ECLI:NL:RBDHA:2019:9655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
C-09-561556-HA ZA 18-1047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake verdere afwikkeling geschil na ongeldig benoemingsbesluit bestuurder

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2019, betreft het een verdere afwikkeling van een geschil naar aanleiding van een ongeldig benoemingsbesluit van een bestuurder. De eisers, aangeduid als [eiser sub 1] en [eiser sub 2], hebben vorderingen ingesteld tegen POOLSCHOOL H20 BEHEER, de gedaagde partij. De rechtbank heeft in de hoofdzaak geoordeeld dat [eiser sub 1] recht heeft op terugbetaling van een bedrag van € 30.000, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 4 februari 2015, als gevolg van een betaling die hij aan de gemeente Zoetermeer heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat deze betaling een lening betreft die Beheer aan [eiser sub 1] moet terugbetalen.

Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van Beheer in reconventie afgewezen, omdat Beheer niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Beheer had een schadevergoeding van € 4.000.000 gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat Beheer onvoldoende bewijs had geleverd voor deze vordering. De rechtbank heeft de kosten van de procedure toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, Beheer, die ook in de kosten van het incident is veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Vonnis van 17 juli 2019
in de zaak met zaaknummer/ rolnummer: C/09/561556 / HA ZA 18-1047
van

1.[eiser sub 1] , te [plaats 1] ,

eiser,
2.
[eiser sub 2], te [plaats 2] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
eiser in het incident ex artikel 223 Rv,
advocaat: mr. M. de Wijs te Leiden,
tegen
POOLSCHOOL H20 BEHEER, te Alphen aan den Rijn,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
verweerster in het incident ex artikel 223 Rv,
advocaat: mr. W.G.H. Janssen te Leiden.
Partijen worden aangeduid als [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en Beheer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 oktober 2018 met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie,
- het tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is bevolen,
- de ter comparitie genomen conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in het incident ex artikel 223 Rv,
- het proces-verbaal van comparitie van 10juli 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

in de zaak van [eiser sub 1]

