Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Procesverloop
Overwegingen
Eiser heeft verschillende nationale procedures in Nederland doorlopen ter verkrijging van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij uitspraak van 28 april 2011 van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:RBSGR:2011:32392) is het beroep tegen de afwijzing van zijn eerste asielaanvraag bij besluit van 7 april 2011, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is bevestigd door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 mei 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:4723).
Bij de uitspraak van 19 augustus 2014 van deze rechtbank en zittingsplaats, is zijn beroep tegen de afwijzing van de tweede asielaanvraag eveneens ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBNHO:2014:7821).
Bij uitspraak van 18 december 2015 van deze rechtbank en zittingsplaats (ECLI:NL:RBNHO:2015:11212) is het beroep tegen de afwijzing van zijn derde asielaanvraag ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2017 van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2017:4914) is het beroep tegen de afwijzing van zijn vierde asielaanvraag gegrond verklaard. De Afdeling heeft vervolgens deze uitspraak van de zittingsplaats Rotterdam vernietigd bij uitspraak van 7 november 2017 (kenmerk: 201705397/1).
3. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat de beroepsgronden alleen betrekking hebben op het beroep in AWB 19/2338 tegen de beslissing van verweerder 1 om aan eiser geen opvang te verlenen. De rechtbank zal daarom dit beroep tegen het bestreden besluit 1 als eerste beoordelen.
“59 Gelet op al deze overwegingen moet de conclusie luiden dat de derdelander, behoudens wanneer aan hem een verblijfsrecht of een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 6, lid 4, van richtlijn 2008/115 is verleend, illegaal in de zin van richtlijn 2008/115 verblijft zodra zijn verzoek om internationale bescherming in eerste aanleg door de beslissingsautoriteit is afgewezen, en dit ongeacht het feit dat toestemming is verleend om in afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel tegen deze afwijzing te blijven. Bijgevolg kan meteen na deze afwijzing, of tezamen daarmee in één administratieve handeling, tegen een dergelijke derdelander in beginsel een terugkeerbesluit worden vastgesteld.
(…)
61 In die context staat het aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat het rechtsmiddel tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek om internationale bescherming ten volle doeltreffend is, met inachtneming van het beginsel van processuele gelijkheid, dat onder meer vereist dat alle gevolgen van het terugkeerbesluit worden geschorst gedurende de termijn voor instelling van dit rechtsmiddel en, indien een dergelijk rechtsmiddel wordt ingesteld, tot aan de beslissing daarop.
62 In dat verband volstaat het niet dat de lidstaat in kwestie afziet van de tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit. Het is juist noodzakelijk dat alle rechtsgevolgen van dit besluit worden geschorst en dus in het bijzonder dat de termijn voor vrijwillig vertrek waarin artikel 7 van richtlijn 2008/115 voorziet, niet ingaat zolang de betrokkene mag blijven. Gedurende deze periode mag de betrokkene bovendien niet op grond van artikel 15 van deze richtlijn in bewaring worden gesteld met het oog op zijn verwijdering.
63 In afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel tegen de afwijzing van zijn verzoek om internationale bescherming in eerste aanleg door de beslissingsautoriteit, moet de betrokkene daarnaast in beginsel het voordeel kunnen genieten van de rechten die voortvloeien uit richtlijn 2003/9. In artikel 3, lid 1, van deze richtlijn is immers niet als voorwaarde voor de toepassing daarvan bepaald dat toestemming moet zijn gegeven om als verzoeker op het grondgebied te verblijven, zodat een dergelijke toepassing niet is uitgesloten in het geval dat de betrokkene, die mag blijven, illegaal verblijft in de zin van richtlijn 2008/115. In dat verband vloeit uit artikel 2, onder c), van richtlijn 2003/9 voort dat de betrokkene zijn status van persoon die om internationale bescherming verzoekt in de zin van deze richtlijn behoudt zolang niet definitief op zijn verzoek is beslist (zie in die zin arrest van 27 september 2012, Cimade en GISTI, C‑179/11, EU:C:2012:594, punt 53).”
Eiser stelt primair dat sprake is van toepassing van artikel 6, vierde lid, Terugkeerrichtlijn. Die bepaling is, blijkens de richtsnoeren van het Terugkeerhandboek, een vangnetbepaling. Lidstaten kunnen, wanneer zich schrijnende gevallen of humanitaire of andere redenen voordoen, beslissen een illegaal op hun grondgebied verblijvende derdelander een zelfstandige verblijfsvergunning of een andere vorm van toestemming tot verblijf te geven. In dat geval heeft eiser legaal verblijf, waarbij ook de bijbehorende voorzieningen zoals opvang horen.
