ECLI:NL:RBDHA:2019:9651

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2019
Publicatiedatum
14 september 2019
Zaaknummer
NL19.16183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van een opvolgende asielaanvraag in het licht van medische rapportage

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 september 2019 uitspraak gedaan over een opvolgende asielaanvraag van eiser, die eerder een asielaanvraag had ingediend die was afgewezen. Eiser heeft een rapport overgelegd van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO), waarin wordt gesteld dat zijn neurologische problematiek zijn vermogen om coherent en consistent te verklaren heeft beïnvloed. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met de stelling dat het asielrelaas op hoofdlijnen ongeloofwaardig is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat hij de conclusies van het iMMO-rapport kan negeren zonder nader medisch onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat het iMMO-rapport op inzichtelijke wijze aantoont dat de psychische problematiek van eiser zijn verklaringsvermogen heeft beïnvloed, en dat verweerder niet zonder meer kan afgaan op eerdere verklaringen van eiser zonder de medische context in acht te nemen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en de kosten van het iMMO-onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.16183

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.J. Hofstra).

ProcesverloopBij besluit van 11 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.16184, plaatsgevonden op 13 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend. De Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) heeft toen op 6 mei 2016 een advies uitgebracht waarna eiser op 7 juni 2016 is gehoord. Eiser had aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft ondervonden met de Iraanse autoriteiten, dat hij daar littekens aan heeft overgehouden en verder dat hij is bekeerd tot het christendom. Verweerder had deze aanvraag afgewezen, omdat het asielrelaas op hoofdlijnen niet geloofwaardig is geacht. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
3 augustus 2016 is de afwijzing komen vast te staan.
2. Eiser legt aan de huidige (opvolgende) aanvraag een medische rapportage van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek van 3 april 2019 (iMMO-rapport) ten grondslag. Op 9 juli 2019 heeft het gehoor opvolgende aanvraag plaatsgevonden. Eiser blijft bij het asielrelaas zoals hij in zijn eerdere procedure heeft gesteld en voegt daaraan toe dat sprake is van verdieping van zijn bekering.
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn relaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. Eiser betoogt dat verweerder in de eerste asielprocedure onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische omstandigheden en wijst ter onderbouwing op het iMMO‑rapport. Eiser stelt verder dat verweerder in de huidige procedure ten onrechte heeft nagelaten om de aanvraag tijdens de Verlengde Asielprocedure te behandelen. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte nagelaten om een FMMU-advies te vragen voordat eiser opnieuw zou worden gehoord. Volgens eiser had verweerder hiervoor aanleiding moeten zien in het door hem overgelegde iMMO-rapport. Verweerder had niet zonder nader onderzoek door een eigen deskundige de conclusies van het iMMO‑rapport terzijde mogen schuiven, aldus eiser.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het relaas op goede gronden ongeloofwaardig is bevonden. Volgens verweerder leidt het iMMO-rapport niet tot een andere conclusie. De medische toestand van eiser was al bij verweerder bekend sinds zijn eerste asielaanvraag. Niet in geschil is dat eiser lijdt aan epilepsie. Deze medische toestand blijkt ook uit het iMMO-rapport en de medische stukken die eiser nu heeft overgelegd. Gedurende de eerdere asielprocedure is een FMMU-advies opgesteld waaruit destijds ook al bleek dat de kans aanwezig is dat eiser een insult krijgt en dat daarmee rekening moest worden gehouden tijdens het gehoor. Volgens verweerder blijkt uit wat nu is aangevoerd niet wat een nieuw FMMU-advies had moeten bijdragen. Er bestond daarom volgens verweerder geen aanleiding om de FMMU in te schakelen alvorens eiser te horen over zijn opvolgende aanvraag. Verweerder voegt daaraan toe dat nergens uit blijkt dat het gehoor opvolgende aanvraag niet goed is verlopen. Eiser heeft toen namelijk verklaard dat hij zich ‘goed’ ‘uitstekend’ voelde toen hem werd gevraagd of hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelde om het gehoor te laten plaatsvinden. Ook heeft eiser in het algemeen gezegd dat het gehoor goed was verlopen. Uit de door eiser gegeven antwoorden op de vragen blijkt niet dat er aanleiding bestond om de FMMU in te schakelen. Ook geeft het iMMO-rapport volgens verweerder geen aanleiding voor de conclusie dat eiser in de eerste procedure niet goed heeft kunnen verklaren. Hiervoor geldt, kort gezegd, dat dit niet blijkt uit hoe de gehoren destijds zijn verlopen en wat eiser daarover destijds heeft verklaard, namelijk dat hij tevreden was over hoe het gesprek is verlopen. Verder geldt hiervoor dat in de correcties en aanvullingen en ook in de zienswijze destijds hierover niets is opgenomen. Uit het iMMO-rapport blijkt namelijk niet op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij het asielrelaas van eiser opnieuw ongeloofwaardig mag achten zonder nader onderzoek door een eigen deskundige te laten verrichten.
