ECLI:NL:RBDHA:2019:9387

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
09/777026-18; 09/077134-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en poging tot zware mishandeling door een minderjarige

Op 22 juli 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van diefstal met geweld en poging tot zware mishandeling. De zaak betrof twee dagvaardingen: de eerste (parketnummer 09/777026-18) betrof een incident op 15 april 2018 in Honselersdijk, waar de verdachte een geldbedrag van €150,00 had weggenomen van een aangever, waarbij zij geweld gebruikte door met een schroevendraaier te steken. De tweede dagvaarding (parketnummer 09/077134-17) betrof een mishandeling van een medebewoner in een jeugdzorginstelling op 16 februari 2017, waarbij de verdachte met een scheermesje in de arm van het slachtoffer snijdde.

Tijdens de zitting op 8 juli 2019 heeft de officier van justitie geëist dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zouden worden. De verdachte heeft verklaard dat zij het geld had aangenomen als vooruitbetaling voor een seksuele dienst en dat het geweld dat zij gebruikte voortkwam uit zelfverdediging. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte met opzet het geld had weggenomen met de intentie om dit wederrechtelijk toe te eigenen, en dat zij daarbij geweld heeft gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en haar veroordeeld tot een jeugddetentie van 152 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals verblijf in een begeleid wonen instelling en het volgen van onderwijs of werk.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte €272,45 aan schadevergoeding moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook een taakstraf opgelegd van 40 uren, die binnen een jaar moet worden uitgevoerd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar jeugd en psychische problemen.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers 09/777026-18; 09/077134-17 (t.t.g.)
Datum uitspraak: 22 juli 2019
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft dit vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 8 juli 2019.
De officier van justitie in deze zaak was mr. L. Kooijmans en de raadsvrouw van de verdachte was mr. F.A.M. Engels, advocaat te Den Haag.

2.De tenlastelegging

Er zijn twee verschillende dagvaardingen gevoegd behandeld.
Op dagvaarding 1 (09/777026-18) staat kort gezegd vermeld dat de verdachte een diefstal met geweld of verduistering (feit 1) alsmede een poging tot zware mishandeling of een mishandeling (feit 2) wordt verweten.
Op dagvaarding 2 (09/077134-17) staat kort gezegd vermeld dat de verdachte iemand heeft mishandeld.
Deze feiten staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage 1 deel uitmaakt van dit vonnis.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de op dagvaarding 1 vermelde feiten onder 1 primair en 2 primair en het op dagvaarding 2 vermelde feit, alle wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van dagvaarding 1 feit 1 kan uit de bewijsmiddelen worden opgemaakt dat sprake is van een wegnemingshandeling. De verdachte pakt het geld en rent daarmee weg. Er is daarom sprake van een diefstal en niet van verduistering.
Wat betreft dagvaarding 1 feit 2 merkt de officier van justitie op dat gelet op de omstandigheden, te weten een schermutseling waarbij de verdachte met een schroevendraaier heeft gestoken terwijl zij zelf niet goed weet waar zij aangever heeft gestoken, het mogelijke gevolg van dat steken zwaar lichamelijk letsel kan zijn. De verdachte heeft de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook aanvaard.
Betreffende de mishandeling, dagvaarding 2, acht de officier van justitie het – gelet op de verklaringen van de getuigen – niet geloofwaardig dat de verdachte aangever per ongeluk heeft geraakt.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van dagvaarding 1 feit 1 primair vrijspraak bepleit, omdat er geen sprake is van het wegnemen van het geldbedrag. De verdachte heeft het geldbedrag van de aangever onder zich verkregen, anders dan door misdrijf, namelijk als vooruitbetaling voor het verrichten van een seksuele dienst. Het geweld dat de verdachte vervolgens heeft gebruikt was bovendien omdat zij wilde vluchten, niet om het bezit van het geld veilig te stellen. Aangever liet heel agressief gedrag zien en de verdachte heeft dan ook gehandeld uit zelfverdediging. Zij wilde dat aangever haar losliet.
