ECLI:NL:RBDHA:2019:9735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2019
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1312
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op arbeidskorting bij IVA-uitkering en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) ontving, en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016, waarbij hij een arbeidskorting had geclaimd op basis van zijn IVA-uitkering. De Belastingdienst had echter de IVA-uitkering aangemerkt als inkomsten uit vroegere arbeid en geen arbeidskorting toegekend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in 2016 een IVA-uitkering van € 25.938 heeft ontvangen en dat deze uitkering volgens de wet als loon uit vroegere dienstbetrekking wordt beschouwd. Hierdoor heeft de eiser geen recht op de arbeidskorting, die alleen geldt voor belastingplichtigen die met tegenwoordige arbeid inkomsten genereren. De rechtbank heeft ook het beroep van de eiser op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat de Belastingdienst niet gebonden is aan mogelijke uitlatingen van medewerkers die de aangifte van de eiser hebben ingevuld.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en de Belastingdienst opgedragen het door de eiser betaalde griffierecht van € 47 te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/1312

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

22 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [plaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 8 februari 2019 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2019.
Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B].

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiser heeft in 2016 van het Uwv een uitkering op basis van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) genoten van € 25.938. Eiser heeft in zijn aangifte over 2016 de IVA-uitkering als inkomsten uit tegenwoordige arbeid aangegeven.
2. Aan eiser is voor het jaar 2016 een voorlopige aanslag conform de aangifte opgelegd. Bij de voorlopige aanslag is ter zake van de IVA-uitkering rekening gehouden met een arbeidskorting van € 3.103.
3. Bij de aanslagregeling heeft verweerder de IVA-uitkering als inkomsten uit vroegere arbeid aangemerkt en heeft hij geen arbeidskorting toegekend.
4. In geschil is of eiser ter zake van de IVA-uitkering recht heeft op de arbeidskorting en of verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld.
5. Op grond van artikel 8.11 van de Wet IB 2001 (Wet) en artikel 8.1 van de Wet geldt de arbeidskorting voor de belastingplichtige die met tegenwoordige arbeid winst uit onderneming, loon of resultaat uit een werkzaamheid geniet. Nu een IVA-uitkering loon uit vroegere dienstbetrekking vormt, heeft eiser over deze uitkering geen recht op de arbeidskorting.
6. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Verweerder is immers niet gebonden aan mogelijke uitlatingen van medewerkers of studenten van de [HOGESCHOOL] Hogeschool die de aangifte van eiser hebben ingevuld.
7. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld, faalt dit beroep eveneens. Dat verweerder in zijn brief van 9 januari 2019 heeft aangegeven dat hij van plan is om het bezwaarschrift af te wijzen, waarbij hij eiser in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, brengt niet mee dat verweerder op enige wijze vooringenomen dan wel onzorgvuldig heeft gehandeld.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Verweerder heeft zich in het verweerschrift nader op het standpunt gesteld dat eiser voor een vergoeding van het griffierecht in aanmerking komt. De rechtbank volgt verweerder hierin en heeft daarom verweerder opgedragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van
mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.