5. Op 27 juni 2018 heeft de Afdeling drie uitspraken gedaan in zaken waar door de vreemdeling in het kader van een opvolgende asielaanvraag een iMMO-rapportage was overgelegd. [1] In deze uitspraken bevestigt en verduidelijkt de Afdeling het toetsingskader voor medisch steunbewijs, maar past zij het toetsingskader voor de beoordeling van het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren als volgt aan. Verweerder wordt niet langer gevolgd in zijn standpunt dat aan de in een iMMO-rapport opgenomen conclusie daarover geen waarde toekomt al door het tijdsverloop tussen de gehouden gehoren en het moment waarop het iMMO het onderzoek heeft verricht. Als in het iMMO-rapport op concludente en inzichtelijke wijze is gesteld dat de psychische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren, kan verweerder hieraan niet voorbijgaan
zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Daartoe is wel vereist dat uit het iMMO-rapport blijkt op welke wijze de mate van waarschijnlijkheid dat de vreemdeling niet in staat was consistent te verklaren, is vastgesteld. Het iMMO-rapport moet daartoe vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken en/of het onderzoeksformulier van de FMMU daar deel van uitmaakte. Verder moet uit het iMMO-rapport blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad. Verder is vereist dat uit het rapport blijkt dat de conclusie omtrent het vermogen consistent te verklaren, niet mede is gebaseerd op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor de vreemdeling stelt psychische problemen te hebben gekregen, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Als verweerder geen medisch deskundige inschakelt, en de in het iMMO-rapport neergelegde conclusie aldus niet bestrijdt, maar het relaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is, aldus de Afdeling.
6. De vraag ligt voor of verweerder, zonder een medisch deskundige in te schakelen, eisers asielrelaas op hoofdlijnen ongeloofwaardig heeft mogen vinden, nu in het iMMO-rapport staat dat sprake is van medische beperkingen bij eiser die
zekerhebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet coherent en consistent te verklaren, over zowel details als hoofdlijnen.
Op pagina 19 van het iMMO-rapport staat hierover onder meer het volgende.
“De in begin juni 2016 spelende neurologische problematiek in de vorm van epilepsie, een medicatieswitch met de anti-epileptische medicatie en de al langer bestaande gevolgen van het hersenletsel van betrokkene hebben in combinatie met de psychische klachten geleid tot medische beperkingen die
zekerhebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet coherent en consistent te verklaren.
De neurologische problematiek was en is ernstig en is van dien aard dat die betrokkene in de gehoren heeft gehinderd om zowel details als hoofdlijnen van zijn relaas altijd goed uit zijn geheugen op te halen. Dit betekent dat niet verwacht kan worden dat betrokkene data, tijdstippen en de tijdslijn precies kan aangeven. Ook ten aanzien van andere gebeurtenissen kan het gebeuren dat betrokkene door zijn cognitieve beperkingen soms tegenstrijdig, vaag of bevreemding wekkend verklaart. Dit kan een gevolg van zijn hersenbeschadiging zijn. Het valt vanuit wetenschappelijk oogpunt niet vat te stellen welke specifieke gebeurtenissen wel en niet goed zijn opgeslagen zijn in het geheugen en welke dus wel of niet weer op te roepen zijn.”