Dagvaarding 1 feit 1 subsidiair kan, aldus de raadsvrouw, wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Betreffende dagvaarding 1 feit 2 primair heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er in ieder geval geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel en dat dit ook niet het verwachte gevolg van de gedragingen van de verdachte is geweest. Voorts betreft het een voltooid misdrijf en geen poging.
Dagvaarding 1 feit 2 subsidiair kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, in die zin dat de aangever met een scherp en/of puntig voorwerp in de onderarm is gestoken.
Nu de verdachte het feit op dagvaarding 2 heeft bekend, kan ook dit feit wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Dagvaarding 1 [1] :
Op 15 april 2018 maakte [aangever] naar aanleiding van een advertentie op internet, via WhatsApp een seksafspraak. Diezelfde avond stond de verdachte aan de deur van aangevers woning te Honselersdijk, gemeente Westland en aangever liet haar binnen. In de gang zei de verdachte dat zij eerst de betaling van het afgesproken bedrag van € 150,00 wilde hebben. Aangever betaalde haar het bedrag, waarna de verdachte het wegstopte in haar jaszak.
Vervolgens rende de verdachte weg. Aangever is de verdachte achterna gerend en kreeg haar verderop bij de linkerarm te pakken. De verdachte heeft toen met haar rechterarm een schroevendraaier uit haar zak gepakt, daarmee in de richting van de aangever gezwaaid, vijf á zes keer geprobeerd op hem in te steken en hem daarbij twee keer geraakt. Aangever heeft toen de rechterarm van de verdachte vastgepakt, haar met zijn voeten onderuit gehaald, de arm van de verdachte op haar rug gedraaid en haar nek vastgehouden om te voorkomen dat zij hem nog meer kon steken. Aangever is bij het steken met de schroevendraaier bij zijn rechter arm en bij zijn bovenbeen geraakt. Aan de rechterarm is een steekwond ontstaan en hij verklaarde daaraan ook pijn te hebben. [2] Aangever is die nacht bij een huisartsenpost geweest en heeft voor de steekwond een tetanusprik gekregen. [3] Uit de geneeskundige verklaring van 24 april 2018 blijkt dat het een wond in de arm met een diameter van 5 mm en een diepte van 3 mm betrof en dat de geschatte genezingsduur twee tot vier weken was. [4]
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat zij een vriend gevraagd had om een seksafspraak met iemand te arrangeren, omdat zij geen geld had en dat zij dan van plan was ervandoor te gaan met het geld. Dat heeft zij op de bewuste avond ook geprobeerd.
Aangever had haar echter nadat zij het geld had aangenomen en was weggerend stevig vastgepakt en -gehouden. De verdachte had pijn en wilde loskomen, maar dat lukte niet. Zij kon niet helder nadenken en wist door de angst en stress niet goed wat zij moest doen. Zij greep toen in haar jaszak, pakte een schroevendraaier en begon daarmee te zwaaien. Het was niet de bedoeling om aangever te raken, maar om hem af te schrikken en los te komen, zodat zij met het geld kon wegkomen. Dat zij na afloop een deel van het geld moest afgeven aan anderen, speelde hierbij ook mee. Een vriend en twee andere jongens kwamen haar helpen om los te komen. Toen zij van aangever los kwam, heeft zij wederom geprobeerd om weg te rennen. Dat is niet gelukt, omdat de buren van aangever hem inmiddels te hulp waren geschoten en haar na een achtervolging weer te pakken kregen. [5]
De verdachte heeft bij de politie verklaard met een schroevendraaier te hebben gezwaaid en aangever tijdens dat zwaaien in zijn been te hebben gestoken. [6]
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt daartoe nog het volgende. De verdachte heeft bekend het geld onder zich te hebben gebracht met het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening. Voorafgaand en op het moment van het aannemen van het geldbedrag van
€ 150,00, had de verdachte de intentie om dit weg te nemen. Er is derhalve nooit sprake geweest van rechtmatige verkrijging, maar van een voorgenomen misdrijf. Deze diefstal is ook gevolg van (bedreiging met) geweld. Immers, toen zij met het geld in haar zak wilde vluchten, mede om het bezit van het geld te verzekeren, heeft zij
met behulp van een schroevendraaier gezwaaid, meermalen gestoken en geprikt in (de richting van) het been, arm en het lichaam van de aangever.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank ook feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt daartoe nog het volgende. De verdachte heeft door met een schroevendraaier te zwaaien en daarmee meermalen in de richting van de aangever te steken en te prikken terwijl zij dicht bij hem stond, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar algemene ervaringsregels, kan door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel ontstaan. Dat het letsel dat thans bij aangever is ontstaan, geen zwaar lichamelijk letsel betreft, is hierbij niet relevant.
