artikel 29b van de Ziektewet en dat een beroep op de no-riskpolis zou zijn gehonoreerd. In de onderhavige zaken staat dat geenszins vast en zijn, zoals hierna ook wordt overwogen, ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan dat kan worden getoetst laat staan geconcludeerd. In die uitspraak is verder ook geen ondersteuning te vinden voor het standpunt van eiseres dat de bewijslast ten aanzien van het (niet) van toepassing zijn van een no-riskpolis ook in een geval als hier aan de orde is, niet op eiseres maar op verweerder rust.
8. Eiseres heeft echter, behoudens de enkele stelling dat ten aanzien van de bewuste werknemers een no-riskpolis van toepassing
zou kunnenzijn, niets aangedragen ter ondersteuning daarvan. Daarmee slaagt zij niet in de in dit verband op haar rustende bewijslast. Dat betekent dat verweerder de uitkeringslasten van de bewuste werknemers terecht aan eiseres heeft toegerekend. In zoverre zijn de beroepen ongegrond.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is beslist zoals hiervoor vermeld.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.917 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512, een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 wegens samenhang). Daarbij overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel, anders dan eiseres meent, ten aanzien van alle gegronde beroepen (in totaal 6) die gezamenlijk met de onderhavige zaken ter zitting zijn behandeld sprake is samenhang in de zin van artikel 3, eerste lid van het Besluit. De rechtbank acht deze zaken en de door de gemachtigde verrichte werkzaamheden onvoldoende verschillend om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank merkt verder nog op dat ook voor de bezwaarfase een vergoeding is toegekend, omdat is gebleken dat de gemachtigde daarom bij het indienen van de nadere gronden van de bezwaarschriften heeft verzocht. Verder heeft de gemachtigde ook nog verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte reiskosten. Deze kosten zijn echter reeds verdisconteerd in de hiervoor vastgestelde forfaitaire vergoeding en komen daarom niet zelfstandig nog voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank kent de volledige proceskostenvergoeding toe in de onderhavige gegronde beroepen (SGR 18/3836 en SGR 19/36) en zal in de overige samenhangende gegronde beroepen volstaan met een verwijzing naar deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.