7. Verweerder stelt dat hij het asielrelaas op hoofdlijnen ongeloofwaardig heeft mogen vinden, omdat de conclusie van het iMMO alleen betrekking heeft op het vermogen van de vreemdeling om op details te kunnen verklaren. Verweerders verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar de toelichting die het iMMO ter zitting bij de Afdeling heeft gegeven en naar wat destijds was vastgelegd in de leeswijzer. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Verweerders stelling dat de conclusie van het iMMO alleen betrekking heeft op het vermogen van de vreemdeling om op details te kunnen verklaren, komt niet overeen met de beoordeling van het iMMO in deze zaak, zoals hierboven onder 6 is aangehaald. Verweerders verwijzing naar de toelichting van het iMMO ter zitting bij de Afdeling leidt niet tot een ander oordeel. Uit de genoemde uitspraken van de Afdeling is namelijk niet af te leiden dat het iMMO altijd in alle gevallen alleen maar kan oordelen over het vermogen om op details te verklaren. Omdat de leeswijzer van destijds niet is overgelegd, valt dit ook daaruit niet af te leiden. De leeswijzer van nu maakt in ieder geval geen onderscheid naar conclusies over hoofdlijnen of details. Het iMMO-rapport vermeldt hierover op pagina 17 en 18 (in het algemeen, niet specifiek voor eiser):
“De invloed van psychische problematiek beperkt zich niet slechts tot bepaalde gedeelten van het geheugen maar tast het hele geheugen en het functioneren van een persoon aan. Wetenschappelijke artikelen laten zien dat fysieke en psychische klachten zowel het opslaan van informatie, als het terughalen van deze informatie beïnvloedt. Psychische problematiek kan dus leiden tot beperkingen die kunnen interfereren met compleet, coherent en consistent verklaren. Een standaard onderscheid maken tussen wat iemand wel of niet moet kunnen verklaren is wetenschappelijk onaanvaardbaar. Dit verschilt per individu. Dat betekent dat het vanuit wetenschappelijk oogpunt vrijwel onmogelijk is altijd aan kunnen geven op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad.”
8. De rechtbank volgt verweerder ook niet in zijn stelling dat een onderzoek van een eigen deskundige niet nodig is. Hoewel volgens het iMMO dus vanuit wetenschappelijk oogpunt vrijwel onmogelijk is altijd aan kunnen geven op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking ziet, geeft het rapport daar specifiek voor eiser wel degelijk aanknopingspunten voor. Op pagina 16 van het iMMO-rapport staat onder meer:
“Er is een sterke tendens tot vermijding om over het verleden te spreken of om andere prikkels aan te gaan. Op de voorgrond staat verder het slechte cognitieve functioneren in de vorm van geheugenproblemen, een mix van korte- en langetermijngeheugen. Betrokkene weet opvallend vaak geen details van zowel zaken die iets zeggen over het kortetermijngeheugen als over het langetermijngeheugen en over de traumatische herinneringen.”
En vervolgens op pagina 17:
“Specifieke klachten zoals de herbelevingen, waarvan de aard en inhoud verwijzen naar de intimiderende verhoren en martelingen die hij zegt te hebben ondergaan, passen qua aard en inhoud nadrukkelijk bij het gestelde ondergane geweld. Dit soort symptomen zijn lastig om te veinzen en duiden dus veelal op echt doorgemaakte ervaringen. Een aantal uitingen van het slechtere cognitief functioneren (geheugen, concentratie) kunnen worden toegeschreven aan zowel de psychiatrische problematiek als de vastgestelde hersenbeschadiging.”
En het iMMO concludeert dan op pagina 19 onder meer:
“De medische gegevens uit het GCA-dossier maken duidelijk dat betrokkene in de periode van de gehoren bij de IND op 5-6-2016 en 7-6-2016 niet juist was ingesteld op de net veranderde anti-epileptische medicatie en dat betrokkene in die periode ook enkele epileptische insulten heeft gehad.