Het verweer van de raadsvrouw dat er geen sprake is van een poging, omdat er geen sprake is van een begin van uitvoering en het derhalve om een voltooid misdrijf gaat, kan voorts redelijkerwijs niet slagen.
Dagvaarding 2 [7] :
Op basis van de aangifte [8] en de bekennende verklaring van de verdachte ter zitting [9] is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de verdachte op 16 februari 2017 toen zij in een jeugdzorginstelling in Harreveld, gemeente Oost Gelre verbleef, met een scheermesje, dat zij met plakband om haar wijsvinger had vastgemaakt, in de arm van medebewoner [naam 1] heeft gesneden. Hierdoor is in de arm een snee van een paar centimeter ontstaan, welke hevig prikte en hevig bloedde.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ter zitting [10] dat dit niet opzettelijk zou zijn gebeurd en dat zij vergeten was dat zij het mesje aan haar vinger had zitten niet aannemelijk. Uit de inhoud van de verklaringen van medebewoners [naam 2] [11] en [naam 3] [12] blijkt immers dat de verdachte vlak voor het onderhavige incident ook al [naam 3] in haar nek/hals had gesneden en daarbij bovendien tevoren tegen hen beiden had aangekondigd dat zij hen ging snijden.
Op grond van genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank de mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de feiten 1 primair en 2 primair, vermeld op
dagvaarding 1, en het feit vermeld op dagvaarding 2 volgens de wet bewezen kunnen worden. De rechtbank is er ook van overtuigd dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd.
De bewezenverklaring staat vermeld in bijlage 2, die deel uitmaakt van dit vonnis.

4.De strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

De feiten zijn strafbare feiten. Uit niets blijkt dat deze niet strafbaar zouden zijn.
In de beslissing staat hoe deze feiten volgens de wet worden beschreven.
De verdachte is ook strafbaar voor het plegen van deze feiten, omdat nergens uit volgt dat de verdachte niet strafbaar is.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie geëist dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 52 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten en tevens een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om aan de verdachte daarbij de bijzondere voorwaarden op te leggen, die door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) zijn geadviseerd. Daarbij merkt de officier van justitie op dat zij er vanuit gaat dat ook het verblijf bij het Naastwonend Mentorhuis onder deze voorwaarden valt en anders als aparte voorwaarde zal worden opgelegd.
Daarnaast heeft de officier van justitie geëist aan de verdachte een werkstraf op te leggen voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat de verdachte, vanwege haar persoonlijke omstandigheden, een jaar de tijd zou moeten krijgen om deze werkstraf uit te voeren, in plaats van het daarvoor gebruikelijke half jaar.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie, maar heeft de rechtbank wel verzocht de hoogte van de werkstraf te matigen dan wel te bepalen dat de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld om de werkstraf binnen de periode van een jaar uit te voeren in plaats van een half jaar.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal, waarbij zij toen het haar niet lukte om te vluchten en zij werd vastgehouden door het slachtoffer, grof geweld en bedreiging met geweld heeft gebruikt om alsnog weg te komen. Zij heeft daartoe met een schroevendraaier stekende, zwaaiende en prikkende bewegingen richting een been, een arm en het lichaam van het slachtoffer gemaakt en hem daarbij ook geraakt. Het slachtoffer heeft daardoor pijn en letsel ondervonden.