Voor zover verweerder betoogt dat artikel 9, eerste lid, onder a, Terugkeerrichtlijn in dit geval is toegepast, stelt eiser zich op het volgende standpunt. In het Terugkeerhandboek staat dat een repatriant gedurende de uitgestelde verwijdering alleen recht heeft op een aantal basis waarborgen en hij niet als legaal in een lidstaat verblijvend wordt beschouwd. Hieruit volgt dat eiser in dat geval niet legaal in Nederland verblijf heeft en geen recht heeft op de daarbij horende voorzieningen. Echter in het Terugkeerhandboek staat dat in artikel 14 Terugkeerrichtlijn is bepaald dat gedurende de uitstel van verwijdering op grond van artikel 9 Terugkeerrichtlijn door de lidstaat rekening wordt gehouden met de speciale behoeften van kwetsbare personen. Eiser is een kwetsbaar persoon. Eiser lijdt immers aan PTSS als gevolg van foltering en/of andere vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld, waarvoor hij onder behandeling staat. Voorts is ook sprake van depressieve en paranoïde symptomen. Verwezen wordt naar een brief van de psycholoog van eiser, L. Kuhlmann en psychiater N. van der Laan van 14 januari 2019 en het in de vierde asielprocedure overgelegde rapport van 18 april 2017. Eiser heeft steeds aangegeven dat hij opvang nodig heeft in verband met zijn behandeling voor PTSS. Ten onrechte stelt verweerder dat eiser bij medische problemen een aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw kan indienen. Als verweerder vervolgens uitstel van vertrek verleent op grond van artikel 64 V dient eiser namelijk zijn klacht bij het CAT in te trekken
“De lidstaten kunnen te allen tijde in schrijnende gevallen, om humanitaire of om andere redenen beslissen een onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft een zelfstandige verblijfsvergunning of een andere vorm van toestemming tot verblijf te geven. Om dat geval wordt geen terugkeerbesluit uitgevaardigd. Indien al een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, wordt het ingetrokken of opgeschort voor de duur van de geldigheid van de verblijfsvergunning of andere vorm van toestemming tot legaal verblijf.”
5.2.1 Artikel 9 Terugkeerrichtlijn bepaalt:
“1. De lidstaten stellen de verwijdering uit:
a) in geval deze in strijd zou zijn met het beginsel van non-refoulement, of
b) voor de duur van de overeenkomstig artikel 13, lid 2, toegestane opschorting.
2. De lidstaten kunnen op grond van de specifieke omstandigheden de verwijdering in een individueel geval voor een passende termijn uitstellen. Door de lidstaten wordt met namerekening gehouden met:
a) de fysieke of mentale gesteldheid van de onderdaan van een derde land;
b) technische redenen, zoals het ontbreken van vervoermiddelen of het mislukken van de verwijdering wegens onvoldoende identificatie.
3. Indien de verwijdering overeenkomstig de leden 1 en 2 wordt uitgesteld, kunnen de betrokken onderdaan van een derde land de verplichtingen waarin artikel 7, lid 3, voorziet, worden opgelegd.”
“Behoudens het bepaalde in de artikelen 16 en 17, zorgen de lidstaten ervoor dat jegens de onderdanen van derde landen, tijdens de termijn die overeenkomstig artikel 7 voor vrijwillig vertrek is toegestaan, en tijdens de termijn waarvoor overeenkomstig artikel 9 de verwijdering is uitgesteld, zoveel mogelijk de volgende beginselen in acht worden genomen:
a) indien gezinsleden op het grondgebied aanwezig zijn, wordt de eenheid van het gezin gehandhaafd;
b) dringende medische zorg wordt verstrekt en essentiële behandeling van ziekte wordt uitgevoerd;
c) minderjarigen krijgen toegang tot het basisonderwijs, afhankelijk van de duur van hun verblijf;
d) er wordt rekening gehouden met de speciale behoeften van kwetsbare personen.”
“Mensenrechtenverdragsorganen van de Verenigde Naties (waaronder CAT)Een verzoek om opschorting van de uitzetting van de mensenrechtenverdragsorganen van de Verenigde Naties zijn, evenals de uiteindelijke zienswijze, niet juridisch bindend. Aan een dergelijk verzoek wordt in beginsel voldaan, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om niet te voldoen aan een dergelijk verzoek, bijvoorbeeld vanwege de omstandigheid dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Verzoeken om opschorting van de uitzetting van de mensenrechtenverdragsorganen van de Verenigde Naties die door de Nederlandse staat worden gehonoreerd, doen geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder h, Vw ontstaan. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn ontvangt de rechtsbijstandverlener van de vreemdeling van de IND bericht dat het opgelegde terugkeerbesluit gedurende het verzoek van de mensenrechtenverdragsorganen van de Verenigde Naties voorlopig niet zal worden uitgevoerd en dat de vreemdeling dus gedurende het verzoek niet zal worden uitgezet. (…)”
Beslissing
- treft ambtshalve de voorlopige voorziening dat aan eiser opvang dient te worden verleend totdat door verweerder 1 is beslist op het bezwaarschrift.