[…]
De epilepsie speelde ook in juni 2016 ten tijde van de gehoren. Juist in die periode vond er een switch plaats van anti-epileptische medicatie. […] Er was dus sprake van een op dat moment niet goed geregelde epilepsie en nieuwe medicatie met bijwerkingen op het cognitieve vlak (vergeetachtigheid) en slaapproblemen. Dit moet in samenhang worden bezien met de toch vaak al aanwezige problematiek bij hersenletsel, zoals moeite met concentreren, tragere snelheid van denken en informatieverwerking en opgeslagen informatie niet goed kunnen oproepen uit het geheugen.
[…]
De neurologische problematiek was en is ernstig en van dien aard dat die betrokkene in de gehoren heeft gehinderd om zowel details als hoofdlijnen van zijn relaas altijd goed uit zijn geheugen op te halen. Dit betekent dat niet verwacht kan worden dat betrokkene data, tijdstippen en de tijdslijn precies kan aangeven. Ook ten aanzien van andere gebeurtenissen kan het gebeuren dat betrokkene door zijn cognitieve beperkingen soms strijdig, vaag, of bevreemding wekkend verklaart. Dit kan een gevolg van zijn hersenbeschadiging zijn. Het valt vanuit wetenschappelijk oogpunt niet vast te stellen welke specifieke gebeurtenissen wel en niet goed zijn opgeslagen in het geheugen en welke dus wel of niet weer op te roepen zijn.”
9. Naar het oordeel van de rechtbank toont het iMMO-rapport op concludente en inzichtelijke wijze dat de psychische problematiek van eiser ten tijde van de gehoren zeker interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te kunnen verklaren. Ook maakt het rapport duidelijk hoe de mate van waarschijnlijkheid dat hij niet in staat was consistent te verklaren, is vastgesteld. Verder vermeldt het uitvoerig welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken. Dat het iMMO vanuit wetenschappelijk oogpunt niet kan vaststellen welke specifieke gebeurtenissen wel en niet goed zijn opgeslagen in het geheugen en welke dus wel of niet weer op te roepen zijn, doet aan de deugdelijkheid van het rapport niet af. Omdat het iMMO oordeelt dat de medische klachten dusdanig zijn (geweest) dat deze zowel op detail- als hoofdlijnniveau interfereren met het vermogen om consistent en coherent te verklaren, kan verweerder deze conclusie alleen weerleggen met het medisch oordeel van een andere deskundige of met een nadere motivering. Na het uitbrengen van het iMMO-rapport is geen deskundige door verweerder ingeschakeld. Voor zover verweerder betoogt dat het FMMU-advies van 5 maart 2016 afbreuk doet aan de conclusies van het iMMO, volgt de rechtbank dit niet. Hoewel de FMMU net als het iMMO deskundig moet worden geacht op dit gebied, constateert het iMMO op pagina 18 van het rapport dat het advies dat de FMMU voor eiser heeft opgesteld niet geheel zorgvuldig tot stand is gekomen:
“In het Medisch advies horen en beslissen van 3-5-2016 [toevoeging rechtbank: het FMMU-advies] worden beperkingen aangegeven. Er wordt gezegd: “rekening houden met een mogelijk insult. Advies: interview stopzetten en medische dienst JCS waarschuwen.” In het onderliggend dossier van de FMMU wordt melding gemaakt van het langdurig coma en dat betrokken sindsdien epileptische insulten heeft. Bij het psychiatrisch onderzoek staat niets vermeld. Dit betekent dat er geen psychiatrisch onderzoek is gedaan. Dit is medisch gezien zeer vreemd en onzorgvuldig gezien de opgetekende ziektegeschiedenis. Zeker bij wat er medisch gezien bekend is over de gevolgen van een langdurig coma, was gericht onderzoek naar mogelijk cognitieve beperkingen op zijn plaats geweest. Het achterwege laten van dit onderzoek is onzorgvuldig en maakt dat aan dit medisch advies weinig waarde kan worden gehecht.”