Het had veel erger kunnen aflopen; het slachtoffer had zwaar gewond kunnen raken. Gelet hierop heeft de verdachte zich dan ook schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
De verdachte, die geld van het slachtoffer afhandig wilde maken, heeft zich enkel laten leiden door financieel gewin en ervan blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit.
Zij heeft er voorts niet bij stil gestaan dat slachtoffers van een dergelijk (gewelds)delict in de regel nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische en lichamelijke gevolgen van wat hen is aangedaan.
Bovendien heeft het geweld zich op straat afgespeeld, waardoor ook de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij toenemen.
De verdachte heeft voorts, toen zij in een jeugdinrichting verbleef, een medebewoner mishandeld door hem met een scheermesje in de arm te snijden waaraan deze een groot litteken over zijn onderarm heeft overgehouden. Ook toen heeft zij niet over de lichamelijke en/of psychische gevolgen voor het slachtoffer nagedacht of zich daar iets aan gelegen laten liggen.
De persoon van de verdachte
Uit de justitiële documentatie (het strafblad) van de verdachte is duidelijk geworden dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft het Pro Justitia rapport van 5 juli 2018, opgesteld door K. Oostra,
GZ-psycholoog en gerechtelijk deskundige, gelezen.
Hierin staat beschreven dat de verdachte kampt met een ziekelijke stoornis in de vorm van een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, matig in ernst, en een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, bestaande uit een oppositionele-opstandige (gedrags)stoornis, matig in ernst.
De gedragsstoornis heeft de voor de verdachte beschikbare gedragskeuzen voorafgaand en
ten tijde van het ten laste gelegde beperkt en er wordt geadviseerd het tenlastegelegde bij bewezenverklaring in enigszins verminderde mate aan haar toe te rekenen. De sociaal-emotionele ontwikkeling van de verdachte is kwetsbaar. Het recidiverisico wordt op basis van de afweging tussen beschermende factoren en risicofactoren ingeschat als matig.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemd rapport en acht de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank heeft ook de rapporten van de Raad betreffende de persoon van de verdachte gelezen.
De Raad constateert in het meest recente rapport van 2 juli 2019 dat er op meerdere ontwikkelingsgebieden grote zorgen zijn over de verdachte. Zij kampt met persoonlijke problematiek. Zij heeft een moeizame jeugd gehad en laat al vanaf jonge leeftijd gedragsproblemen zien. Ook was er sprake van seksueel overschrijdend gedrag.
De verdachte is kwetsbaar en beïnvloedbaar. Vanaf haar vijftiende jaar is zij uit huis geplaatst en uiteindelijk, vanwege onder andere blowen, weglopen en verkeerde vrienden, gesloten geplaatst. De strafbare feiten zouden rond deze periode zijn gepleegd. Momenteel zijn er positieve ontwikkelingen, maar deze zijn pril. De verdachte woont zelfstandig in een Naastwonend Mentorhuis. Dit gaat goed, maar wordt wel bemoeilijkt doordat zij geen rekening meer kan openen vanwege een recente verdenking van rekeningfraude.
De verdachte heeft haar MBO niveau 1 diploma gehaald en gaat volgend jaar naar het MBO niveau 2. Momenteel gaat zij naar Cardea Buitenkans, maar lukt het haar niet een stage van 24 uur te vinden en deze vol te houden. Wel werkt zij zes uur per week. Het is belangrijk dat de verdachte zo snel mogelijk een gestructureerde dagbesteding zal vinden. Zij heeft daarnaast nog niet kunnen profiteren van behandeling bij het Palmhuis voor de verwerking van haar verleden, omdat zij daar niet voor open staat. Zij wil vooral praktische ondersteuning. Het is belangrijk dat de verdachte haar eigen leven gaat opbouwen, weer zelfvertrouwen en een positief toekomstbeeld krijgt, een startkwalificatie behaalt, dagbesteding/werk krijgt en pro-sociale contacten krijgt.
De Raad vindt bij een veroordeling, gezien de ernst en de aard van de verdenking, een voorwaardelijke jeugddetentie met verplichte begeleiding door de jeugdreclassering het meest passend. Dit dient ook herhaling van delict gedrag te voorkomen.
