5.3Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal, waarbij zij toen het haar niet lukte om te vluchten en zij werd vastgehouden door het slachtoffer, grof geweld en bedreiging met geweld heeft gebruikt om alsnog weg te komen. Zij heeft daartoe met een schroevendraaier stekende, zwaaiende en prikkende bewegingen richting een been, een arm en het lichaam van het slachtoffer gemaakt en hem daarbij ook geraakt. Het slachtoffer heeft daardoor pijn en letsel ondervonden.
Het had veel erger kunnen aflopen; het slachtoffer had zwaar gewond kunnen raken. Gelet hierop heeft de verdachte zich dan ook schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
De verdachte, die geld van het slachtoffer afhandig wilde maken, heeft zich enkel laten leiden door financieel gewin en ervan blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit.
Zij heeft er voorts niet bij stil gestaan dat slachtoffers van een dergelijk (gewelds)delict in de regel nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische en lichamelijke gevolgen van wat hen is aangedaan.
Bovendien heeft het geweld zich op straat afgespeeld, waardoor ook de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij toenemen.
De verdachte heeft voorts, toen zij in een jeugdinrichting verbleef, een medebewoner mishandeld door hem met een scheermesje in de arm te snijden waaraan deze een groot litteken over zijn onderarm heeft overgehouden. Ook toen heeft zij niet over de lichamelijke en/of psychische gevolgen voor het slachtoffer nagedacht of zich daar iets aan gelegen laten liggen.
De persoon van de verdachte
Uit de justitiële documentatie (het strafblad) van de verdachte is duidelijk geworden dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft het Pro Justitia rapport van 5 juli 2018, opgesteld door K. Oostra,
GZ-psycholoog en gerechtelijk deskundige, gelezen.
Hierin staat beschreven dat de verdachte kampt met een ziekelijke stoornis in de vorm van een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, matig in ernst, en een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, bestaande uit een oppositionele-opstandige (gedrags)stoornis, matig in ernst.
De gedragsstoornis heeft de voor de verdachte beschikbare gedragskeuzen voorafgaand en
ten tijde van het ten laste gelegde beperkt en er wordt geadviseerd het tenlastegelegde bij bewezenverklaring in enigszins verminderde mate aan haar toe te rekenen. De sociaal-emotionele ontwikkeling van de verdachte is kwetsbaar. Het recidiverisico wordt op basis van de afweging tussen beschermende factoren en risicofactoren ingeschat als matig.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemd rapport en acht de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank heeft ook de rapporten van de Raad betreffende de persoon van de verdachte gelezen.
De Raad constateert in het meest recente rapport van 2 juli 2019 dat er op meerdere ontwikkelingsgebieden grote zorgen zijn over de verdachte. Zij kampt met persoonlijke problematiek. Zij heeft een moeizame jeugd gehad en laat al vanaf jonge leeftijd gedragsproblemen zien. Ook was er sprake van seksueel overschrijdend gedrag.
De verdachte is kwetsbaar en beïnvloedbaar. Vanaf haar vijftiende jaar is zij uit huis geplaatst en uiteindelijk, vanwege onder andere blowen, weglopen en verkeerde vrienden, gesloten geplaatst. De strafbare feiten zouden rond deze periode zijn gepleegd. Momenteel zijn er positieve ontwikkelingen, maar deze zijn pril. De verdachte woont zelfstandig in een Naastwonend Mentorhuis. Dit gaat goed, maar wordt wel bemoeilijkt doordat zij geen rekening meer kan openen vanwege een recente verdenking van rekeningfraude.
De verdachte heeft haar MBO niveau 1 diploma gehaald en gaat volgend jaar naar het MBO niveau 2. Momenteel gaat zij naar Cardea Buitenkans, maar lukt het haar niet een stage van 24 uur te vinden en deze vol te houden. Wel werkt zij zes uur per week. Het is belangrijk dat de verdachte zo snel mogelijk een gestructureerde dagbesteding zal vinden. Zij heeft daarnaast nog niet kunnen profiteren van behandeling bij het Palmhuis voor de verwerking van haar verleden, omdat zij daar niet voor open staat. Zij wil vooral praktische ondersteuning. Het is belangrijk dat de verdachte haar eigen leven gaat opbouwen, weer zelfvertrouwen en een positief toekomstbeeld krijgt, een startkwalificatie behaalt, dagbesteding/werk krijgt en pro-sociale contacten krijgt.