10. Omdat dit medisch oordeel afbreuk doet aan het eerdere oordeel van de FMMU, had het op de weg van verweerder gelegen om de FMMU of een andere deskundige hierop te laten reageren, maar dat is niet gebeurd. Het feit dat verweerder geen medisch deskundige heeft ingeschakeld, betekent dat hij volgens het onder 5 weergegeven beoordelingskader gehouden is om nader te motiveren waarom hij het relaas ondanks de bevindingen in het iMMO-rapport toch ongeloofwaardig acht. De motivering van verweerder houdt kort samengevat in dat in de vorige procedure het asielrelaas op hoofdlijnen ongeloofwaardig is geacht, zodat minder relevant is dat eiser zich bepaalde specifieke gebeurtenissen mogelijk niet meer goed voor de geest kan halen. Voor zover de door verweerder genoemde argumenten in het verweerschrift allemaal alleen hoofdlijnen van het asielrelaas betreffen en geen details, dan had verweerder gelet op wat hierboven onder 7 wordt geoordeeld, een medisch deskundige moeten inschakelen om dit tegen te werpen, gelet op de conclusies van het iMMO-rapport. Daarin staat namelijk dat eiser moeite heeft (gehad) om te verklaren op zowel detail- als hoofdlijnniveau.
11. Verder stelt verweerder dat uit het verslag van nader gehoor in die procedure niet kan worden afgeleid dat eiser niet in staat was om te verklaren, dat is nagelaten het relaas nader toe te lichten in een later stadium en dat in de correcties en aanvullingen is nagelaten te melden dat eiser medische problemen had. Deze stelling gaat niet in op de conclusies die worden getrokken in het iMMO‑rapport. Juist omdat er (volgens het iMMO)
zekereen medische oorzaak is aan te wijzen waardoor eiser mogelijk niet volledig kan of heeft kunnen verklaren, is de inhoud van het verslag van gehoor onvoldoende als motivering van het geloofwaardigheidsoordeel van verweerder. Los daarvan blijkt juist uit de verslagen van de gehoren van 5 en 7 juni 2016 dat eiser zelf (onder meer) heeft aangegeven dat hij een vergissing heeft gemaakt ten gevolge van zijn medicatie, dat hij zich door de medicatie niet goed kon concentreren, dat hij door de slaappillen ‘zichzelf niet is’ en dat hij van het epilepsiemedicijn vermoeid en verward raakte. De motivering van verweerder gaat hier ook niet op in, terwijl deze verklaringen juist pleiten voor de juistheid van de constateringen in het iMMO-rapport. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder dit niet afdoende nader heeft gemotiveerd.
12. De conclusie is dat verweerder zich onvoldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij zonder nader (medisch) onderzoek aan de conclusies van het iMMO‑rapport voorbij kan gaan. Dit betekent dus dat verweerder in zijn besluitvorming niet zonder meer kan uitgaan van de verklaringen die eiser heeft afgelegd in de voorgaande asielprocedure. Verweerder had daarom in de huidige procedure aanleiding moeten zien om de FMMU in te schakelen voordat hij eiser opnieuw zou horen. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen. De beroepsgrond slaagt.
13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder heeft namelijk tijdens de zitting verklaard dat het door hem ingenomen standpunt principieel van aard is en dat de houdbaarheid hiervan mogelijk in hoger beroep moet worden beslecht. De rechtbank draagt verweerder daarom op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De overige beroepsgronden, die zien op de geloofwaardigheidsbeoordeling zelf, hoeven dus niet meer te worden besproken.
14. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 512,- en een wegingsfactor 1).
15. Eiser verzoekt daarnaast om verweerder te veroordelen tot vergoeding van
€ 4.446,75 voor het door het iMMO verrichte medisch onderzoek. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in deze kosten. Daarbij is van belang dat het iMMO in de asielrechtpraktijk een rol van betekenis speelt waar het gaat om het bieden van de mogelijkheid om medisch (steun)bewijs te leveren. Het inschakelen van het iMMO als deskundige kan in dit geval als redelijk worden beschouwd. Bovendien is er geen aanleiding voor het oordeel dat het bedrag dat het iMMO in rekening heeft gebracht onredelijk zou zijn. Vanwege de uitkomst van het beroep moet verweerder deze kosten dragen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuwe besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 5.470,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.F. van den Brink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 september 2019.
griffier
rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.