De jeugdreclassering kan als stok achter de deur fungeren door zicht te houden op een aantal bijzondere voorwaarden, de verdachte blijven begeleiden bij het behalen van haar doelen en ondersteuning bieden bij het regelen van praktische zaken.
Op de zitting is namens de Raad het advies gehandhaafd, met uitzondering van de bijzondere voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan het begeleidingstraject dat geboden wordt door het Palmhuis of soortgelijke instantie. Dit is weliswaar wel geïndiceerd, maar door de stellige afwijzende houding van verdachte tegenover dergelijke begeleiding is op voorhand helder dat een dergelijk traject nutteloos zal blijken en daarom wordt het niet zinvol geacht er zelfs een begin mee te maken. Een werkstraf is voorts niet geadviseerd, omdat dit niet leidt tot een lager recidiverisico en omdat betwijfeld wordt of verdachte een werkstraf met mogelijk werk zou kunnen combineren.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de rapporten van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland.
Ter zitting is namens Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland meegedeeld dat de behandeling bij het Palmhuis een dure behandeling is en momenteel niets oplevert, vanwege de beperkte motivatie en bereidheid bij de verdachte om hieraan mee te werken.
Aangegeven is dat de stage als zodanig geen probleem meer is, omdat de verdachte inmiddels werk heeft. Wat betreft het opleggen van een werkstraf, is naar voren gebracht dat het de voorkeur heeft dat de verdachte betaalde werkzaamheden verricht, gelet op haar leeftijd en haar altijd beperkte financiën. Ook bestaat het risico dat de verdachte overbelast raakt. Het advies van Raad wordt onderschreven.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf, naast het hiervoor genoemde, ook nog rekening gehouden met de oriëntatiepunten die gelden in soortgelijke gevallen.
De rechtbank kan zich alles overwegende vinden in de door de Raad en de jeugdreclassering geadviseerde straf en de eis van de officier van justitie en zal de verdachte allereerst een deels voorwaardelijke jeugddetentie van hierna te melden duur opleggen. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten wordt van het onvoorwaardelijke deel afgetrokken. De verdachte hoeft het voorwaardelijk deel van de straf alleen uit te zitten als zij zich gedurende de proeftijd van twee jaar niet aan de gestelde voorwaarden houdt. De rechtbank zal daarbij ook bijzondere voorwaarden opleggen, om te bevorderen dat de verdachte haar leven weer op de rit krijgt en om te voorkomen dat zij in de toekomst weer strafbare feiten pleegt.
De rechtbank sluit wat betreft de voorwaarden aan bij het ter zitting gewijzigde advies van de Raad, met uitzondering van de voorwaarde dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering. Deze voorwaarde wordt sinds de wetswijziging van 1 januari 2015 (
Stb.2014, 105) niet meer als bijzondere voorwaarde opgelegd en is nu vervat in de zogeheten meldplicht die de Raad eveneens heeft geadviseerd en die de rechtbank ook zal opleggen. Tevens acht de rechtbank het van belang om als bijzondere voorwaarde op te leggen dat de verdachte zal verblijven in het Naastwonend Mentorhuis, waarbij zij zich dient te houden aan het (dag-)programma.
Naast de jeugddetentie, zal de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten de verdachte ook een werkstraf opleggen. Zoals ook door de officier van justitie is aangegeven en door de raadsvrouw is bepleit, zal de rechtbank daarbij bepalen dat de verdachte deze werkstraf gedurende de periode van één jaar in plaats van een half jaar mag uitvoeren, gelet op haar persoonlijke omstandigheden.

6.De vordering van de benadeelde partij

[naam 1] heeft betreffende parketnummer 09/077134017 een vordering ingediend voor een bedrag van
€ 22,45aan materiële schade en een bedrag van
€ 650,00aan immateriële schade (smartengeld), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering bepleit. Hiertoe heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er geen schriftelijke machtiging van de benadeelde partij aan Slachtofferhulp Nederland aanwezig is en het een niet ondertekende vordering betreft.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag ten aanzien van de immateriële schade dient te worden gematigd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering.
