1.6Op 10 december 2015 heeft eiser zich bij de gemeente Den Haag gemeld om zijn echtscheiding, uitgesproken op 14 juli 2014 door een rechtbank in Egypte, te laten inschrijven in de Basisregistratie Personen (Brp).
2. Bij brief van 18 augustus 2016 heeft verweerder een voornemen uitgebracht om het Nederlanderschap van eiser in te trekken op grond van artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat eiser de echtscheiding niet tijdig heeft doorgegeven. Indien eiser verweerder daarvan tijdig op de hoogte had gesteld, zou verweerder het naturalisatieverzoek hebben afgewezen. De ontbinding van het huwelijk zou tevens een reden zijn geweest voor intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, omdat niet voldaan werd aan de beperking waarvoor de verblijfsvergunning was verleend. Eiser zou dientengevolge ook niet in aanmerking zijn gekomen voor een EU-verblijfsdocument.
3. Eiser heeft bij brief van 1 november 2016 en 25 november 2016, en op een hoorzitting van 19 april 2017, tegen het voornemen aangevoerd dat hij niet op de hoogte van de echtscheiding was. De (ex-)echtgenote van eiser heeft in zijn afwezigheid en zonder eiser in te lichten, echtscheiding in Egypte aangevraagd en gekregen. Eiser heeft met zijn
(ex-)echtgenote samengeleefd tot november 2015 als ware zij gehuwd. Pas in december 2015 kwam eiser er achter dat zij in 2014 de echtscheiding stiekem had geregeld. Daarna heeft eiser de echtscheidingsbeschikking gekregen en deze ingeschreven in de Brp.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder het Nederlanderschap van eiser ingetrokken op grond van artikel 14, eerste lid, van de RWN met terugwerkende kracht tot de datum van de verlening 14 oktober 2015. Verweerder verwijt eiser dat eiser relevante gegevens, namelijk dat zijn huwelijk op 14 juli 2014 is ontbonden, heeft verzwegen waarvan eiser weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het van belang kan zijn voor de beoordeling van zijn naturalisatieverzoek. Eiser heeft pas in december 2015 de Egyptische echtscheidingsakte bij de gemeente Den Haag overgelegd. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij eerder niet op de hoogte van de echtscheiding was.
5. Eiser heeft in bezwaar bij brieven van 26 oktober 2017 en 2 november 2017 (gericht aan de Minister-President M. Rutte), alsmede tijdens de hoorzitting op bezwaar van 17 januari 2018 volhard in zijn betoog dat zijn (ex-)echtgenote eenzijdig de echtscheiding had geregeld en eiser daarover niet geïnformeerd had.
6. Verweerder heeft, na eiser op het bezwaar te hebben gehoord, in het bestreden besluit de intrekking van het Nederlanderschap gehandhaafd. Verweerder heeft eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop hij van de echtscheiding op de hoogte is geraakt. Zo heeft eiser in de gronden van het bezwaar gesteld dat dit in oktober 2015 was, maar vervolgens heeft hij in de brief van 2 november 2017 geschreven dat hij in juli 2014 ontdekt had dat zijn vrouw naar Egypte was afgereisd en van hem was gescheiden. Op de hoorzitting in bezwaar van 17 januari 2018 heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij voor het eerst in september 2015 van de echtscheiding vernam. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep op het arrest Rottmann (C-135/08) niet kan slagen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gevolgen van het verlies van zijn rechten als burger van de Unie voor hem zodanig groot zijn, dat de intrekking van zijn Nederlanderschap onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.