2.1.
[eiser sub 1] vordert dat Beheer wordt veroordeeld tot betaling van € 35.000, vermeerderd
met de wettelijke handelsrente, subsidiair wettelijke rente, vanaf 4 februari 2015. Deze
vordering betreft een door [eiser sub 1] aan de gemeente Zoetermeer betaald bedrag. Onder
verwijzing naar een brief van de gemeente Zoetermeer (productie 6 bij de dagvaarding),
stelt [eiser sub 1] dat deze betaling strekte tot voldoening van een vordering van de gemeente op
Beheer en dat met deze betaling een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen
tussen hem en Beheer, die dit bedrag uit hoofde daarvan aan hem moet terugbetalen.
2.2.
Beheer stelt hier tegenover dat eerst de rechtsbetrekking tussen haar en [eiser sub 2]
duidelijk moet worden. Dit is geen verweer dat in de weg staat aan toewijzing van de
vordering.
2.3.
Tijdens de comparitie van partijen is namens Beheer nog aangevoerd dat de
betaling door [eiser sub 1] zag op een schuld aan de gemeente die was ontstaan in de periode dat
[eiser sub 1] de aandelen in Beheer hield. De kennelijke strekking van dit betoog is dat [eiser sub 1] een
betaling heeft verricht die voor zijn rekening dient te komen. Een grondslag hiervoor,
feitelijk en rechtens, is echter gesteld noch gebleken.
2.4.
Nu de gestelde betaling kennelijk met instemming en medeweten van Beheer is
verricht en uit de overgelegde brief van de gemeente Zoetermeer volgt dat deze strekte tot
betaling van een vordering van de gemeente op Beheer en Beheer verder niet betwist dat de
betaling geschiedde als lening, ligt de vordering voor toewijzing gereed. De niet
weersproken rente wordt conform de vordering toegewezen.
2.5.
Beheer wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld. Deze
worden gesteld op € 2.685 (€ 895 aan griffierecht en € 1.790 aan advocatenkosten (2 punten
tarief III).
in de zaak van [eiser sub 2]
2.6.
Beheer heeft de vorderingen in conventie tot betaling van € 70.000, € 1.000 en
€ 500, vermeerderd met rente, niet betwist, anders dan met het instellen van haar vordering
in reconventie. Daarmee doet Beheer een beroep op verrekening met die vordering en komt
het voor de toewijsbaarheid van de vordering in conventie aan op de vraag of Beheer een
voor verrekening vatbare vordering op [eiser sub 2] heeft. De rechtbank beantwoordt deze
vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
2.7.
Partijen zijn het erover eens dat de vordering in reconventie de schadestaat is, die
volgt op de hoofdzaak, waarin op 12 oktober 2016 vonnis is gewezen. In dit, bij arrest van
29 mei 2018 bekrachtigde vonnis, is – voor zover hier van belang – voor recht verklaard dat
[eiser sub 2] niet bevoegd was om Beheer te vertegenwoordigen en de aandelen van Vastgoed
te ontvreemden en is [eiser sub 2] veroordeeld tot vergoeding van de schade, op te maken bij
staat en te vereffenen volgens de wet, die Beheer heeft geleden als gevolg van de verkoop
van de aandelen Vastgoed zonder daartoe bevoegd te zijn.
2.8.
In de hoofdzaak stelde Beheer in eerste instantie dat deze schade moest worden
gesteld op de overwaarde van het zwembad waarvan Vastgoed de eigenaar was. Beheer
baseerde deze overwaarde op een door haar overgelegd en door [eiser sub 2] betwist
taxatierapport. In de hoofdzaak is geoordeeld dat er geen grond is om de schade te stellen op
het bedrag van die overwaarde, terwijl evenmin grond bestaat de waarde van de aandelen te
stellen op het [eiser sub 2] voorgestane bedrag van € 1. Zowel de rechtbank als het gerechtshof
hebben geoordeeld dat het aannemelijk was dat schade was geleden, doch dat op grond van
de stellingen en overgelegde stukken niet kon worden gekomen tot een schadebegroting.
2.9.
Beheer maakt nu aanspraak op vergoeding van € 4.000.000, opgebouwd uit:
a. € 860.000: overwaarde zwembad;
b. € 1.287.110: gederfde inkomsten in verband met verhuur van het ztvembad
aan de gemeente Zoetermeer (over een periode van tien jaar);
c. € 1.000.000: gederfde inkomsten uit de zwemschool van Beheer (over een
periode van tien jaar);
d. € 6.750: aanschafwaarde van de Audi die [eiser sub 2] heeft verkocht;
e. € 40.000: waarde van vijf honden;
f. € 15.000: privé-spullen die in het zwembad lagen;
g. € 70.000: advocatenkosten.
Dit bedrag van € 3.278.860 dient te worden verhoogd met ‘emotionele schade en dergelijk’,
waarmee Beheer op het gevorderde bedrag van € 4.000.000 komt.
2.10.
Beheer vordert in reconventie geen betaling van dit bedrag, maar benoeming van
een deskundige “teneinde haar schade vast te stellen nu deze door gedaagde [eiser sub 2]
volledig wordt ontkend.” Daarmee gaat Beheer eraan voorbij dat zij haar schade concreet en
onderbouwd moet stellen, waarbij van haar niet alleen kan worden gevergd dat zij concrete
bedragen noemt, maar ook dat zij toelicht hoe zij tot deze bedragen komt en dat zij deze
bedragen met bewijsstukken onderbouwt. Beheer heeft de door haar genoemde bedragen
echter zeer summier toegelicht en in het geheel niet met bewijsstukken onderbouwd, terwijl
een aantal posten – bijvoorbeeld de posten d. t/m f. – veeleer gestelde schade lijkt te betreffen van haar bestuurder, [A], dan van Beheer.
2.11.
De door Beheer beoogde benoeming van een deskundige lijkt ertoe te strekken de waarde van de aandelen van Vastgoed vast te stellen/die volgens Beheer hoger lag dan de prijs van € 1 waartegen ze zijn verkocht. Zoals uit de overwegingen daarover in de hoofdzaak volgt, kan deze waarde niet zonder meer worden gesteld op een ‘optelsom’ van vermogensbestanddelen. Verder zal ook de geheel door Beheer buiten beschouwing gelaten schuldenpositie van Vastgoed moeten worden betrokken in de waardebepaling. Van Beheer kon in dit opzicht worden verwacht dat zij concreet en gemotiveerd stelt wat de waarde van de aandelen ten tijde van de vervreemding was en toelicht volgens welke methode zij dat berekent.
2.12.
Beheer heeft dus niet aan haar stelplicht voldaan. Aan benoeming van een
deskundige wordt daarom niet toegekomen. De vordering in reconventie ligt voor afwijzing
gereed. Daarmee is het tot van de vordering in conventie gegeven. Deze wordt
toegewezen, met veroordeling van Beheer als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten.
In conventie worden de kosten bepaald op € 3.043 (€ 895 aan griffierecht en € 2.148 aan
advocatenkosten (2 punten tarief IV). In reconventie worden de kosten bepaald op € 3.856, te weten één punt tarief VIII. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de vordering materieel strekt tot betaling van € 4.000.000. en dat de zaken tezamen zijn behandeld tijdens de comparitie na antwoord.
2.13.
Nu eindvonnis wordt gewezen, dient de incidentele vordering ex artikel 223 Rv bij
gebrek aan belang te worden afgewezen, met veroordeling van [eiser sub 2] als de in het
ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het incident. Nu Beheer niet schriftelijk voor
antwoord heeft geconcludeerd in het incident en het incident ter comparitie tegelijk met de
hoofdzaak is behandeld, worden de proceskosten van Beheer in het incident op nihil gesteld.

3.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [eiser sub 2] in de proceskosten van Beheer, die op nihil worden gesteld.
in de hoofdzaak in conventie
in de zaak van [eiser sub 1]
3.3.
veroordeelt Beheer tot betaling aan [eiser sub 1] van €30.000, vermeerderd met de
wettelijke handelsrente vanaf 4 februari 2015;
3.4.
veroordeelt Beheer in de kosten, die tot aan deze uitspraak zijn begroot op € 2.685;
in de zaak van [eiser sub 2]
3.5.
veroordeelt Beheer tot betaling aan [eiser sub 2] van € 70.000, vermeerderd met de
wettelijke handelsrente vanaf 1 september 2015;
3.6.
veroordeelt Beheer tot betaling aan [eiser sub 2] van € 1.000, vermeerderd met de
wettelijke handelsrente vanaf 19 mei 2014;
3.7.
veroordeelt Beheer tot betaling aan [eiser sub 2] van € 500, vermeerderd met de
wettelijke handelsrente vanaf 16 oktober 2013;
3.8.
veroordeelt Beheer in de kosten, die tot aan deze uitspraak zijn begroot op € 3.043;
in reconventie
3.9.
wijst de vordering af;
3.10.
veroordeelt Beheer in de kosten, die tot deze uitspraak zijn begroot op € 3.856;
in alle zaken
3.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar wij voorraad;
3.12.
wijst af het meer of anders gevorderde,
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2019.