Daartoe overweegt de rechtbank ten eerste. Het formulier is digitaal door een medewerker van Slachtofferhulp Nederland ingevuld, waarin uitdrukkelijk schriftelijk is opgenomen dat zij mondeling door de benadeelde partij is gemachtigd. Nu Slachtofferhulp Nederland als professionele instantie in de regel bij vorderingen van benadeelde partijen is betrokken en slachtoffers daarin vertegenwoordigt, ziet de rechtbank geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Bovendien is er ook geen concreet bezwaar gemaakt tegen de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Slachtofferhulp Nederland. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het feit dat er geen schriftelijke machtiging van de benadeelde partij aanwezig is.
De rechtbank overweegt voorts als volgt. De vordering van de benadeelde partij is niet ondertekend door de gemachtigde medewerker van Slachtofferhulp Nederland. De benadeelde partij mocht er echter vanuit gaan dat de medewerker van Slachtofferhulp Nederland de vordering op de voorgeschreven wijze zou indienen. De benadeelde moet daarom tegen dit gebrek beschermd worden.
Daarbij overweegt de rechtbank nog dat uit de algehele strekking van artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering volgt dat de slachtoffers van een strafbaar feit moeten worden beschermd, in het bijzonder door ruime mogelijkheden om zich in het strafproces als benadeelde partij te voegen.
Beoordeling
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet betwist en deze is ook voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de verdachte de schade tijdens de mishandeling heeft veroorzaakt. Daarom zal de rechtbank het gevraagde bedrag van
€ 22,45toewijzen.
Wat betreft de immateriële schade is de rechtbank met de advocaat van oordeel dat het gevraagde bedrag hoog is. De rechtbank heeft gekeken naar vergelijkbare zaken waarbij in een strafprocedure een schadevergoeding werd toegekend. Op basis daarvan zal de rechtbank in redelijkheid een bedrag toewijzen van
€ 250,00.
In totaal moet de verdachte dus
€ 272,45aan [naam 1] betalen.
Daarbij komt de wettelijke rente , te rekenen vanaf de dag dat de mishandeling is gepleegd (16 februari 2017), tot aan de dag dat het bedrag is betaald.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
Dit brengt mee dat de verdachte ook moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, tot vandaag op € 0,00, en die hij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
De rechtbank zal aan de verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat zij het bedrag aan de Staat moet betalen en de Staat ervoor zorgt dat het geld bij de benadeelde partij terecht komt. De rechtbank legt daarbij geen vervangende jeugddetentie op.

7.De inbeslaggenomen goederen

Op de beslaglijst in de zaak met parketnummer 09/777067-18 staat dat van de verdachte
€ 175,00 in beslag is genomen.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de beslaglijst genoemde geldbedrag zal worden teruggegeven aan de verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat het op de beslaglijst genoemde geldbedrag moet worden teruggeven aan de verdachte, nu niet aannemelijk is geworden dat dit uit enig misdrijf afkomstig is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst genoemde geldbedrag van
€ 175,00.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De straf en de maatregel die de rechtbank zal opleggen, zijn gebaseerd op de artikelen:
36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300, 302, 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals ze golden op het moment dat de feiten gepleegd werden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende feiten:
dagvaarding 1 (parketnummer 09/077134-17) feit 1 primair en 2 primair;
en
dagvaarding 2 (parketnummer 09/777026-18);
de wettelijke kwalificaties van deze feiten zijn:
dagvaarding 1
feit 1 primair
diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2 primair
poging tot zware mishandeling;
dagvaarding 2
mishandeling;
verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 152 dagen;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt dat
100 dagenvan deze jeugddetentie niet ten uitvoer zullen worden gelegd als de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jaaris, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat zij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat zij zich zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten waarop de
jeugdreclassering dat wil en zolang zij dat wil;
3. dat zij onderwijs zal volgen en/of zal werken en/of een andere door de jeugdreclassering
goed te keuren zinvolle dagbesteding zal hebben;
4. gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of
maatschappelijke opvang, te weten in het Naastwonend Mentorhuis van Cardea of in een
soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in
overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld, zo lang als de jeugdreclassering dat wil;
geeft aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland
,een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn verder dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
5. voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van meer
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs zal laten zien (artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht);
6. zal meewerken aan het jeugdreclasseringstoezicht en aan huisbezoeken (artikel 77aa,
eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht);
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
40 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
20 DAGEN;
de rechtbank bepaalt de
termijnwaarbinnen de verdachte de werkstraf mag uitvoeren op
één jaar;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om aan
[naam 1]tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
€ 272,45, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2017 tot aan de dag waarop de vordering is betaald en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot vandaag op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 272,45aan de Staat te betalen voor de benadeelde partij
[naam 1];
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van het op de beslaglijst genoemde geldbedrag van
€ 175,00.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.M.E. Bernini, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.M. van der Kleijn, kinderrechter,
en mr. J.A.H.M. Janssen, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. R. Westerhof, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2019.