De Raad vindt bij een veroordeling, gezien de ernst en de aard van de verdenking, een voorwaardelijke jeugddetentie met verplichte begeleiding door de jeugdreclassering het meest passend. Dit dient ook herhaling van delict gedrag te voorkomen.
De jeugdreclassering kan als stok achter de deur fungeren door zicht te houden op een aantal bijzondere voorwaarden, de verdachte blijven begeleiden bij het behalen van haar doelen en ondersteuning bieden bij het regelen van praktische zaken.
Op de zitting is namens de Raad het advies gehandhaafd, met uitzondering van de bijzondere voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan het begeleidingstraject dat geboden wordt door het Palmhuis of soortgelijke instantie. Dit is weliswaar wel geïndiceerd, maar door de stellige afwijzende houding van verdachte tegenover dergelijke begeleiding is op voorhand helder dat een dergelijk traject nutteloos zal blijken en daarom wordt het niet zinvol geacht er zelfs een begin mee te maken. Een werkstraf is voorts niet geadviseerd, omdat dit niet leidt tot een lager recidiverisico en omdat betwijfeld wordt of verdachte een werkstraf met mogelijk werk zou kunnen combineren.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de rapporten van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland.
Ter zitting is namens Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland meegedeeld dat de behandeling bij het Palmhuis een dure behandeling is en momenteel niets oplevert, vanwege de beperkte motivatie en bereidheid bij de verdachte om hieraan mee te werken.
Aangegeven is dat de stage als zodanig geen probleem meer is, omdat de verdachte inmiddels werk heeft. Wat betreft het opleggen van een werkstraf, is naar voren gebracht dat het de voorkeur heeft dat de verdachte betaalde werkzaamheden verricht, gelet op haar leeftijd en haar altijd beperkte financiën. Ook bestaat het risico dat de verdachte overbelast raakt. Het advies van Raad wordt onderschreven.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf, naast het hiervoor genoemde, ook nog rekening gehouden met de oriëntatiepunten die gelden in soortgelijke gevallen.
De rechtbank kan zich alles overwegende vinden in de door de Raad en de jeugdreclassering geadviseerde straf en de eis van de officier van justitie en zal de verdachte allereerst een deels voorwaardelijke jeugddetentie van hierna te melden duur opleggen. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten wordt van het onvoorwaardelijke deel afgetrokken. De verdachte hoeft het voorwaardelijk deel van de straf alleen uit te zitten als zij zich gedurende de proeftijd van twee jaar niet aan de gestelde voorwaarden houdt. De rechtbank zal daarbij ook bijzondere voorwaarden opleggen, om te bevorderen dat de verdachte haar leven weer op de rit krijgt en om te voorkomen dat zij in de toekomst weer strafbare feiten pleegt.
De rechtbank sluit wat betreft de voorwaarden aan bij het ter zitting gewijzigde advies van de Raad, met uitzondering van de voorwaarde dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering. Deze voorwaarde wordt sinds de wetswijziging van 1 januari 2015 (
Stb.2014, 105) niet meer als bijzondere voorwaarde opgelegd en is nu vervat in de zogeheten meldplicht die de Raad eveneens heeft geadviseerd en die de rechtbank ook zal opleggen. Tevens acht de rechtbank het van belang om als bijzondere voorwaarde op te leggen dat de verdachte zal verblijven in het Naastwonend Mentorhuis, waarbij zij zich dient te houden aan het (dag-)programma.
Naast de jeugddetentie, zal de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten de verdachte ook een werkstraf opleggen. Zoals ook door de officier van justitie is aangegeven en door de raadsvrouw is bepleit, zal de rechtbank daarbij bepalen dat de verdachte deze werkstraf gedurende de periode van één jaar in plaats van een half jaar mag uitvoeren, gelet op haar persoonlijke omstandigheden.