Mr. J.A.H.M. Janssen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlagen:
1) De tenlastelegging
2) De bewezenverklaring
Bijlage 1. De tenlastelegging
Aan bovenbedoeld gedagvaarde persoon is tenlastegelegd dat:
09/777026-18
1.
Zij op of omstreeks 15 april 2018 te Honselersdijk, gemeente Westland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van 150 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het meermalen, althans eenmaal, met een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp, steken en/of maken van (een) stekende en/of zwaaiende en/of prikkende beweging(en) in/op/tegen en/of in de richting van een been en/of een onderarm en/of het lichaam van [naam 4] ;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 15 april 2018 te Honselersdijk, gemeente Westland, opzettelijk een geldbedrag van EUR 150, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als betaling voor een te verlenen (seks)dienst, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
zij op of omstreeks 15 april 2018 te Honselersdijk, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, met een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een stekende en/of zwaaiende en/of prikkende beweging heeft gemaakt in/op/tegen en/of in de richting van een been en/of een onderarm en/of het lichaam van [naam 4] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Zij op of omstreeks 15 april 2018 te Honselersdijk, gemeente Westland, [naam 4] heeft mishandeld door die [naam 4] meermalen, althans eenmaal, -met een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op een onderarm en/of een been te steken en/of te prikken;
09/0777134-17
hij op of omstreeks 16 februari 2017 te Harreveld, gemeente Oost Gelre, [naam 1] heeft mishandeld door voornoemde [naam 1] met een (scheer)mesje in/op de arm te snijden;
Bijlage 2. De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat:
09/777026-18
1.
Zij op 15 april 2018 te Honselersdijk, gemeente Westland, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen een geldbedrag van 150 euro, toebehorende aan [naam 4] , welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam 4] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het meermalen met een schroevendraaier steken en maken van stekende en zwaaiende en prikkende bewegingen in/op/tegen en in de richting van een been en een arm en het lichaam van [naam 4] ;
2.
zij op 15 april 2018 te Honselersdijk, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een schroevendraaier een stekende en zwaaiende en prikkende beweging heeft gemaakt in/op/tegen en in de richting van een been en een arm en het lichaam van [naam 4] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
09/0777134-17
zijop 16 februari 2017 te Harreveld, gemeente Oost Gelre, [naam 1] heeft mishandeld door voornoemde [naam 1] met een scheermesje in de arm te snijden.
Eventuele taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd.
De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn terug te vinden in het dossier van politie Eenheid Den Haag met het nummer PL1500-2018098491, pagina’s 1 tot en met 155.
2.Proces-verbaal van aangifte van [naam 4] , met bijlagen, p. 28-50.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 64.
4.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, p. 87.
5.De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 8 juli 2019.
6.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte, p. 65-72.
7.De hierna genoemde pagina’s zijn terug te vinden in het dossier van politie Eenheid Den Haag met het nummer PL0600-2017091907, pagina’s 1 tot en met 27.
8.Proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , met bijlagen, p. 3-7.
9.De verklaring van de verdachte op de zitting van 8 juli 2019.
10.De verklaring van de verdachte op de zitting van 8 juli 2019.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , p. 10-12.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , p. 12-13.